Grootste Belgische wapensmokkelaar was de ideale verkoper

Journalist Willy Van Damme heeft een stevig gedocumenteerde biografie geschreven over Jacques Monsieur, een bij het grote publiek vrijwel onbekende Belg die twintig jaar lang ongestoord zijn gang kon gaan als illegale wapenhandelaar en spion op planetaire schaal. Het boek geeft een beklemmend beeld van deze ‘handelaar des doods’, zijn entourage en zijn beschermheren. “Het verhaal van Jacques Monsieur is erg belangrijk”, stelt Van Damme in zijn inleiding.

“Het geeft een beter zicht op de wereldgeschiedenis van 1980 tot 2000. Het corrigeert in grote mate het beeld dat wij tot recent hadden over die periode. Het is ook zeer belangrijk omdat hij de enige gekende grote illegale wapenhandelaar uit die periode is waarvan het met absolute zekerheid vaststaat dat hij die activiteiten ontplooide in nauwe samenspraak en onder toezicht en zelfs bevel van de westerse militaire veiligheidsdiensten. Het toont ook het immorele en criminele karakter van die inlichtingendiensten, voor wie het opofferen van desnoods honderdduizenden mensen geen enkel probleem is.”

De auteur heeft grondig onderzoek gedaan naar de familiale achtergrond en het karakter van zijn hoofdpersonage. Dat leverde tot nog toe onbekende informatie op. Financieel had Jacques Monsieur geen enkele reden om zich in de gevaarlijke wereld van de wapensmokkel te storten.

Hij was de zoon van een welgestelde notaris uit Halle, behaalde een doctoraat in de rechten aan de ULB en kreeg via erfenissen een fortuin in de schoot geworpen. Hij had de rest van zijn leven probleemloos kunnen rentenieren. Een mogelijke verklaring voor zijn gedrag is te vinden in zijn persoonlijke geschiedenis.

Toen Monsieur amper vier jaar oud was, kreeg zijn moeder polio en raakte praktisch totaal verlamd. Ze overleefde in een stalen long en overleed vijftien jaar later. Zijn vader bleek een flierefluiter die volledig uit beeld verdween. Als jongetje werd Jacques grotendeels door zijn grootouders opgevoed.

Hij groeide op als een geïsoleerde eenzaat, zo vertellen ex-medeleerlingen en vroegere leraren. Hij was discreet en had nette manieren, maar gedroeg zich ook arrogant, ambitieus en achterdochtig. Later kreeg de wapenhandelaar niet voor niets bijnamen als De Vos en De Maarschalk.

Terwijl hij nog aan de universiteit studeerde, begon hij zijn eerste zaakjes op te zetten. Hij kon daarbij terugvallen op relaties van zijn vader, die als notaris dossiers regelde voor figuren uit het Brusselse affairistenmilieu rond politicus Paul Vanden Boeynants, zoals bouwtycoon Charly De Pauw en textielfabrikant en jeanskoning Pierre Salik.

Met als startkapitaal de opbrengst van de verkoop van zijn ouderlijke woning en met de steun van Salik begon hij een kleine keten van jeanswinkels in het Brusselse. Daarnaast investeerde hij ook in garages, de handel in tweedehandsauto’s en zelfs in de doodkistenmakerij van zijn neef.

Na zijn legerdienst als reserveofficier bij de Jagers te Paard in Aarlen, kon hij meteen aan de slag bij de Amerikaanse wapenproducent CIC International, een groep die volgens insiders “heel goede contacten onderhield met de CIA”. Volgens Van Damme ging Monsieur “vermoedelijk in die capaciteit ook werken als informant voor de ADIV, de Belgische militaire inlichtingendienst”.

Begin jaren tachtig installeerde Monsieur zich in Brussel, waar hij actief was in zowel de textielhandel als de wapenhandel. Het eerste diende vermoedelijk vooral als dekmantel voor het tweede. Getuigen uit die tijd beschrijven hem als het prototype van de perfecte zakenman, altijd netjes in het pak, correct, discreet en beleefd, veeltalig en welbespraakt, kortom: een zeer goede verkoper.

