‘Dit is het proces van de leugens’

De familie en de vriendin van de vermoorde PS-leider André Cools geven de hoop op dat tijdens het assisenproces in Luik de namen boven water kunnen komen van mogelijk nog onbekende opdrachtgevers van de moord. Ze leggen zich neer bij de ‘juridische waarheid’ en vragen dat ten minste de acht beschuldigden uit de entourage van wijlen PS-minister Alain Van der Biest zouden worden veroordeeld, zo niet als opdrachtgevers dan toch als organisatoren van de moordaanslag.

Hadden José Happart, Guy Spitaels, Guy Mathot of andere (vroegere) kopstukken van de PS iets te maken met de moord op Cools? Na een gerechtelijk onderzoek dat twaalf jaar heeft aangesleept en de vreemdste kronkels heeft gemaakt, is er op die vraag nog geen begin van een antwoord. Het Luikse gerecht beschouwde het assisenproces tegen de acht beklaagden, afkomstig uit het Italiaans-Luikse misdaadmilieu, als de laatste kans om de waarheid alsnog aan het licht te brengen. De onuitgesproken redenering was dat de beklaagden tijdens de debatten zodanig in het nauw gedreven zouden worden dat ze eindelijk de omerta zouden doorbreken en namen zouden noemen.

Maar zelfs de nabestaanden van de vermoorde socialistische voorman geloven niet meer in dat scenario. “De familie Cools wacht al meer dan twaalf jaar op de juridische waarheid of in elk geval op een juridische oplossing”, zo begon advocaat Georges Dehousse, raadsman van de familie, gisteren zijn pleidooi.

“Voor ons is hier geen sprake van een afrekening. We willen dat een aantal mensen rekenschap wordt gevraagd voor een verschrikkelijke en bedroevende daad: de moord op een minister van staat en een groot staatsman, een man die de Luikse regio, Wallonië en zelfs België in zijn geheel wilde optillen in de Europese context.” Tijdens de soms chaotische debatten van de afgelopen maanden, gekenmerkt door opeenvolgende incidenten, werd volgens meester Dehousse lang niet alles gezegd, sterker nog: “er kon niet alles gezegd worden”.

“We kunnen er nog vijftig jaar over debatteren”, verzuchtte Dehousse, die zijn teleurstelling niet onder stoelen of banken stak. “Ik heb nooit zoveel mensen zoveel horen liegen als in dit dossier.” De advocaat pleitte voor de oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie die een onderzoek zou moeten voeren naar de manier waarop het onderzoek naar de moord op Cools werd gevoerd. “Hopelijk komt zo’n commissie er sneller dan die voor Patrice Lumumba, waar men vijftig jaar op heeft moeten wachten.”

Dehousse deed een scherpe uitval naar José Happart, momenteel Waals PS-minister van Landbouw, en wees de jury op de perfide rol die hij heeft gespeeld. Dehousse bracht in herinnering hoe Happart in de maanden voorafgaand aan de moord contact zocht met in financiële zaken gespecialiseerde speurders, bij wie hij materiaal zocht om Cools politiek te destabiliseren en zo mogelijk met een of ander schandaaldossier politiek te elimineren.

Dehousse legde uit hoe Happart eind 1995, vier jaar na de moord, samen met de Duitse oplichter Horst Hermann vervalste documenten fabriceerde, in een poging om de overleden Cools af te schilderen als een gecorrumpeerde en een fraudeur en zo het strafonderzoek naar een vals spoor te leiden. “De Luikse procureur-generaal Anne Thily, een goede vriendin van Happart, kreeg op een bepaald moment een brief van de staatsveiligheid waaruit moest blijken dat Cools betrokken was bij een enorme geldzwendel”, zei Dehousse. “De staatsveiligheid had dat zogenaamd vernomen uit een gevoelige bron. Die bron bleek Happart himself te zijn.”

De advocaat wees erop dat Hermann voor zijn kuiperijen correctioneel werd vervolgd maar door de rechtbank werd vrijgesproken omdat de vervalsingen “al te grof” waren. Happart werd nooit vervolgd, want hij genoot parlementaire onschendbaarheid. “Die parlementaire onschendbaarheid moet volgens mij worden afgeschaft”, poneerde Dehousse.

“Ze dient enkel om de oneerlijken te beschermen, de anderen hebben die bescherming niet nodig. Ik weet zeker dat André Cools er precies hetzelfde over dacht.” Advocaat Jean-Louis Berwart, die pleitte namens Marie-Hélène Joiret (de toenmalige levensgezellin van Cools, die tijdens de aanslag levensgevaarlijk gewond werd), gaf de juryleden de raad om zich straks, bij hun beraad over de schuldvraag, te concentreren op de hoofdlijnen en niet te zeer op de vele verwarrende details te letten. “Vergeet Mathot en al de rest”, bezwoer Berwart hen. “Het gaat enkel om de acht beschuldigden die hier terechtstaan.”

