Mobutu en extreem-rechts in België

De stille aanbidders van de sluwe maarschalk

“Iedereen die in de jaren 70 naar de ambassade van Zaïre in Brussel ging, rechts was en zei dat hij Moboetoe heel erg sympathiek vond, kreeg geld”, aldus een ex-lid van de CEPIC, de ter ziele gegane rechtse werkgroep in de PSC. “Ik kan het weten, want ik ben voor de jongerenafdeling van de PSC zelf naar de Zaïrese ambassade gegaan.” Dat er voor die centen af en toe hand- en spandiensten voor het Moboetoe-regime geleverd moesten worden, mag blijken uit de lijsten van Moboetoe-opposanten die de extreem-rechtse organisatie Front de la Jeunesse aanlegde.

Het is al een behoorlijk aantal jaren niet langer politiek correct om als Belgisch politicus maarschalk Moboetoe Sese Seko liefdevol aan de borst te drukken. Er zijn echter tijden geweest dat het opvrijen van de voormalige Zaïrese president zonder blikken of blozen en in alle openheid kon gebeuren. In de jaren 70 waren heel wat politici en zakenlui Moboetoe heel erg genegen en konden zij dankzij hun geprivilegieerde relaties met het regime van Zaïre hun tweede vaderland maken.

In de loop van de jaren 70 werd door Belgische zakenlui en politici druk heen en weer gependeld tussen Brussel en Kinshasa. Op luxueuze boten op de Zaïrestroom werd naar verluidt druk de politieke agenda van het Belgische vaderland besproken. “In de jaren 70 was het zo dat daar van maandag tot donderdag als het ware werd klaargestoomd wat de regering op vrijdag zou beslissen”, aldus een PSC’er die destijds lid was van de CEPIC. “Je kan gerust stellen dat Kinshasa het beslissingscentrum voor België was.”

Kinshasa was niet alleen een beslissingscentrum, het was volgens de ex-CEPIC’er ook de draaischijf voor grote bedragen. Zakenlui en bedrijven wisten er grote fortuinen buiten te slepen en politieke partijen en groeperingen vonden er de fondsen om hun kassen te spekken. Volgens het ex-lid van de CEPIC dat wij spraken, kwam een goed deel van de financiering van de CEPIC uit Zaïre. “Ik weet dat Léon Finné betrokken was bij de geldcircuits van de CEPIC vanuit Zaïre”, zo voegt hij eraan toe.

“Finné had bovendien als directeur van de Banque Copine een mooi uitzicht op de rekeningen van een aantal belangrijke personen, onder wie politici.” Léon Finné werd in 1982 wegens malversaties uit de Banque Copine gezet en werkte naderhand nog als ‘valiezendrager’, die geld vanuit Zaïre naar Europa smokkelde en het op rekeningen bij een Luxemburgse bank ging plaatsen. Finné werd in september 1985 bij de Delhaize van Overijse het slachtoffer van de Bende van Nijvel.

Als ondervoorzitter van de CEPIC kwam Benoît de Bonvoisin meermaals in contact met Moboetoe. In een interview met De Tijd op 18 mei 1996 liet de baron zich minachtend uit over Finné. “Hij werd mij voorgesteld, maar ik betrouwde de man niet. Volgens mij was Finné een infiltrant van de politiediensten”. De Bonvoisin ontkende ook dat hij ooit voor de CEPIC een frank van Moboetoe zou ontvangen hebben.

De Bonvoisins contacten met Moboetoe waren naar eigen zeggen zuiver ideologische geïnspireerd. De baron poogde Moboetoe ertoe aan te zetten de geneeswijzen van de lokale Zaïrese tovenaars in ere te herstellen naast de westerse geneeskunde. Een andere goede raad die De Bonvoisin hem gaf, was de monopolistische rol van de Generale Maatschappij in de Zaïrese economie te doorbreken. Als fervent pleitbezorger van de Franse Compagnie Générale des Eaux in België, kan het moeilijk anders, dan dat De Bonvoisin voor CGE ook in Zaïre een mooie toekomst weggelegd wilde zien.

De Bonvoisin heeft ook nooit pogingen gedaan om zijn sympathieën voor de extreem-rechtse organisatie Front de la Jeunesse te verbergen. Volgens hem was de organisatie weinig meer dan een groep jonge mensen die daadwerkelijk iets wilden ondernemen tegen alle vormen van communistische infiltratie. De Bonvoisin had een positief geïnspireerde relatie met Front-voorman Francis Dossogne. Het ligt dan ook bijna voor de hand dat het op influisteren van De Bonvoisin is dat Dossogne aan het verzamelen van informatie over de opposanten van Moboetoe begon.