Via Pierre Salik werd Monsieur geïntroduceerd bij een aantal joodse zakenlui in de Brusselse wijk Triangle, mannen die goede contacten onderhielden met Israël, zoals vader en zoon Nejman van de Brusselse Geoffrey’s Bank. Toen in een Londense luchthaven bij het laden een kist op de grond viel, bleken er geen machineonderdelen maar wapens in te zitten, bestemd voor Somalië. Het gerecht ontdekte dat de Geoffrey’s Bank, officieel gespecialiseerd in textielexport, in feite als draaischijf diende voor een grote illegale wapenhandel, onder meer voor de Oegandese dictator Idi Amin Dada.

Inmiddels was in 1980 de oorlog tussen Iran en Irak uitgebroken, die acht jaar lang zou duren. Vanuit Brussel lanceerde Monsieur zich vanaf het midden van de jaren tachtig volop in het leveren van wapens aan Iran, en dit onder het waakzaam oog van de Mossad. Samen met een reeks andere Belgische en Israëlische wapenhandelaars werd hij ingeschakeld in de Iran-Contra-affaire.

Met de winst van de illegale verkoop van Israëlische en Amerikaanse wapens aan Iran (aanvankelijk bedoeld om Westerse gijzelaars in Libanon vrij te krijgen, later om te beletten dat Irak de oorlog tegen Iran zou winnen) werden de extreemrechtse contrarevolutionairen in Nicaragua gesteund in hun verzet tegen de linkse Sandinisten.

Toen het schandaal bekend raakte, kostte dit bijna de kop van de Amerikaanse president Ronald Reagan. Over deze cruciale episode in het leven van Monsieur heeft Van Damme jammer genoeg minder research gedaan (of heeft zijn onderzoek minder opgeleverd). De lezer moet het stellen met een eerder schetsmatige en fragmentaire beschrijving van het Brusselse milieu van wapentrafikanten in de jaren tachtig.

Ook toen wist Monsieur alweer uit de schijnwerpers van de media te blijven en kon hij rustig doorgaan met zijn clandestiene zaken. Hij kon tijdens de daarop volgende jaren uitgroeien tot een van de belangrijkste tussenpersonen tussen Israël en het Iran van de ayatollahs. Geleidelijk werd hij wereldwijd de grootste verkoper van Iraanse wapens en munitie, met klanten in Ecuador, Bosnië, Kroatië en Tsjaad.

“Monsieur is een man met klasse, de man die perfect gekleed gaat en als heer van stand beter dan wie kan praten en mensen overtuigen”, weet Van Damme. “De ideale verkoper die overal het vertrouwen weet te winnen, ook in Iran.” In één van zijn zeldzame interviews verklaarde Monsieur achteraf dat zijn activiteit als wapenhandelaar met Teheran vooral een dekmantel was, die hem in staat stelde om voor rekening van diverse westerse inlichtingendiensten de Iraanse militaire en nucleaire industrie te bespioneren.

In de laatste helft van de jaren negentig verschoof het actieterrein van Monsieur naar Afrika. De bloedige burgeroorlogen in Sierra Leone, Ivoorkust, Liberia, Congo-Brazzaville, Angola, Rwanda, Burundi en Zaïre/Congo vormden prima afzetmarkten voor het afgedankte militaire materieel uit de sovjettijd van de voormalige Oostbloklanden. Werk genoeg dus voor wapenleveranciers als Jacques Monsieur.

In die periode schafte hij zich een Ivoriaans diplomatiek paspoort aan en verhuisde naar een dorpje in de buurt van de Franse stad Bourges, waar hij officieel ingeschreven stond als landbouwer en zich, tussen zijn vele reizen door, in zijn enorme domein kon toeleggen op zijn enige hobby: het kweken van Lusitaanse paarden.

Maar ondertussen kwamen zowel het Belgische als het Franse gerecht hem steeds dichter op het spoor. In de zomer van 1999 publiceerde wijlen Walter De Bock, onderzoeksjournalist bij De Morgen, voor het eerst een ontluisterend portret van de wapenhandelaar. Van Damme: “Het betekende dat Monsieurs naam in de pers was verschenen en zijn anonimiteit, waar hij steeds op stond, voorgoed ten einde was.”

Vanaf dat moment ging het snel bergaf met Monsieur. Hij sukkelde van de ene gevangenis in de andere, en kreeg een paar symbolische celstraffen aan zijn broek. In 1999 was hij in Frankrijk al voor de eerste keer aangehouden en beschuldigd van illegale wapenhandel in het kader van de affaire rond de staatsoliemaatschappij Elf. Hij besefte dat het net zich rond hem aan het sluiten was en een veroordeling wel eens onvermijdelijk zou kunnen worden.

