Jean-Paul Dumont

Marc Dutroux en Michel Nihoul

Een louche carrousel

Veel onderzoekers gaan ervan uit dat Dutroux en vooral Nihoul deel uitmaken van een georganiseerd misdaadnet dat zich met ongeveer alles bezighoudt: pedofilie, ontvoering van kinderen, het organiseren van sexfuiven, oplichting, fraude, auto- en drugssmokkel, … Nihoul legde in Brussel en Luik een klantenbestand in politieke en zakelijke kringen aan, en leverde wat die klanten hem vroegen.

Het valt op dat de advocaten van Dutroux en Nihoul – Didier De Quévy, Philippe Deleuze en Julien Pierre – uit een klein kringetje van PSC’ers rond meester Dumont komen. Net als Dumont hebben die heren al heel wat opvallende cliënten in hun kabinet ontvangen. De Quévy bijvoorbeeld was, samen met Dumont, advocaat in het proces dat in het begin van de jaren tachtig tegen het extreem-rechtse Front de la Jeunesse werd gevoerd. Julien Pierre is nog de advocaat van Zwarte Baron Benöît de Bonvoisin geweest.

Didier De Quévy, die jarenlang zijn advocatenpraktijk uitoefende samen met en in hetzelfde huis als Dumont, was in 1989 de verdediger van Marc Dutroux, toen die tot dertien jaar gevangenis werd veroordeeld wegens het ontvoeren, folteren en verkrachten van een aantal vrouwen en meisjes. In 1996 haalde De Quévy het nieuws toen hij in de kranten vertelde dat hij weigerde Dutroux opnieuw te verdedigen omdat zijn vrouw en kinderen dat niet zouden aanvaarden. Hij vond Dutroux geen echtscheiding waard, zei hij.

Dus vroeg Dutroux aan Jean-Paul Dumont en aan Martial Lancaster, de Brusselse advocaat die al jaren een team vormt met Dumont, of zij bereid waren om het te verdedigen. Zij weigerden. gelukkig geraakte Dutroux onder dak bij Julien Pierre, ook een vaste ploegmaat van Dumont, met wie Dumont al meer sexuele delinquenten heeft verdedigd. Op hun beurt waren Dumont en Lancaster de advocaten van Michel Nihoul in de rechtszaak over de vzw SOS Sahel, de vereniging waarmee Nihoul het liefdadige deel van de bevolking misbruikte. Nadien werd Nihoul verdedigd door Frédéric Clément de Cléty, een jongen uit een Weense adellijke familie, en een intimus van De Quévy en Dumont.

Dumont is de advocaat van Jean-Paul Raemaekers geweest, de Brusselse pedofiel die in 1995 levenslang kreeg voor de verkrachting van drie minderjarige meisjes. Na zijn arrestatie maakte Raemaekers uit met de bewering dat hij heel wat hoge Brusselse heren in de problemen kon brengen met zijn kennis van de pedofiele circuits in de hoofdstad. Het is niet duidelijk of het gerecht toen geïnteresseerd was in Raemaekers’ verklaringen, in de nadagen van de zaak-Dutroux was procureur Michet Bourlet van Neufchâteau dat in elk geval wel.

Diezelfde Jean-Paul Raemaekers werd behalve door Dumont ook verdedigd door advocaat Philippe Deleuze, een CEPIC-collega van Dumont die ooit gemeenteraadslid in Brussel is geweest. Deleuze was een studievriend van Annie Bouty, de vrouw van Michel Nihoul. Ze hadden samen een advocatenkabinet aan de Gulden Vlieslaan in Brussel, waarvoor Nihoul het secretariaatswerk deed. Philippe Deleuze stond dicht bij Paul Vanden Boeynants, VDB vertrouwde hem onder meer de controle van de boekhouding van zijn Internationale Jaarbeurs op de Heizel toe.

Michel Nihoul

Michel Nihoul

Uiteindelijk liep Deleuze tegen de lamp omdat hij geld had verduisterd van het Brusselse pandjeshuis de Berg van Barmhartigheid en de vzw La Vie Laekenoise. Hij stond ook nog terecht voor het verkopen van niet bestaande villa’s in Spanje. Allemaal toeval? Mogelijk. Maar in ieder geval kenden de politici Dumont, De Quévy en Deleuze Michel Nihoul heel goed. De Quévy ontmoette Nihoul voor het eerst in het begin van de jaren ’80 via Dumont en Deleuze. Deleuze had De Quévy gevraagd om in de voetbalploeg van Michel Nihoul te spelen: JMB-Fortis. Die ploeg werd gesponsord door de vrije radio van Nihoul.

Nihoul was toen al hard in de weer als financier, organisator en duivel-doet-al voor de politici Dumont en Deleuze. Hij organiseerde ‘evenementen’ om geld te ronselen: thema-avonden en ‘bals populaires’ waar conferencier Nihoul persoonlijk zang, dans en verbruik aan elkaar praatte. Voor Philippe Deleuze organiseerde Nihoul bijvoorbeeld een politieke meeting annex gezellig avondje in de Maria-Christinastraat, de winkelstraat van laken, voor Jean-Paul Dumont deed hij in 1982 hetzelfde in het restaurant Les Marronniers in Ukkel, waar José Desmarets in hoogsteigen persoon de festiviteiten bijwoonde.

Laken en Ukkel waren PSC-gemeentes, dus kostte het Nihoul geen enkele moeite om de nodige vergunningen te krijgen. Toen leerde De Quévy ook Annie Bouty kennen, evenals Nihouls vriendin Marleen De Cokere, die later in de zaak-Dutroux zou worden gearresteerd. Maar Michel Nihoul deed niet alleen politiek wervingswerk voor Dumunt en Deleuze. Alles wijst erop dat hij zich ook uitsloofde voor de PSC-Brussel en voor patron VDB en zijn politieke vriendin Viviane Baro. Veelzijdig als hij is, bediende Nihoul eveneens een aantal PS-politici. Dumont lijkt een uitstekende relatie te hebben met het zwarte beest van de PSC, baron de Bonvoisin.

In zijn jarenlange strijd tegen de communistische subversie bij de staatsveiligheid en tegen het gerecht dat hem heeft veroordeeld wegens fraude en oplichting, heeft Zwarte Baron de Bonvoisin al minstens tien ‘officiële’ advocaten versleten. Maar een aantal magistraten en politiemannen blijft volhouden dat die mensen niet meer dan decorstukken zijn, en dat achter de schermen Dumont de echte juridische adviseur van de Bonvoisin is. De stem van Benoît de Bonvoisin slaat over aan de telefoon: ‘Waarom willen jullie dat weten? Ik vertel het jullie niet! Leugenaars! Jullie leuren in elk artikel met die rommel van de staatsveiligheid. Jullie distribueren stront.’