Deze informatieopdrachten passen volledig in de tijdgeest van de tweede helft van de jaren 70. Ook de Zaïrees Zana Etambala, doctor in de geschiedenis verbonden aan de KU Leuven, maakt in zijn vorig jaar uitgegeven boek Het Zaïre van Moboetoe gewag van inlichtingen die door agenten van Moboetoe werden ingewonnen aangaande een “diabolische socialistische samenzwering” tegen het regime van de president. Die Zaïrese agenten zetten daartoe tegen betaling onder andere een Belgische journalist van socialistische signatuur in. Om maar te zeggen dat niet alleen extreem-rechts langs de kassa passeerde bij de maarschalk.

Shaba

De jaren 70 vormen een uitzonderlijk gevoelige periode voor Midden-Afrika, omdat Angola en Mozambique onder isch bewind kwamen en tegen het einde van het decennium tot twee maal toe gepoogd werd om vanuit Angola de Zaïrese Shaba-provincie te veroveren. Aan de oppervlakte speelde zich een Afrikaans conflict af, maar net daaronder spanden verschillende westerse kampen met elk hun eigen agenda hun spieren.

Het is weinig meer dan een publiek geheim dat de Generale Maatschappij het Moboetoe-regime altijd een hak heeft willen zetten, als dat er maar kon voor zorgen dat de Shaba met zijn rijke ertslagen aan de invloed van Moboetoe kon worden onttrokken. Een oud-kaderlid van de mijnmaatschappij Gécamines: “Moboetoe plunderde het bedrijf letterlijk leeg. Jaarlijks kwam hij in hoogsteigen persoon zogenaamde voorafbetalingen op de belastingen innen. Hij vertrok telkens met koffers vol geld.”

In het begin van de jaren 60 kon de secessionist Moïse Tsjombe met zijn Katangese gendarmes al op de steun van de Generale Maatschappij rekenen. En ook eind jaren 70 heeft het er alle schijn van dat Belgiës grootste holding een handje wou helpen om Shaba onder het juk van de president vandaan te halen.

Het Shaba nationaal park.

Het Shaba nationaal park.

In 1977 wou het marxistisch geïnspireerde bewind van Agostinho Neto in Angola de relatie met buurland Zaïre normaliseren. Daarom werd beslist de milities van het FNLC, afstammelingen van de Katangese gendarmes, die na de mislukte secessie van Katanga – later Shaba – in ballingschap waren gegaan naar Angola en bondgenoten van Neto waren geworden, te verplichten zich in een uithoek van het land, nabij de grens met Zambia, te vestigen.

De troepenbeweging die op gang kwam stopte echter niet bij de Zambiaanse grens, maar maakte een zwenking richting Zaïre en trok de provincie Shaba binnen. Opmerkelijk is dat de beslissing van de Angolese president Neto logistiek werd ondersteund door de Angolese mijnfirma Diamang, destijds voor 17,4 procent gecontroleerd door de Generale Maatschappij van België. Diamang leverde de voertuigen en de brandstof voor de reis van de Katangese gendarmen. Om de controle over de mijnprovincie te veroveren, moest president Moboetoe de hulp van het Marokkaanse leger inroepen.

Een jaar later zou het FNLC nog een tweede inval in Shaba wagen, maar ook die poging werd na een verbeten strijd afgeblokt. Onder meer Belgische para’s werden uitgestuurd. Het Front de la Jeunesse haastte zich om in een pamflet de loftrompet te steken voor onze “dappere” para’s. Meteen ook een prima gelegenheid om alles wat socialistisch en communistisch is, een lel om de oren te draaien.

Volgende passage uit het vlugschrift spreekt boekdelen over het gedachtengoed van het Front de la Jeunesse: “Face à l’impérité de nos gouvernements, face à l’imbécilité notoire et à la stupidité criminelle de la gauche, nou sommes fiers de pouvoir compter encore sur nos soldats dont le courage n’a d’égal que la valeur. A ceux-là, nous disons: Merci les gars!”.

Snuffelvliegtuigen

Aan de andere kant van het Midden-Afrikaanse spanningsveld stond de Franse industrie, die haar belangen in Angola bedreigd zag door het marxistische bewind in de hoofdstad Luanda. Als vanzelfsprekend schaarden de Fransen zich achter de Angolese rebellen van de Unita, geleid door Jonas Savimbi. Even pal achter de Unita – en naar eigen zeggen uit politiek-ideologische overwegingen – stond Benoît de Bonvoisin, bondgenoot van de Franse industrie en vriend van president Moboetoe.