Bron » De Morgen

Speurders bende van Nijvel spitten tot de dood

Speurders van de cel-Jumet zijn ervan overtuigd dat de leider van de Bende van Nijvel bij de overval op de Delhaize in Aalst, op 9 november 1985, gedood werd door een politiekogel. Ze willen opgravingswerken starten om zijn lichaam te vinden. De minister van Justitie, Laurette Onkelinx (PS), zei gisteren in het parlement dat alle middelen moeten worden ingezet om de waarheid over de bende te vinden. Zowel bij politici, magistraten als speurders ontbreekt het niet aan goede wil.

Achttien jaar na de feiten zijn in het onderzoek naar de bende Van Nijvel nieuwe getuigen opgedoken. Die zouden bij de overval op een Delhaize in Aalst hebben gezien dat een oudere, grote man in een Volkswagen Golf neerzakte. De verklaringen komen overeen met die van een politieagent van Aalst, die tot vandaag blijft beweren dat hij destijds de leider van de bende heeft geraakt.

De speurders van de cel-Jumet kondigden gisteren aan dat ze geloven dat de leider van de bende door een rijkswachter zou zijn gedood. Dat zou ook verklaren waarom de bende na de raid in Aalst is gestopt. De onderzoekers vergelijken de getuigenissen met psychologische profielen en DNA-gegevens uit het dossier. Als ze gelijklopende resultaten vinden, starten ze opgravingen naar de overblijfselen van het Bende-lid.

Daarvoor moeten op verschillende plaatsten graafwerken worden uitgevoerd. De vraag rijst of hier echt sprake is van een doorbraak in het dossier of van een nieuw staaltje wishful thinking. Onopgeloste misdrijven van de omvang van de bende van Nijvel zijn niet gunstig voor het vertrouwen van de burger in het gerecht. Daarom spaarde men vooral na de twee Bende-commissies kosten noch moeite om de zaak van de Bende-moorden uit te spitten.

De cel-Jumet kreeg in 1990 het alleenrecht op het onderzoek naar de Bende. Eerder waren ook speurders in Dendermonde met het onderzoek bezig geweest. Na de tweede parlementaire Bende-commissie moest de cel met behulp van de nieuwste technologieen de draad vinden die zou leiden tot de ontrafeling van het vastgelopen onderzoek. In 2000 telde de cel nog 45 personeelsleden. De cel-Jumet, vandaag nog negen speurders en vier magistraten, verspreidde begin dit jaar nog een nieuwe robotfoto van een verdachte van de Bende-moorden. Dat was de zoveelste in de rij.

Volgens Hein Diependaele, de advocaat van enkele van de slachtoffers, erkenden de speurders gisteren dat geen enkele van de robotfoto’s tot resultaat heeft geleid. “Dit zogenaamde nieuwe spoor is de zoveelste strohalm waaraan men zich probeert vast te klampen”, zei hij. “Misschien moet iemand eens de politieke moed hebben om het dossier af te sluiten”. Dat betekent dus: toegeven dat het gerecht, twee Bende-commissies en jaren werk vantientallen speurders ten spijt, het raadsel van de Bende-moorden niet heeft kunnen oplossen.

Gisteren zei minister Onkelinx, nog dat bij de opgravingswerken geen begrotingsbezwaren mogen meespelen. Dat de speurders – gesteld dat ze het lijk van de doder vinden en dat ze het na al die jaren kunnen identificeren – daarmee veel verder geraken met het onderzoek, lijkt onwaarschijnlijk. Tenslotte kan een dode geen verklaringen meer afleggen.

Misschien, daar lijken de speurders op te hopen, maakt het opgraven van de overblijfselen wel de tongen van andere betrokkenen losser. Nog waarschijnlijker is dat het opgraven van het lijk uiteindelijk niets oplevert, tenzij een bijkomend argument om het graven en spitten naar de ware toedracht van de Bende-moorden te stoppen.

Bron » De Tijd | Gwen Declerck

Bende-speurders willen graven naar doder

Speurders binnen de Cel Waals Brabant zijn ervan overtuigd dat de leider van de Bende van Nijvel bij de overval op de Delhaize van Aalst, op 9 november 1985, gedood werd door een politiekogel. Ze willen opgravingswerken starten om zijn lichaam te vinden. Vandaag roepen de speurders de nabestaanden van de slachtoffers in Jumet samen om hen over deze evolutie in te lichten.

