Inlichtingendienst krijgt pak voor de broek van parlementair controleorgaan

De staatsveiligheid krijgt harde kritiek van het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingendiensten (in de wandeling het Comité I), het orgaan dat namens het parlement toezicht uitoefent op de inlichtingendiensten. Dat blijkt uit het laatste jaarverslag over 2003 van het Comité I, dat eind vorige week is goedgekeurd door de parlementaire begeleidingscommissie. Dat rapport leest eens te meer als een catalogus van onbegrijpelijke blunders.

De zwaarste kritiek reserveert het Comité I voor het vreemde gedrag van de staatsveiligheid in twee dossiers van fraude met valse visa en identiteitsdocumenten. Om onduidelijke redenen besloot de geheime dienst die zaken niet of nauwelijks te onderzoeken, terwijl er toch ernstige aanwijzingen zijn van mogelijke corruptie en van de betrokkenheid van georganiseerde misdaad en buitenlandse inlichtingendiensten.

In het eerste dossier gaat het om een illegaal handeltje met visa op de Belgische ambassade in de Bulgaarse hoofdstad Sofia, een zaak die eind jaren negentig werd gesignaleerd door Myranne Coen, destijds eerste secretaris van de ambassade in Sofia. Klokkenluidster Coen werd vanwege haar onthullingen aanvankelijk getreiterd en uiteindelijk ontslagen, maar is inmiddels na een juridische procedure in ere hersteld. Volgens het Brusselse parket, dat de zaak onderzoekt, had de fraude in de periode 1995 tot 1997 betrekking op ten minste 500 visa. “En Sofia zou geen uitzondering zijn”, zei de woordvoerder van het parket.

Het tweede dossier betreft een zwendel met speciale vip-identiteitskaarten, bestemd voor personeel van buitenlandse ambassades, opgezet door Erwin Lebbe, een ambtenaar van de dienst protocol van het ministerie van Buitenlandse Zaken. De identiteitsdocumenten kwamen voornamelijk in handen van figuren van de Russische maffia. Over die zaak, zo leert het rapport van het Comité I, deed de staatsveiligheid enkel onderzoek naar de begunstigden, niet naar de daders.

Zo deelde de staatsveiligheid aan de nationale magistraat de identiteit mee van een veertigtal Russische onderdanen die hadden geprofiteerd van die valse kaarten. “Het ging meer bepaald om soms heel eminente zakenlieden die betrokken waren in belangrijke industriële onderhandelingen met België, om sportlieden en om diplomaten van wie sommigen bekendstonden om hun activiteiten op het gebied van spionage of lobbying.” De staatsveiligheid stelde ook vast dat “verschillende verkrijgers van deze speciale identiteitskaarten nauwe betrekkingen onderhielden met de georganiseerde misdaad”.

De staatsveiligheid is goed op de hoogte van die twee fraudedossiers, zegt het Comité I. “De dienst had vroeger al kennis van andere soortgelijke fraudezaken, zoals interventies bij de Dienst Vreemdelingenzaken met het oog op het toekennen van verblijfsvergunningen en valse visa aan buitenlandse zakenlieden die vooral actief zijn in de diamanthandel.”

Niettemin ontdekte het toezichtsorgaan “dat de staatsveiligheid geen onderzoek voerde naar de fraudezaken, noch naar de mogelijke relaties die de vermoedelijke daders eventueel onderhielden met vreemde landen of misdadige organisaties. In een intern rapport stond nochtans te lezen dat het voor de staatsveiligheid interessant zou zijn te weten welke contacten de beschuldigde ambtenaar onderhield, professioneel en privé.

Uit het vervolg van het dossier, waarvan het Comité I kennis heeft genomen, bleek echter dat de staatsveiligheid daartoe niets had ondernomen. In de loop van 2001 heeft de staatsveiligheid geen enkel gevolg gegeven aan informatie, ontvangen van een occasionele informant, die de mogelijke medeplichtigheid ter sprake brengt van bepaalde ambtenaren van een hoger niveau.”

Volgens het Comité I ontving de staatsveiligheid zeer bezwarende informatie over de toenmalige Belgische ambassadeur in Sofia, Koenraad Rouvroy. “De ambassadeur werd door bepaalde personen, die zekere elementen hadden overgemaakt aan de staatsveiligheid, ervan verdacht te werken voor rekening van de Bulgaarse inlichtingendiensten en diensten te verlenen aan diverse personen en bedrijven die in verband worden gebracht met de maffia. In een intern rapport van september 1997 wijst de staatsveiligheid er echter op dat de aangebrachte elementen niet volstaan om te bewijzen dat de ambassadeur persoonlijk betrokken is bij deze handel in visa.”

