Justitie pakt miljoenen aan achterstallige gerechtskosten aan

De FOD Justitie heeft in 2014 meer dan 97 miljoen euro aan gerechtskosten betaald. Dat is het op twee na hoogste bedrag in tien jaar. Concreet gaat het onder meer om de kosten voor telefoontaps, tolken, DNA-onderzoek en deurwaarders. Opmerkelijk is dat er voor 2015 een budget van ongeveer 106 miljoen euro voorzien is. “Er zijn dit jaar extra inspanningen nodig om de achterstallen weg te werken”, klinkt het. Justitie torst momenteel maar liefst 36 miljoen euro aan achterstallige gerechtskosten.

In 2014 gaf de FOD Justitie ongeveer 97,3 miljoen euro uit aan gerechtskosten: ruim 75 miljoen aan kosten in het lopende jaar en 22,3 miljoen aan achterstallen. Dat is in totaal 5,5 miljoen euro meer dan in 2013 en zelfs 8,6 miljoen meer dan in 2012.

Maar dat houdt niet noodzakelijk een stijging in, zegt Sharon Beavis, woordvoerster van de FOD Justitie: “De uitgaven in 2012 en 2013 waren uitzonderlijk laag. Dat komt omdat er een aantal facturen voor telefonie niet betaald werden in het lopende jaar, waardoor we nu ook met hogere achterstallige kosten zitten”, klinkt het. “In 2014 was er dus eerder een normalisatie van de uitgaven voor gerechtskosten.”

Voor 2015 voorziet Justitie een budget van in totaal 106 miljoen euro. Voor de lopende kosten is er 70 miljoen voorzien, wat dus neerkomt op een besparing van 5 miljoen ten opzichte van 2014. Daarnaast is er bij de begrotingscontrole wel nog 36 miljoen extra voorzien om de achterstallige kosten weg te werken.

Er zijn echter meer inspanningen nodig om de gerechtskosten in te perken, meent de FOD Justitie. Daarvoor moet er op “verschillende fronten” gewerkt worden. De rechterlijke orde zou ten eerste meer budgettaire autonomie moeten krijgen, om zo “efficiënter in te spelen op de noden van het terrein”. Ten tweede moeten magistraten beter begeleid en gesensibiliseerd worden om te bepalen of bepaalde uitgaven wel “opportuun” zijn. Tot slot moet er beter onderhandeld worden over voordeligere prijzen voor bepaalde uitgaven.

Een voorbeeld daarvan zijn de kosten voor DNA-analyses. “Door te onderhandelen in een Europese aanbesteding kon het gemiddeld tarief teruggedrongen worden van 315 naar minder dan 30 euro per analyse. Tegen 2018 zou dit een besparing opleveren voor genetische analyse van 9 miljoen euro of meer dan 90 procent”, zegt Beavis.

De voornaamste uitgaveposten voor gerechtskosten zijn telefoonverkeer, wat voornamelijk telefoontaps inhoudt, gevolgd door gerechtsdeurwaarders, tolken en vertalers en DNA-onderzoek.

Bron » De Morgen

België heeft ‘verontrustend’ veel advocaten

De laatste 25 jaar is het aantal advocaten in België bijna verdubbeld, tot meer dan 15 advocaten per 10.000 inwoners. Dat is bijna twee keer zo veel als in onze buurlanden, zegt advocaat Jan Dyck maandag in Het Nieuwsblad.

Dyck, die ook zetelt in de Antwerpse tuchtraad voor advocaten, is heel bezorgd over deze ‘advocatenexplosie’. “Er zijn in ons land meer dan 15 advocaten per 10.000 inwoners. Dat is dubbel zo veel als in Frankrijk. En beduidend meer dan in Nederland. Natuurlijk moeten we ons daar vragen bij stellen.” Hij baseert zich op de recentste advocatenbarometer.