Volgens een Belgische magistraat kadert de hele zaak van de ‘snuffelvliegtuigen’ in de inspanningen van de Fransen om het regime van de Angolese president Neto het leven moeilijk te maken. Halfweg de jaren 70 kwamen de Italiaanse uitvinder Aldo Bonasolli en de Belgische graaf Alain de Villegas met een spectaculaire uitvinding op de proppen. Ze hadden een systeem ontworpen waarmee vanuit een vliegtuig ondergrondse oliegebieden konden worden ‘gesnuffeld’.

Een grote stap vooruit voor de olie-industrie, want met dit systeem konden dure proefboringen worden vermeden. De Franse oliemaatschappij Elf Aquitaine betoonde haar belangstelling en kocht de licentie van het systeem van het Belgische bedrijf dat was opgericht om de uitvinding in onder te brengen. Met de transactie was een bedrag van 5 miljard frank gemoeid. Enige tijd lang werden de snuffelvliegtuigen klaarblijkelijk tot ieders voldoening gebruikt, maar in 1977 werd het hele systeem als een dure oplichterij ontmaskerd.

“Die snuffelvliegtuigen waren één grote façade”, zegt de topmagistraat. “Het bedrijf, dat in een Belgisch kasteel was ondergebracht, behoorde in feite aan de Fransen toe. Het was een uiterst geheime operatie van de Fransen, waarvan ze vonden dat ze niet in eigen land kon plaatsvinden. Die vliegtuigen hebben nooit naar olie gesnuffeld. Ze werden wel ingezet om de troepenbewegingen van het regime in Luanda vanuit de lucht gade te slaan.”

De ideologische spanningen in Midden-Afrika kunnen ook gedeeltelijk als verklaring worden gehanteerd voor de wrijvingen die zich in België tussen een aantal personen voordeden. Wrijvingen die jk al tot 1977 teruggingen. In dat jaar kwam het tot een hoogoplopend conflict tussen Paul vanden Boeynants en hoofd van de Staatsveiligheid Albert Raes, omdat de laatste de eerste niet had ingelicht over huurlingen die clandestien vanuit Luik naar Zaïre waren vertrokken. Op onze vaststelling dat die huurlingenkwestie klaarblijkelijk een erg gevoelige zaak was, antwoordde De Bonvoisin in het interview in De Tijd: “Maar, mon cher, aan de ene kant probeerde België de destabilisering van Zaïre te voorkomen en aan de andere kant liet de staatsveiligheid huurlingen vertrekken.”

Al jaren schreeuwt de baron het van de daken dat zijn gerechtelijke problemen te herleiden zijn tot een heksenjacht vanwege de staatsveiligheid. Het gaat volgens de baron om een wraakactie omdat hij in 1977, naar aanleiding van de huurlingenkwestie de controle eiste van de staatsveiligheid. Die zou volgens de baron zijn geïnfiltreerd door de Russische spionnen.

Eerste substituut in Brussel Jean-François Godbille, die een onderzoek voerde naar de vennootschappen Cidep en PDG rond De Bonvoisin, moest de stelling van de baron meermaals aanhoren. “Tot vervelens toe”, zo verklaarde Godbille onlangs voor de Bende-commissie. “De baron heeft zijn problemen telkens weer in verband gebracht met de feiten uit ’77 en ’78 in Kolwezi. Hij zou daarvan de bewijzen leveren, maar er kwam nooit wat van. Ik heb hem toen het volgende gezegd: ofwel bent u ingewijd in staatsgeheimen, ofwel doet u niets anders dan een rookgordijn te spuien.”

Stille aanbidders

Zaïre, en bij uitbreiding heel Midden-Afrika, is een gebied waar enerzijds onder Belgen onderling en anderzijds onder Belgen en Fransen de gemoederen wel eens durfden verhitten. De inzet van de twisten kon zowel van ideologische als van economische aard zijn. We stipten eerder al even aan dat de liefhebbers van het ‘”land, zijn bevolking en zijn leiders” niet alleen beperkt bleven tot Franstalige rechtse kringen met Vanden Boeynants en De Bonvoisin als boegbeelden.

