De blinde jaren tachtig

Paul Goossens stond in 1985 aan de Delhaize in Aalst die door de Bende van Nijvel was overvallen. In die tijd hadden politici het vaker over de begroting dan over het aantal doden van de Bende.

November 1986. Plots stond ze op de redactievloer van De Morgen: de politie. En wat voor politie. Onder leiding van superflik in wording Glenn Audenaert en een bevallige assistente gooide een blits team alle kasten open en snuffelde het in elk dossier dat het in handen kreeg. Huiszoeking heet dat. De bende van Audenaert was op zoek naar een fraudedossier over het ECC-tennistoernooi waar de krant een tijd voordien over had bericht. Ze waren met veel, speurden naarstig en lieten de palavers met de redactie aan de chef en zijn assistente over. Na één uur was de klus geklaard. De hoofdredacteur werd wegens verzet en protest aangehouden en één document werd in beslag genomen. Daarna heb ik nooit nog iets over het dossier gehoord. Over Audenaert daarentegen des te meer.

De branie en de zelfverzekerdheid waarmee Audenaert toen zijn job klaarde en het lef waarmee hij iedereen van repliek diende, intrigeerden. Een huiszoeking op een kranten­redactie, het was geen routineklus. Zeker niet omdat de krant net failliet was verklaard, onder curatele stond en de huiszoeking als een revanchisme van de politie geïnterpreteerd kon worden. De krant had in die kringen een reputatie en telde er, door het onverzettelijk speuren van Walter De Bock, meer vijanden dan vrienden. Met een ongeziene culot lachte Audenaert het allemaal weg. Er zijn vissen die zich pas in troebel water lekker voelen. Hij was zo’n flik. Eén die veel over het eigen huis wist en besefte dat die kennis een opportuniteit was. Zeker in een land waar alles wat met justitie, politie- en veiligheidsdiensten te maken had, evenveel staten in de staat waren.

Het was de tijd dat ministers van Binnenlandse Zaken eindeloos konden tafelen, want de job was nauwelijks meer dan een baan in bijberoep. Een afscheidscadeautje voor de verdienstelijke partijzeloot. Van 1981 tot 1987 was het Charles-Ferdinand Nothomb, die met het Heizeldrama in 1985 op onnavolgbare wijze zijn onkunde etaleerde, vervolgens weigerde ontslag te nemen en na vervroegde verkiezingen dezelfde portefeuille opeiste en kreeg. Voor lieden als een Audenaert is zo’n minister een hapje.

Martens’ masterplan

De politieke figuur die met de jaren tachtig vereenzelvigd wordt, is Wilfried Martens. Slechts heel even was hij in dat decennium geen premier en hoewel hij jurist van vorming was, valt zijn afwezigheid in de grote justitie-, politie- en terreurdossiers van die tijd op. Martens had een andere agenda, een economische, en daar moest alles voor wijken. Om de Belgische concurrentiepositie te herstellen, voerde Martens de laatste devaluatie van de Belgische frank door,werd de heilige index opgeschort, werden de lonen bevroren en werd met volmachten geregeerd. Het ‘masterplan’ was in Poupehan bedacht en een werkstuk van Martens’ kabinetschef Fons Verplaetse, vakbondsleider Jef Houthuys en de baas van de christelijke spaarkas BAC, Hubert Detremmerie.

Alles was ondergeschikt aan het herstelplan, zelfs de vete tussen Martens en Leo Tindemans werd enkele jaren onder het tapijt geveegd. Het hielp, bij de verkiezingen van oktober 1985 haalde CVP 49 zetels, een winst van zes. In de nieuwe rooms-blauwe coalitie werd de lijn doorgetrokken. Onder invloed van nieuwkomer Guy Verhofstadt ging het opnieuw over cijfers. Niet over het aantal doden van de Bende van Nijvel, wel over de begrotingstekorten.

Geheim netwerk? Sensatie!

Het Bendedossier bleef jarenlang etteren omdat zowel de Vlaamse als Franstalige toppolitici ervoor terugschrokken om het echte kwaad te ‘benoemen’. Halsstarrig bleven ze de kwestie depolitiseren. Terwijl de parlementaire onderzoekscommissie en de media getuigenissen en feiten opdiepten dat het om veel meer dan een raid van criminelen ging, bleven de regeringstop en de bevoegde ministers angstig op de vlakte. Dat er misschien reden was tot groot alarm, omdat het zenuwcentrum van de staat mee in de slag zat, was een bedenking, die in hoge regeringskringen als bijna subversieve agitprop werd weggewuifd.

Als de politici van de jaren tachtig al knielden voor een dogma, sloeg het op de neutraliteit van orde- en veiligheidsdiensten. Alsof die boven en buiten de politiek opereerden. Dat in geheel West-Europa met de steun van de CIA en de Navo een geheim stay behind-netwerk opereerde dat door rechtse diehards werd gestuurd, werd door de weldenkende Wetstraat als sensatie weggeblazen. Zoveel blindheid heeft waarschijnlijk alles met het hypocriete en gekooide denken van de Koude Oorlog te maken.

Eind jaren 70 zag ik samen met Walter De Bock een politieke thriller van Sidney Pollack, Three days of the condor. Een beklemmend verhaal met veel doden over een interne afrekening binnen de CIA. Ik maakte mij ervan af met de bedenking dat het slechts fictie was en dat het alleen in de VS mogelijk was. De Bock had daar zijn twijfels over. Op zaterdagnacht 9 november 1985 stonden we beiden aan de Delhaize in Aalst. De Bock was toen heel zeker dat het geen overval was, wel een aanslag. Toen durfde ik hem al nauwelijks tegenspreken, vandaag zeker niet.

Bron » De Standaard | Paul Goossens