Het teveel aan advocaten zorgt volgens Dyck voor een moordende strijd om cliënteel. “Onder strafpleiters is het bijvoorbeeld een strijd tussen leven en dood om interessante cliënten af te snoepen. Bovendien wordt ook aan abnormaal lage erelonen gewerkt. Dertig procent van de advocatuur schurkt aan tegen de armoedegrens met een alleenstaand inkomen van minder dan 1.000 euro per maand.”

Dyck ziet twee redenen voor de “verontrustende advocatengroei”, “twee poorten die openstaan”. Ten eerste is er de “diplomafabriek van de universiteiten”. Jaarlijks studeren er bijna 2.200 studenten af in de Rechten.

Ten tweede zouden de stages te makkelijk zijn. “Wie advocaat wil worden, moet daarna een driejarige stage bij de balie lopen en een examen afleggen. Maar dat is een lachertje”, zegt Dyck. “Je moet tegenwoordig al je vader en je moeder vermoord hebben om niet aan de balie binnen te geraken.” En dat heeft kwalijke gevolgen, zegt de advocaat. “Ik durf gerust te stellen dat er heel wat advocaten rondlopen die niet aan de vereisten voldoen.”

Dyck pleit voor een beperking van het aantal studenten Rechten en voor moeilijkere stages.

Bron » De Standaard

De moordenaars van Julien Lahaut zijn er gloeiend bij

Het heeft lang geduurd, maar nu mogen we de moord op communistenleider Julien Lahaut in 1950 opgehelderd noemen. De daders kenden we al, en nieuw historisch onderzoek wijst nu ook de vermoedelijke opdrachtgevers aan. En wat was de rol van Albert De Vleeschauwer, tot twee dagen voor de moord nog CVP-minister van Binnenlandse Zaken?

“Vive la République!”

Een krantenbericht, de volgende dag, vermeldt de korte stilte in het parlement: ‘Dan breekt een geloei van verontwaardiging los dat overgaat in een applaus zoals de Kamer nog nooit heeft gehoord. Minutenlang juichen de CVP’ers, socialisten en liberalen de prins toe, die niet bewogen heeft, alleen even naar de grond heeft gekeken. Maar de afstraffing volstaat niet en zodra het applaus wat afneemt, buldert de onbeschoftheid in persoon, de Moskoviet Lahaut, op zijn beurt: Vive la République. Weerom knettert een onstuimig applaus.”

Het was vrijdag 11 augustus 1950, de dag waarop een 19-jarige jongen genaamd Boudewijn trouw zwoer aan het land en zijn wetten. België hoopte hier en nu eindelijk een punt te kunnen zetten achter de woelige jaren van oorlog, repressie, de koningskwestie. En nu dit. In 1950 zetelden er nog tien communisten in het Parlement. De kreten kwamen uit die hoek. Precies een week later, iets na negenen ’s avonds, wordt aangebeld in de rue de la Vecquée 65 in Seraing. Hier woont Julien Lahaut, de 65-jarige voorzitter van de KPB, de Belgische communistische partij.

Zijn echtgenote Géraldine Noël opent de deur en ziet twee mannen, een lange en een korte.

“Wij willen kameraad Lahaut spreken.”

“Met wie heb ik de eer?”

Even later weerklinken er vier, mogelijk vijf schoten. Julien Lahaut heeft een oorlogswinter in Sint-Petersburg overleefd en het concentratiekamp van Mauthausen, maar niet die kreet in het parlement. Tenminste, zo is het verhaal altijd verteld.

‘Ik schoot’

Dankzij het boek van historici Rudi Van Doorslaer en Etienne Verhoeyen uit 1985 weten we min of meer wie de moord heeft gepleegd. Het commando, vier man sterk, werd aangevoerd door verzekeringsagent en ex-verzetsstrijder François Goossens uit Halle, die in zijn dorp Essenbeek wordt herinnerd als ‘de zot van de Guussens’. Zijn naam werd in 2003 in de archieven van het Luikse gerecht opgetekend en naar buiten gebracht door Vincent Van Quickenborne, tegenwoordig Open Vld-burgemeester van Kortrijk.