Nog in september 1997 schreef Godelieve Timmermans, de toenmalige administrateur-generaal van de staatsveiligheid, in een brief aan minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR), over de visafraude in Sofia: “De staatsveiligheid heeft kennis genomen van deze elementen, maar zal in verband hiermee natuurlijk geen enkel onderzoek uitvoeren.”

Waarom deed de inlichtingendienst niets? De verdediging van Koen Dassen, de opvolger van Timmermans, in een brief aan het Comité I klinkt weinig overtuigend: “De staatsveiligheid heeft tot op heden de politiek gehanteerd van een defensieve dienst sensu stricto en kan in die hoedanigheid geen onderzoek voeren naar de activiteiten en de contacten van een ambassadeur in het buitenland. Daarnaast dien ik op te merken dat een gerechtelijk onderzoek aan de gang was aangaande deze zaak en dat het in alle opzichten dient vermeden te worden dat er een parallel onderzoek door onze dienst gevoerd zou worden.”

Het Comité I zegt niet anders te kunnen dan de woorden te onderschrijven van een inspecteur van de staatsveiligheid die in een van zijn rapporten over deze zaak opmerkte dat “er een tendens bestaat op de dienst Protocol om de vuile was binnenshuis te houden, die aan de onderzoekers de indruk geeft dat ze hinderen en het benaderen van deze hoge ambtenaren en personen die bepaalde immuniteiten genieten, maakt de onderzoeksopdrachten er niet makkelijker op”.

Ondanks de recente sussende verklaringen terzake van Koen Dassen (VLD), de administrateur-generaal van de staatsveiligheid, en van minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) bevestigt het jaarrapport de eerdere berichtgeving van deze krant over de open oorlog die er momenteel bestaat tussen de staatsveiligheid en de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV) van het leger.

In het rapport is onverbloemd sprake van “een tekort aan samenwerking”, “het achterhouden van informatie”, “wederzijdse achterdocht” en een regelrecht “klimaat van wantrouwen” tussen beide inlichtingendiensten.

“Vooral in de huidige context”, zo stelt het jaarverslag, “is het de taak en de verantwoordelijkheid van het toezichtsorgaan om de terugkerende spanningen te signaleren die sedert de aanslagen van 11 september 2001 inderdaad zijn opgetreden tussen de staatsveiligheid en de ADIV met betrekking tot de opvolging van de dreiging van de islamitische extremistische en terroristische activiteiten. Volgens de analyse van het Comité I begonnen die spanningen op het moment toen, na de aanslagen in New York, de ADIV zijn richtinggevende plannen inzake inlichten en veiligheid aanpaste om ze in lijn te brengen met de actualiteit.”

Tot op dat moment gold islamterrorisme niet als een prioriteit voor de militaire inlichtingendienst, die nochtans bevoegd is voor dreigingen gericht tegen Belgische troepen, ook in het buitenland (vooral in de Balkan), en tegen doelwitten in eigen land, zoals het NAVO-hoofdkwartier in Evere.

“De strategische perceptie van de ernst van de dreiging verschilt van de ene dienst tot de andere”, stelt het Comité I vast. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) verklaarde onlangs dat de staatsveiligheid wat betreft het islamterrorisme meer de Franse lijn volgt, terwijl de militaire inlichtingendienst zich vooral afstemt op de Amerikaanse koers. “Deze houding, die erin bestaat dat sommigen menen dat een bepaalde inlichting kan botsen met het eigen belang, hetzij persoonlijk of van de dienst, moet tot in de wortels uitgeroeid worden”, waarschuwt het Comité I.

Hoewel het tot de wettelijke opdrachten van de staatsveiligheid behoort om het economische en wetenschappelijke potentieel van ons land te beschermen, blijft de dienst in cruciale dossiers de andere kant opkijken. Over het faillissement van het spraaktechnologiebedrijf Lernout & Hauspie vroeg de minister van Economische Zaken bijvoorbeeld informatie aan de staatsveiligheid. “Er werd echter geen enkel analyseverslag bezorgd aan de betrokken overheden”, constateert het Comité I. “Nochtans bevat dit dossier elementen die erop wijzen dat op verschillende momenten en om uiteenlopende redenen buitenlandse inlichtingendiensten belangstelling zouden hebben gehad voor de firma L&H.”