Aan Vlaamse christen-democratische zijde stuiten we op de naam Leo Tindemans – die onlangs op de commerciële televisiezender VTM bewees dat hij een fervente verdediger van Moboetoe blìjft – en bij de liberalen is het in de eerste plaats Herman de Croo die voor zijn liefde voor Zaïre bekend staat. Ook het socialistische huis, ondanks vaak rabiate oppositie tegen Moboetoe, heeft zo zijn stille aanbidders van het Moboetoe-regime. Voorbeeld bij uitstek hiervan is Alfred Cahen, ooit kabinetsvoorzitter van Simonet en later vele jaren politiek directeur van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Moboetoe aanschouwde het gewriemel rond zijn persoon in de loop van de jaren aandachtig. En klaarblijkelijk heeft hij aan de hand van de informatie waarover hij beschikte een aantal personen vrij strak aan de lijn kunnen houden. Betrouwbare bronnen in Kinshasa beweren dat het hoegenaamd niet is uitgesloten dat het mee door toedoen van Moboetoe is dat het Agusta-schandaal aan het rollen ging. Om Willy Claes een hak te zetten, zo wordt eraan toegevoegd.

Hoe dan ook, het reilen en zeilen van een aantal Belgen in Zaïre moet informatie hebben opgeleverd die interessant genoeg was om ze in een dossier samen te brengen. Een dossier dat klaarblijkelijk dienstig was aan de zaken die extreem-rechts in België verdedigde. In het gerechtelijk dossier rond de vermeende zelfmoord van Paul Latinus, leider van de ondergrondse extreem-rechtse beweging Westland New Post (WNP), wordt gewag gemaakt van ‘een dossier-Zaïre’.

Tijdens een ondervraging gaf WNP-militant Marcel Barbier, veroordeeld wegens dubbele moord, te kennen dat Paul Latinus een dossier over Zaïre aan een Libanese agent van de Libanese falangisten had overgemaakt. Later zouden de gerechtelijke onderzoekers de moeder van Latinus vragen of ze haar zoon ooit over een dossier aangaande Kolwezi – een mijnstad in Shaba – had horen spreken. Ze moest hierop ontkennend antwoorden.

Nergens in het dossier-Latinus staat gespecificeerd waarover dat ‘dossier-Zaïre’ precies zou gaan. Vraag is of er misschien een link mag worden gelegd met het dossier aangaande een op til zijnde staatsgreep waarover Léon Finné het in 1980 tegenover rijkswacht Herman Vernaillen had. Het is altijd algemeen aangenomen dat het om een staatsgreep in België ging. Een jarenlange tipgever van verschillende binnen- en buitenlandse inlichtingen- en politiediensten is hierover tegenover ons formeel: “Het ging helemaal niet om een staatsgreep in België. Het ging om een staatsgreep in Zaïre.”

Daarover enkele weken geleden ondervraagd door een Bende-commissielid, begon Vernaillen luid te lachen. Het was dezelfde Vernaillen die de commissie heeft verzwegen dat hij een onbekende persoon van de generale staf van de rijkswacht in maart 1978 heeft opgebeld, meteen na een huiszoeking bij Fortunata Israël, uitbaatster van een netwerk van callgirls. Vernaillen stelde de persoon aan de andere kant van de lijn gerust: “Geen m, het blad is uit de agenda van Isräel gescheurd.” De in beslag genomen agenda bevatte namen van klanten van Israël. Op het bewuste blad stond de naam van een hooggeplaatste officier, allicht van rijkswachtgeneraal Beaurir. Deze intieme vriend van Vanden Boeynants werd ook gesignaleerd in het Roze Balletten-dossier. Op 26 oktober 1981 ontsnapte Vernaillen aan een moorddadige aanslag.

De tipgever ging in zijn verhaal over de staatsgreep in Zaïre nog een stap verder. Volgens hem moeten ook de occulte activiteiten van de geheime, extreem-rechtse Groep G in de rijkswacht gezien worden in het licht van Zaïre. De groep werd opgericht in 1975 en rekruteerde zijn leden bij de rijkswacht (en kennelijk ook bij de staatsveiligheid) en onderhield via rijkswachtcommandant Didier Miévis intense contacten met frontman Francis Dossogne van het Front de la Jeunesse. Volgens de tipgever ging de Groep G in extreem-rechtse kringen op zoek naar rekruten voor operaties in Zaïre. Toegegeven: dat verhaal lijkt zeer onwaarschijnlijk.

Minder onwaarschijnlijk is wel dat Groep G actief heeft bijgedragen tot de samenstelling van de anti-Moboetoe-lijst van het Front. Groep G had toegang tot confidentiële en politiek gevoelige dossiers bij de rijkswacht en wisselde informatie uit met het Front de la Jeunesse.


 

Bron » De Tijd | René De Witte & Dirk Selleslagh | Juni 1997