Vier jaar later biechtte de toen 83-jarige Eugène Devillé, zoon van de Halse burgemeester, op Canvas op dat hij de tweede man was geweest. Goossens was de lange, hij de korte. “We gingen gelijktijdig schieten, dat was afgesproken, maar hij heeft niet gevuurd. De ambetanterik.” Hij, Eugène Devillé, was de moordenaar. Tot een eind in de jaren zeventig stapte er tijdens de jaarlijkse processie in Essenbeek achter het Mariabeeld en de pastoor altijd een man mee met witte handschoenen en een Colt.45. Veel mensen in het dorp keken lachend toe, ze wisten wat hier werd uitgebeeld. Dit was een hulde aan de moordenaars van Lahaut.

Ook al zijn er nu een paar namen bekend, de moord op Julien Lahaut blijft een enigma, iets wat de leerkracht in de klas niet krijgt naverteld zonder lachje. Dat wij daar nooit het fijne van gaan weten. Want veel meer dan de vraag wie de trekker overhaalde, blijft het een raadsel hoe het kon dat de daders nooit werden opgespoord en het Luikse gerecht de zaak in 1972 gewoon klasseerde.

Van François Goossens is bekend dat hij na de moord te biecht ging bij ex-verzetsman en contraspion André Moyen, die in die jaren met zijn eigen inlichtingendienst genaamd het Netwerk als ‘Kapitein Freddy’ een legertje van geheime burgeragenten leidde. Moyen, begeesterd door een nakende invasie van de Russen, overleed in 2008 en begon pas in de laatste jaren van zijn leven te praten. Hij portretteerde Goossens in De Morgen ooit als een ongeleid projectiel: “Die vent was gek. Hij was tot alles in staat.”

Een impulsieve daad? Dat is wat Moyen ons wilde doen geloven. In 2008 stemde de Senaat in met een resolutie die het Studiecentrum Oorlog en Maatschappij (CegeSoma) opdroeg nieuw wetenschappelijk onderzoek te voeren rond de meest manifeste politieke moord die België ooit kende. Volgende maand, na jaren bedelen om eerst toegezegde en daarna door minister van Wetenschapsbeleid Sabine Laruelle (MR) weer ontzegde middelen, presenteren historici Emmanuel Gerard, Widukind De Ridder en Françoise Muller binnenkort hun werk Wie heeft Lahaut vermoord? Pagina na pagina maakt het onderzoeksrapport duidelijk dat de moord op Lahaut allesbehalve een impulsieve daad is geweest. Conclusie van de auteurs, aan het eind: ‘Niet de koningskwestie, maar de Koude Oorlog is het kader waarin de moord op Lahaut moet geplaatst worden.’

Te koop

Voor het huis in de tot rue Lahaut omgedoopte straat hangt een al een poos niet meer opgeblonken gedenkbord. ‘Ter ere van Julien Lahaut, vermoord op 18 augustus door vijanden van het volk.’ Het bord is half overplakt met een plastic bord van immokantoor Liboy-Lejeune. Te koop. Hier, aan de overkant van de straat, heeft de mythische Vanguard gestaan. De auto waarmee François Goossens deelnam aan autoraces in Francorchamps, en waarmee hij volgens oudere dorpelingen in Essenbeek “zeker twee of drie mensen heeft doodgereden”.

Op de dag van de aanslag was de Vanguard voorzien van een in Antwerpen gestolen nummerplaat. Slachtoffer Julien Lahaut stelde in 1950 politiek nochtans weinig of niks meer voor. Toen hij na de oorlog uit het concentratiekamp terugkeerde, had een nieuwe generatie de leiding over de KPB overgenomen. Ze waren toegetreden tot de eerste naoorlogse regering en voor de oude Lahaut was geen functie van betekenis meer weggelegd. Hij werd voorzitter, een in communistische partijen doorgaans onbestaande titel.