Achttien jaar na de laatste Bende-overval kunnen de speurders nog altijd geen naam kleven op de daders. Wel zijn ze tot het besluit gekomen dat er drie daders waren. Er was een ‘killer’, die 20 van de 28 dodelijke slachtoffers op zijn geweten heeft. Voorts was er een ‘oudere man’, die voor de logistiek zorgde, en ten slotte was er de ‘reus’. Een agent van de politie van Aalst is er nog altijd van overtuigd dat hij destijds de ‘killer’ heeft geraakt.

“Indien deze leider aan zijn verwondingen is bezweken, kan dat verklaren waarom de Bende na de raid in Aalst is gestopt”, zeggen onderzoekers. De speurders van de Cel Waals Brabant zijn van plan op verschillende plaatsen te gaan graven. Het is wachten op het groen licht van Justitie, want aan de operatie hangt een fors prijskaartje.

Bron » De Standaard

Overal, ja overal, zag de generaal KGB-mollen

Over de doden doorgaans niets dan goeds, maar ook een kwarteeuw later voelt Karel Van Miert er niets voor om zijn ergernis over zijn politieke opponent van weleer te verbergen: ‘Een bizarre, onbetrouwbare man die een hoop smeerlapperijen heeft uitgehaald’.

Robert Close, 1922 – 2003

Aan de hand van nauwgezette berekeningen van megaton, tanks en soldaten voorspelde generaal Close in 1977 dat het sovjetleger er exact 48 uur over zou doen om West-Europa te veroveren. Net als de meeste andere voorspellingen die hij deed, kwam ook deze niet uit, maar zijn boek L’Europe sans défense werd negenvoudig vertaald, tot in het Chinees toe, en verzekerde hem na zijn pensioen van een politieke loopbaan als rechtse havik binnen de senaatsfractie van de Franstalige liberalen. Afscheid van een relict uit de Koude Oorlog.

Robert Close werd op 30 april 1922 geboren in Brussel. Hij was een joch van dertien toen hij zijn allereerste uniform kreeg aangemeten in de Koninklijke Militaire School. Mei 1940 was een maand die zijn leven zou tekenen. Hij beleefde als infanteriesoldaat de smadelijke nederlaag van de Belgische troepen bij de achttiendaagse veldtocht en werd als krijgsgevangene naar Duitsland overgebracht.

Eens terug in het land, in januari 1941, sloot hij zich aan bij de weerstand, als agent van de geheime inlichtingendienst Luc-Marc. Na in juni 1942 te zijn opgepakt door de Gestapo zat hij opnieuw op de trein richting Duitsland, waar hij tot in mei 1945 het ene kamp naar het andere zou moeten ondergaan.

“Ik was een van de zeven in een groep van 75 die de nacht und nebel overleefden”, zei hij daarover later. Eens de oorlog voorbij vermeldt zijn cv de ene bevordering na de andere, met als uitschieter die tot generaal-majoor in 1976.

De ministers van Landsverdediging die daarna kwamen, hadden geregeld een dagtaak aan het beheersen van het probleem-Close. De man hield nooit en nergens zijn mond. Hij pende het ene na het andere essay en gaf voortdurend referaten over de erbarmelijke staat van paraatheid van de Europese strijdkrachten, en de Belgische in het bijzonder. De Russen stonden klaar, betoogde hij, “en niemand lijkt het te willen zien”. Hij beijverde een drastische verlenging van de dienstplicht en sympathiseerde openlijk met de Chileense dictator Pinochet, met diens Zaïrese collega Mobutu en met het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Want al wat anticommunistisch is, is no matter how, goed.

Zijn militaire loopbaan zou in 1980 worden gefnuikt door SP-fractieleider Louis Tobback. De Vlaamse socialisten hadden zich verzet tegen de plaatsing van nieuwe kernraketten op Belgische bodem. Landsverraad, zei de generaal: “SP-voorzitter Karel Van Miert is bewust of onbewust het instrument geworden van de meest achterbakse sovjetpropaganda.”

Close, reageerde Tobback, kan dat wel denken, maar als topambtenaar hoort hij de regels van het democratische spel te respecteren. Zijn fractie eiste en bekwam zijn ontslag. Over de doden doorgaans niets dan goeds, maar een kwarteeuw later kan Karel Van Miert zijn ergernis over zijn politieke opponent van weleer nog altijd niet verbergen: “Die man was werkelijk geobsedeerd door de Russen, hij zag overal KGB-mollen. Er viel niet mee te debatteren. Je had wel meer van die mensen, maar generaal Close was een geval apart.”