Hetzelfde geldt voor de corruptiezaak omtrent Tractebel in Kazachstan, die door het Brussels gerecht wordt onderzocht. Door de staatsveiligheid “werd aan de betrokken onderneming, noch aan de toenmalige premier enige terzake doende informatie verstrekt”. Toen in april 2001 de Bijzondere Belastinginspectie meer dan 150 miljoen euro vorderde van Tractebel, wegens het opmaken van valse contracten om geheime commissielonen in Kazachstan te betalen, heeft de staatsveiligheid weliswaar de minister van Justitie en de nationale magistraat “in kennis gesteld van de bezorgdheid die er heerst in de banksector over het risico dat door maffiose groepen betaalde particulieren kunnen infiltreren in de bankinstanties”.

Het rapport blikt terug op de rel die vorig jaar ontstond omtrent Soetkin Collier. De zangeres van folkgroep Urban Trad heeft een klacht ingediend tegen de staatsveiligheid omdat ze op basis van een uitgelekte nota van deze dienst over haar extreem-rechtse verleden niet kon meedoen aan het Eurovisiesongfestival. Soetkin stelde dat de inhoud van de gedane mededelingen onjuist was en dat ze een inbreuk vormden op haar privacy.

Het Comité I besluit dat de staatsveiligheid bij het vergaren van de inlichtingen over Soetkins extreem-rechtse activiteiten “binnen het wettelijk kader is gebleven” en dat “er geen twijfel over bestaat dat de zangeres in een extremistische omgeving actief was”, ook al bestaat er betwisting over de juistheid van sommige gegevens. Het toezichtsorgaan vond ook “geen spoor van een mededeling van de staatsveiligheid aan de pers”, het lek naar de media zat blijkbaar bij een van de ministers aan wie de geheime dienst had gerapporteerd.

Rest de vraag of de staatsveiligheid zich niet vergist heeft bij het onderkennen van de mogelijke bedreiging. “Uit niets blijkt immers dat het extremistische verleden van mevrouw Collier op zich een actuele bedreiging uitmaakt. Dat het verleden Collier als deelneemster aan het songfestival mogelijk en zelfs waarschijnlijk aanleiding kon geven tot reacties en zelfs acties is plausibel. Nergens is er echter een indicatie dat die reactie op haar beurt een werkelijke bedreiging zou vormen.” Kortom, de informatie van de staatsveiligheid was “onvoldoende genuanceerd”. Het Comité I merkt nog op dat inlichtingendiensten “erover moeten waken om niet nodeloos particulieren, zelfs als ze bekend zijn om hun extremisme, bloot te stellen aan de belangstelling van andere overheden als dat niet vereist is in een hoger belang”.

Op 5 maart 2001 was er een incident tijdens een officieel bezoek aan Brussel van Robert Mugabe, de president van Zimbabwe. Een Britse onderdaan protesteerde in de lobby van een hotel tegen het repressieve beleid van Mugabe tegen homo’s. De ongewapende man werd door de veiligheidsdienst van de president hardhandig aangepakt, zoals trouwens te zien was op tv-beelden. Leden van de staatsveiligheid, meer bepaald van de dienst Persoonsbescherming die instaan voor de veiligheid van buitenlandse vips, stonden erbij en keken ernaar.

“In veel gevallen worden buitenlandse hoge bezoekers ook begeleid door een eigen veiligheidsdienst”, schrijft het Comité I. “De aanwezigheid van een eigen bescherming door de buitenlandse bezoeker is een toegelaten praktijk (onder specifieke voorwaarden), maar die buitenlandse dienst heeft geen enkele bevoegdheid behalve de (gewapende) begeleiding van de bezoeker.”

In de verwarring van het incident werd de demonstrant door een lid van de staatsveiligheid zonder geweld teruggedrongen, terwijl president Mugabe naar zijn gepantserde auto werd geëvacueerd. “Daaropvolgend zou de Brit door de persoonlijke lijfwacht van de president gemolesteerd zijn. Dat werd de visu vastgesteld door leden van de dienst Persoonsbescherming. Volgens het Comité I hebben die hun taak “correct en succesvol” volbracht, maar “valt het te betreuren dat ze van de slagen aan de demonstrant geen ambtshalve aangifte deden bij de gerechtelijke overheden”. “Het spreekt vanzelf dat de buitenlandse veiligheidsdienst niet het recht had om een demonstrant te mishandelen”, stelt het rapport, dat er fijntjes aan toevoegt dat de film momenteel dienst doet als lesmateriaal bij de opleiding van de leden van de afdeling close protection.

Bron » De Morgen