Maar hoe protocollair zijn positie ook was, voor de buitenwereld is hij de langst meegaande communistische politicus van het land. De volksmenner uit Seraing was eind jaren 40 met zijn stem als een klok vooropgegaan in de campagne tegen de terugkeer van koning Leopold III. Vier betogers werden door de rijkswacht doodgeschoten in Grâce-Berleur, en het land flirtte net zo lang met de burgeroorlog tot koning Leopold III de troon afstond aan zijn zoon, Boudewijn.

Op zijn graf op het gemeentelijke kerkhof in Seraing staat een uit steen gehouwen versie van de politicus, armen gehesen. Ook hier weer, de tekst: ‘Vermoord door vijanden van het volk.’ Je kunt je niet voorstellen dat dit op 22 augustus 1950 het eindpunt moet zijn geweest van een stoet van 150.000 mensen. Tien keer zoveel als voor Luc De Vos.

Een synarchie

In het Kadoc in Leuven werkten de drie historici zich de voorbije jaren door de persoonlijke archieven van gewezen minister van Binnenlandse Zaken Albert De Vleeschauwer (1897-1971). Hun aandacht voor de vroegere Leuvense christen-democratische politicus werd gewekt door een bizarre gebeurtenis, daags voor de begrafenis van Lahaut. Nadat hij in zijn agenda melding had gemaakt van “bedreigingen tegen mij”, reisde hij op maandag 21 augustus met zijn zoon naar Bouillon, waar hij zich naar de Franse grenspost laat escorteren door een jeep, bestuurd door André Moyen. Weer die Moyen.

In hun boek tonen de historici aan hoe De Vleeschauwer, minister van Binnenlandse Zaken tijdens de koningskwestie, eind 1949 Moyen heeft leren kennen. En waarderen, blijkbaar. Hij moest waar mogelijk informatie inzamelen over de vijand die de plaats van de Duitsers had ingenomen: De Rus. Moyen had met zijn Netwerk al sinds 1945 een kantoortje in de Komediantenstraat in Brussel en werd in het geheim gefinancierd door de Belgische topindustriëlen Herman Robiliart (Union Minière) en Marcel De Roover (Brufina). Hij stuurde geregeld inlichtingenrapporten naar de industriëlen en vanaf eind 1949 ook naar De Vleeschauwer. Hij zou dat blijven doen tot in 1961. Hij dropte zijn rapporten, door de jaren heen 1.787 in totaal, in een postbus in Brussel, die hij onder een valse naam had gehuurd.

Een van deze rapporten, getiteld ‘Activité du Réseau pendant le mois d’août 1950’ is op 31 augustus 1950 erg expliciet: ‘De executie van Lahaut heeft de lamlendigheid van de overheid aangetoond. Het gaat ontegensprekelijk om een misdaad en het valt te betreuren dat het zover moest komen, maar zij die gehandeld hebben zijn van mening dat het tijd is om onze gezagsdragers wakker te schudden (…).’

‘We brengen zonder commentaar verslag uit van de ideeën die leven binnen het milieu dat wij verantwoordelijk achten voor de executie van Lahaut: het gaat in elk geval om een apolitieke en zelfs antipolitieke groep, patriottisch en onbaatzuchtig, die aanvankelijk gedacht had om pas ten tonele te verschijnen op het ogenblik van een bezetting door de Sovjets. Het is een soort synarchie die haar pionnen heeft in de meest gesloten kringen en, in het geval van Lahaut, tot bij de onderzoekers.’

Moyen kende dus de daders en hun motieven. Hij legt in zijn rapport uit dat de ‘synarchie’ tentakels heeft tot bij de speurders in Luik zelf, en dat de daders er dus gerust op zijn dat justitie hen nooit zal (willen) vinden. De historici gaan niet zo ver te besluiten dat De Vleeschauwer of de industriëlen opdracht hebben gegeven voor de moord, maar het zit er in hun ogen niet ver naast: “Het lijkt onwaarschijnlijk dat ooit een geschreven document zal worden gevonden, dat met zoveel woorden een bevel of opdracht bevat.”