“Ik herinner me hoe we in die tijd, eind jaren zeventig, gecontacteerd werden door iemand van de staatsveiligheid die aantoonde dat de generaal dossiertjes aan het fabriceren was tegen ons. Close was op dat ogenblik verbonden aan Buitenlandse Zaken en leidde er een mini-inlichtingendienst. Dat zat in de sferen van de CEPIC (uiterst rechts aanhangsel van de Franstalige christen-democratische PSC, DDC).”

“De dossiertjes stelden voor zover ik me herinner weinig voor. Het was een en al manipulatie. Het doel heiligde de middelen. Hij zou ‘bewijzen’ dat het Kremlin Belgische politieke partijen dirigeerde. Alle middelen waren goed. Ik ben toen naar minister van Buitenlandse Zaken Nothomb gestapt. Hij verzekerde me dat hij hier niets van afwist. Nu, wat later moest Close opstappen en dat was een goede zaak. Hij was een bizarre, onbetrouwbare man die een hoop smeerlapperijen heeft uitgehaald.”

De Franstalige liberale partijleider Jean Gol dacht er anders over. Na zijn ontslag werd Close opgevist om de senaatsfractie van de PRL te versterken. De generaal kroop meteen weer in de pen. Zijn volgende boek kreeg als titel Nog een kleine inspanning en we hebben de Derde Wereldoorlog voorgoed verloren. “Ja, als je dan vandaag de MR van Louis Michel ziet, dan is er bij de Franstalige liberalen toch heel wat veranderd”, merkt Van Miert op.

De parlementaire debatten over de budgetten voor Landsverdediging verliepen vanaf 1982 niet meer zo sereen als voorheen. “De toestand van het Belgisch leger is vandaag even dramatisch als in mei 1940”, betoogde de senator keer op keer. De reden? KGB-mollen natuurlijk. Die trekken achter de schermen aan de touwtjes, zo zei hij het in 1982 nog eens luid en duidelijk in het maandblad Exclusief: “De KGB bestaat en die KGB-jongens zitten heus niet in hun kantoor met de kaarten te spelen. De informatie waarmee ze onze beslissingen proberen te oriënteren, krijgen ze niet door werksters te rekruteren die ’s avonds in papiermanden snuffelen. Er moeten infiltranten aan het werk zijn, maar we hebben geen bewijzen. We kunnen alleen deduceren dat ze er zijn.”

Robert Close bleef senator tot in 1987, het jaar van de doorbraak in de Amerikaans-Russische ontwapeningsgesprekken. Hij was 65 en zag zijn zo vertrouwde wereld imploderen. In 1989 viel de Muur en even later de Sovjet-Unie zelf. De zo gevreesde militaire arsenalen bleken schroothopen, de nucleaire onderzeeërs vanzelf zinkende roestbakken. “Een invasie in 48 uur, daar hoeven we nu niet meer voor te vrezen”, zei hij in 1991 nog. “Maar we mogen ook niet te snel ontwapenen.”

In de herfst van zijn leven dook de generaal op verzoek van prinses Lilian in de archieven van koning Leopold III. Op basis van die studie schreef hij het boek Léopold III, onuitgegeven. Toen hij in de jaren negentig nog in de kranten opdook, gebeurde dat vooral met kritiek op de afschaffing van de dienstplicht. Foute keuze, betoogde hij: “Een beroepsleger zal enkel laaggeschoolden aantrekken, en werklozen die van geen ander hout pijlen weten te maken. Het absenteïsme zal toenemen en de motivatie van de troepen zal nog verder dalen.” En zo lijkt er dan toch één punt te zijn waarop de geschiedenis de generaal een beetje gelijk gaf.

Generaal Close werd donderdag begraven na een plechtigheid in de Sint-Jakobskerk op de Coudenberg in Brussel.

Bron » De Morgen

Décès de Jaspar, avocat général

On a appris le décès, le 9 décembre, à l’âge de 83 ans, de Jean-Pierre Jaspar, avocat général émérite près la cour d’appel de Bruxelles. D’une grande puissance intellectuelle, mâtinée d’un humour acide, Jean-Pierre Jaspar fut au sein du ministère public un redoutable magistrat.

Il tranchait sans hésiter dans les dossiers, au risque parfois de se tromper, comme dans le procès intenté à l’avocat Graindorge, au début des années 80, qui se termina par un acquittement.

Passé à la Cour d’appel, Jean-Pierre Jaspar laissa, pendant les années de plomb, au temps des tueries du Brabant, de 82 à 85, le souvenir d’un homme aux ordres, qui voulut imposer sa théorie des prédateurs envers et contre l’avis de la commission parlementaire d’enquête.

Bron » Le Soir