Nadat hij voorwaardelijk was vrijgelaten sloeg hij op de vlucht en vloog via Zwitserland naar Iran. Kort na zijn aankomst werd hij ook daar gearresteerd en beschuldigd van spionage voor België. Hij kreeg een gevangenisstraf van tien jaar, maar kwam na zestien maanden en het betalen van een grote boete weer vrij. Enkele weken later werd hij op de luchthaven van Istanbul alweer opgepakt, dit keer op vraag van het Belgische en het Franse gerecht.

Na zijn uitlevering aan ons land verhuisde Monsieur naar een cel in Vorst. Lang moest hij echter niet brommen. Er volgde een bliksemsnel proces achter gesloten deuren, met als resultaat een veroordeling tot een lichte voorwaardelijke celstraf. Enkele jaren later herhaalde dit scenario zich in Frankrijk. Opnieuw kwam Monsieur er goedkoop vanaf. In beide gevallen ging niemand in beroep. Zijn rol was uitgespeeld en Monsieur leek voorgoed verdwenen van het toneel. Tot hij in de zomer van 2009 opeens terug opgepakt werd, dit keer op de JFK-luchthaven in New York.

Het was een sting operation: Monsieur was in de val gelokt door een undercoveragent en werd beschuldigd van een poging tot het verkopen van Amerikaanse motoren voor Iraanse gevechtsvliegtuigen. Hij riskeerde een celstraf van zo maar eventjes 65 jaar. Tenzij hij bereid was mee te werken met het gerecht en beloofde alles te vertellen wat hij wist. Informatie over Iran, daar was het de Amerikanen om te doen, meent Van Damme. Monsieur koos eieren voor zijn geld. Eind vorig jaar werd hij in Alabama veroordeeld tot 23 maanden cel. Dat betekent dat hij binnen enkele weken, op 28 april, vrijkomt.

De auteur kent zijn materie, snapt de rare kronkels van de inlichtingendiensten, kan de activiteiten van Monsieur in hun brede en soms ingewikkelde internationale context situeren en maakt een steekhoudende analyse. Blijft de vraag: hoe komt het dat de grootste Belgische wapensmokkelaar twintig jaar lang ongehinderd zijn gang kon gaan? In 1984 kwam Monsieur nochtans al voor de eerste, en niet voor de laatste keer in het vizier van het Belgische gerecht.

“Het Brusselse parket is sinds 1980 al minstens zeven strafonderzoeken begonnen tegen Monsieur”, schreef De Bock in 1999 in De Morgen. “Niet één daarvan bracht hem in de voorbije twintig jaar voor de rechtbank. Toch leverden het parket van Brussel en de speurders telkens bewijzen van illegale wapentransacties van Monsieur. Het was boter aan de galg. Al een half dozijn onderzoeksrechters beet zijn tanden stuk op Monsieur, maar de man blijkt onaantastbaar.”

De verklaring is even simpel als schandalig: al die jaren kon de wapenhandelaar rekenen op bescherming van machtige vrienden achter de schermen, met name bij de Amerikaanse CIA en DIA (Defense Intelligence Agency), de Israëlische Mossad en Aman, de Franse DGSE en de Belgische Staatsveiligheid en de ADIV, stuk voor stuk veiligheidsdiensten die perfect op de hoogte waren van de clandestiene bedrijvigheden van Monsieur. De gerechtelijke onderzoeken werden dan ook vakkundig gesaboteerd. Zelfs het Comité I, dat verondersteld wordt onze inlichtlingendiensten te controleren, werd met een kluitje in het riet gestuurd.

Van Damme: “Wat dit boek ook toont is de totale onmacht van de politieke en gerechtelijke instellingen om controle te krijgen over de inlichtingendiensten die opereren als een staat binnen de staat, en die aan elke democratische en wettelijke controle ontsnappen. Waarbij het politieke bestel als een stelletje bangerds angstig om deze diensten heen loopt. Het aantal politici dat zicht op hun werking tracht te krijgen is op de vingers van één hand te tellen, zo erg is het gesteld met onze democratische instellingen.”

Bron » Apache