Maar is de vraag naar de opdrachtgevers nog relevant, wanneer we de draagwijdte van het Netwerk in ogenschouw nemen en de bescherming die het van hogerhand genoot? “De grote maatschappijen hebben hun financiering niet stopgezet na de aanslag van 18 augustus en niemand heeft Moyen bij de justitie verklikt. Herman Robiliart, de sterke man van de Union Minière, heeft het fameuze maandrapport van augustus 1950 ontvangen en er wijselijk de passage over de ‘executie van Lahaut’ afgescheurd. Een ernstige vorm van schuldige nalatigheid was er vooral bij een man als De Vleeschauwer, die tot enkele weken voor de ontvangst van dat rapport minister van Binnenlandse Zaken was.”

Al gepland sinds 1948

Brengt de nieuwe studie ons opdrachtgevers, dan ook een motief. De moord op Lahaut was een geplande oorlogsdaad in volle Koude Oorlog, die al was gepland in mei 1948. Het bewijs is gevonden in de archieven van het Antwerpse gerecht. Daar stootten de historici op de vergeelde processen-verbaal van commissaris Alfred Van der Linden, hoofd van de afdeling moordzaken van de gerechtelijke politie daar.

Van der Linden is begin 1961 de ondervrager van uurwerkmaker Walter Daems. Hij wordt verdacht van een roofmoord bij zijn eigen schoonouders en stelt Van der Linden een deal voor: “Hij hengelt naar voorwaardelijke vrijlating. Hij beweert dat hij Justitie volledig kan inlichten over de moord op Lahaut.”

Daems heeft het over een organisatie genaamd Belgisch Anticommunistisch Blok (BACB) waar hij zelf even bij betrokken is geweest. Het BACB heeft zich in 1947 al eens doen opmerken met het verspreiden van pamfletten op Het Zuid in Antwerpen: ‘Wij eisen de onmiddellijke aanhouding van alle communistische leiders, verraders bij uitstek, die niets beters of niets minder verdienen dan de doodstraf met den kogel met als bijkomende bepaling: in den rug!’

De organisatie is toen vervolgd en bij een lid, ene Louis Kerckhof, is later beslag gelegd op een brief van 21 mei 1948 met daarbij gehecht twee vodjes papier. Aantekeningen lijken het, van tijdens een vergadering. Als commissaris Van der Linden ze in 1961 uit de archieven opdiept, kan hij weinig anders hebben ervaren dan een opstoot van adrenaline: ‘Lahaut – Seraing – aanslag – niet akkoord – één dezer dagen – geen moorden. Auto-plaat zou medegedeeld worden.’

De vergadering van het BACB, zo weet Van der Linden nog uit te vissen, heeft plaatsgevonden in de melkerij Stassano in Antwerpen. De directeur daar, Raphaël Van Os, was een van de stichters van het BACB. De historici gaan er nu van uit dat de aanslag in 1948 op de valreep is afgeblazen, precies omdat er met labiele figuren als Daems en Kerckhof een te groot risico was op loslippigheid.

Verkeerd geklasseerd

Commissaris Van der Linden is dicht bij de waarheid gekomen. Heel dicht. Hij zat ook Moyen op de hielen en in een van zijn processen-verbaal lezen we: “Moyen zou regelmatige maandelijkse geheime verslagen toegericht hebben aan zijn opdrachtgevers, getiteld: ‘Activité du Réseau pendant le mois de…’, alleszins zou het de moeite lonen in het bezit te komen van een verslag van einde augustus 1950, nà de moord op Lahaut.”

Van der Linden heeft de rapporten nooit te zien gekregen. En politiediensten zamelden ook toen al los van elkaar informatie in, maar wisselden zelden iets uit. De historici kregen nu toegang tot de archieven van de Belgische Staatsveiligheid en stootten daar op een map op naam van Raphaël Van Os, aangelegd op 12 november 1949: ‘Inlichtingen betreffende het BACB (Belgisch Anticommunistisch Blok).’

De organisatie, zo staat er, is opgericht door Van Os en zijn broer en – alweer hij – André Moyen. Het rapport gaat verder: “Met zekerheid kan eveneens worden gemeld dat volgende personen daadwerkelijk optreden in het kader van het BACB: 1. Goossens, Frans, assureerder, wonende te Halle.”

De these van de impulsieve daad kan voorgoed de vuilbak in. De naam van Goossens is tijdens het officiële moordonderzoek maar één keer gevallen. Nadat hij kennelijk op café had zitten opscheppen dat hij een van de daders was en een agent van de Staatsveiligheid daar lucht van had gekregen. In een normale wereld had de Staatsveiligheid zelf direct het verband moeten leggen met het eigen BACB-rapport. Maar dit is en blijft België, zo leert ons het nieuwe onderzoek: “Van het oorspronkelijke rapport werden acht kopies gemaakt, waarvan één bestemd voor het dossier van Goossens, maar dat afschrift werd verkeerd geklasseerd.”

Jammer toch.

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck

“Belgische Staatsveiligheid is zoals Jansen en Janssen”

“James Bond zou geen Belg kunnen zijn. Jansen en Janssen wel.” Alain Winants, de voormalige administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, heeft uitgehaald naar het volgens hem schrijnende gebrek aan belangstelling die de politieke overheden volgens hem sinds jaar en dag voor de dienst betonen.

Winants deed zijn uithaal vanochtend in de marge van een persconferentie waarop het boek ‘De Geheimen van de Staatsveiligheid’ van De Tijd-journalist Lars Bové werd voorgesteld. Ook de voorganger van Winants, Koen Dassen was aanwezig.

“In België is er een totaal gebrek aan inlichtingencultuur”, zei Winants. “James Bond zou geen Belg kunnen zijn. Jansen en Janssen wel.” Volgens Winants is de politiek grotendeels verantwoordelijk voor de verwaarlozing waar de Staatsveiligheid sinds vele jaren mee kampt.

In zijn boek hekelt Bové onder anderen de volgens hem “overdreven cultuur van geheimhouding” van de dienst. Maar volgens Winants zijn de echte of vermeende disfuncties van de dienst waarover het boek handelt, grotendeels aan dat gebrek aan belangstelling van de politiek toe te schrijven.

Bové beschrijft onder anderen hoe de Staatsveiligheid niet genoeg mensen en middelen heeft om de vele vips die ter gelegenheid van EU- en Navo-toppen naar ons land komen, adequaat te beschermen. Amateurisme bij de beveiliging is daarvan het gevolg. De dienst zou 750 personeelsleden moeten tellen als het kader volledig is maar tot op vandaag werken er slechts 600.

De dienst heeft – aldus het boek – ook niet genoeg budgetten om zijn informanten te betalen. De controle op het gebruik van die informanten zou bovendien mank lopen.

Als voorbeeld wordt in het boek geciteerd dat een aantal van de informanten van de Staatsveiligheid zou werken bij telecomoperatoren. Zij zouden hun beroepsgeheim geschonden hebben om illegaal telefoongegevens aan de Staatsveiligheid door te spelen als inspecteurs van de Staatsveiligheid daar om vragen. De bevoegde ministers en de regering zouden niets van die praktijken weten.

Het Comité I dat de inlichtingendiensten controleert, stelde in zijn jaarverslag van 2010 dergelijke feiten vast. Sindsdien niet meer. Daar is een reden voor. Sinds september 2010 is het verkrijgen van telefoongegevens door de Staatsveiligheid namelijk wettelijk geregeld in de zogenaamde BIM-wet, de wet op de Bijzondere Inlichtingenmethode.

De Staatsveiligheid heeft jarenlang naar een dergelijk wet gevraagd. Sinds de wet er in 2010 kwam, mag de Staatsveiligheid onder andere op wettelijke manier dergelijke telefoongegevens opvragen en heeft ze geen informanten meer nodig die in de grijze zone opereren.

Paul Van Santvliet, de voorzitter van de BIM-commissie, die de door de Staatsveiligheid gebruikte speciale technieken controleert, zegt wel in het boek dat er nog een strengere controle op de informanten moet komen.

Minister van Justitie Koen Geens, bevoegd voor de Staatsveiligheid, liet vanmiddag weten dat in het regeerakkoord al eerder beslist werd om de opdracht van persoonsbescherming van de Veiligheid van de Staat over te dragen aan de politie. Op die manier zou meer personeel vrij gemaakt worden voor bescherming van vips.

De regering besliste recent ook om 6 miljoen euro bijkomende personeelskredieten voor de Veiligheid van de Staat vrij te maken en 4 miljoen euro aan extra investeringen. Ook de BIM wet wordt nog verfijnd, aldus Geens.

Bron » De Standaard

Staatsveiligheid doet met informanten wat ze wil

Geknoei met fondsen, mollen bij telecombedrijven: er is geen enkele externe controle op de informantenwerking van de Staatsveiligheid. Dat schrijft onderzoeksjournalist Lars Bové in zijn net gepubliceerde boek ‘De geheimen van de Staatsveiligheid’. “De Staatsveiligheid doet te geheimzinnig.”

Onderzoeksjournalist Lars Bové van De Tijd dook voor zijn boek in de wondere wereld van de Staatsveiligheid en inlichtingendiensten van ons land. Bové noemt die “schimmig”. “De Staatsveiligheid doet te geheimzinnig”, vertelt hij in De Ochtend op Radio 1. “Zelfs het aantal mensen dat er werkt, willen ze niet vrijgeven. De Staatsveiligheid heeft ook geen eigen website, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Nederland. De CIA in de VS geeft ook geregeld historische rapporten vrij.”

Ook tegenover de bevoegde minister zijn de inlichtingendiensten niet transparant, klinkt het nog. “Achter de rug van het parlement en de minister doen zij dingen die het daglicht niet mogen zien”, beweert Bové. Hij geeft het voorbeeld van de ‘mollen’ bij telecombedrijven, met wie de Staatsveiligheid jaren werkte om informatie te verkrijgen. “Intussen was men in het parlement nog aan het discussiëren over de vraag of de inlichtendiensten toegang mochten krijgen tot die informatie.”

Geknoei

Sinds 2011 is er een commissie met drie magistraten die die methodes moet controleren. Maar de informantenwerking blijkt daarvan los te staan. “Informanten worden betaald door de Staatsveiligheid, maar er zijn meldingen van regelrecht geknoei met die fondsen. Dat is jarenlang onder de mat geveegd.” Dat terwijl de ‘gewone’ politie erg streng gecontroleerd wordt als ze aan de slag wil met informanten.

De administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, Jaak Raes, zegt in De Tijd geen fan te zijn van meer controle op informanten. “Je moet toch niet plots een controle koppelen aan de gewone manier van inlichtingenwerk. Waar gaan we dan naartoe? Maar ik gedraag me naar de wet. Als het parlement de wet wijzigt, passen we onze werking aan.”

Vertrouwelijkheidscontract

Bové vertelt aan VTM NIEUWS hoe hij aan informatie kwam. “Niet met medewerking van Staatsveiligheid zelf”, zegt de journalist. De Staatsveiligheid wilde hem zelfs een vertrouwelijkheidscontract laten tekenen. “Als ik dat had gedaan, had ik dit boek nooit kunnen schrijven”. Toch sprak hij wel met mensen van de Staatsveiligheid, die als klokkenluider informatie doorgaven.

Bron » De Morgen