Personen

Guy Cruysmans

De bende rond Lacroix

Patrick Haemers, Thierry Smars en Philippe Lacroix zouden de kern vormen van de eerste versie van een mijlpaal in de Belgische misdaadgeschiedenis, de Bende Haemers, die tussen 1983 en 1985 een vijftal overvallen op geldtransporten zou uitvoeren. De tweede versie, die zou blijven opereren tot na de ontvoering van Paul Vanden Boeynants in 1989, met onder andere Basri Bajrami en Marc Van Dam, zou nog beroemder worden. De naam Bende Haemers dekt niet echt de lading. Die naam is er gekomen omdat de media zich hebben vastgebeten in Patrick Haemers’ fysieke kwaliteiten: groot, mooi en blond. Maar Haemers was niet de grote leider. De stuwkracht achter de bende was Philippe Lacroix.

Hij organiseerde de misdaad, hij was de plannenmaker die de logistiek en de planning verzorgde. Hij had er ook de intelligentie en de koelbloedigheid voor. Patrick Haemers niet. Haemers was een nietsnut, zouden leden van de Bende Haemers later tegen de onderzoekers zeggen: “Hij mocht alleen mee met het overvalcommando omdat hij absoluut niet bang was als hij cocaïne had gesnoven. Dan ging hij er met veel geweld tegenaan. Je hoefde hem maar een UZI in zijn handen te stoppen en hij knalde erop los.”

Maar ook voor ze in 1983 aan hun overvallen begonnen, beschikte het drietal al over veel geld. In het geval van Patrick Haemers was dat gedeeltelijk te verklaren door de veertigduizend frank die vader Haemers zijn zoon elke maand toeschuift, de tienduizend die zijn grootmoeder er bovenop deed en de tienduizend die broer Eric hem cadeau deed.

Maar zelfs dat geld kon onmogelijk het adembenemende tempo bijhouden waarmee Patrick Haemers geld door zijn neus en over de balk joeg. En hoe Smars zijn drank en drugs bekostigde, en hoe de drie – Smars, Haemers en Lacroix – hun dure vrijetijdsbesteding – zware motoren, auto’s, feestjes in Luxemburg, reizen naar het Zuiden van Frankrijk, rond Perpignan en Toulouse, in de buurt van de Spaanse grens – financierden, was helemaal een raadsel.

Zoveel geld kon onmogelijk alleen van autodiefstallen komen. Niemand snapte dus echt waar de drie hun centen vandaan haalden. Tot een politieman van Sint-Lambrechts-Woluwe Thierry Smars in de loop van 1982 tegenhield voor een controle. Smars was toen twintig en zat alleen in een dure BMW met autotelefoon, nog een exclusief gegeven in het begin van de jaren tachtig. Hij lachte de flik in zijn gezicht uit en zei: “Maintenant je travaille pour un gros. Tu dois me foutre le paix.” Nu werk ik voor een belangrijke vent. Nu moet je me met rust laten. De auto was niet gestolen en toen de politieman in de boordpapieren keek, trok hij bleek weg.

Een jonkheer

De naam van de eigenaar was jonkheer Guy Cruysmans. Guy Cruysmans, die in december 1985 overleed, was een belangrijk man in Sint-Lambrechts-Woluwe: ex-scoutsleider, PSC-gemeenteraadslid, van 1971 tot 1985 raadslid van het plaatselijke OCMW, medestander van de rechtse vleugel van de PSC – het CEPIC van Paul Vanden Boeynants, waarin en waarrond zich een aantal Brusselse politieke extremisten en financiële oplichters had genesteld onder leiding van de Zwarte Baron Benoît de Bonvoisin – en een grote vriend van Vanden Boeynants. Jonkheer Cruysmans legde een opvallende aandacht voor de jeugd van Sint-Lambrechts-Woluwe aan de dag.

Hij werkte mee in een organisatie voor de jeugd van Sint-Lambrechts-Woluwe, die was opgericht door de vroegere burgemeester Donald Fallon, ook een CEPIC-bestuurslid en een vriend van Vanden Boeynants, en door CEPIC’er Pierre Jonnart en door Guy Cruysmans zelf. Maar uit een politierapport blijkt dat Cruysmans ook geregeld werd opgemerkt in kroegen als Les Carisiers en de Clochemerle, de vaste stek van criminelen als Francis Van Binst en Leo ‘Snaas’ Davignon uit de entourage van de Noord Franse drugstrafikant Bruno Farcy.

Marginaal tuig en betere burgers

In die tenten verzamelden het marginale tuig en de zonen van de betere burgers van Sint-Lambrechts-Woluwe. En later zou, zo beweren politie-informanten, Cruysmans ook een goeie klant worden van de nachtclub Happy Few van de familie Haemers. Vermoedelijk hebben Smars en Lacroix Guy Cruysmans ergens in 1979 leren kennen. Cruysmans was duidelijk een en ander van plan met hen.

Philippe Lacroix heeft aan de politie verklaard dat Cruysmans avonden organiseerde waarbij hij en gelijkgestemden zoals de Brusselse advocaat Jean Paul Dumont, nog een CEPIC-bestuurslid, de snelle jongens van Sint-Lambrechts-Woluwe enige politieke vorming probeerden bij te brengen. Lacroix zei dat hij en Smars geregeld naar die politieke avonden gingen. Patrick Haemers, die ook een vriend van Cruysmans was, kwam er niet naartoe. Hij zag dat politieke gedoe niet zitten.

Haemers was toen al zoals hij altijd gebleven is, een jongen die het alleen voor het geld deed. Vermoedelijk kon dat Guy Cruysmans ook niet zo heel veel schelen. Haemers zag er wel goed uit, maar hij was al te oud. Guy Cruysmans richtte zijn aandacht in de eerste plaats op jongere jongens zoals Philippe Lacroix, Thierry Smars, Georges Lacroix, de jongere broer vanPhilippe, Serge Nenin of Jean-François Collet. Allemaal kereltjes die rond de Bende van Woluwe draaiden.

De broer van Philippe, Georges Lacroix, vertelde op zijn beurt aan de politie dat Guy Cruysmans thuis een fichebak bijhield van al dat jeugdige grut. Op die fiches stonden alle gegevens die Cruysmans tijdens vraaggesprekken met die jongens verzamelde over hun opvoeding en hun interesses, maar hij besteedde vooral aandacht aan het in kaart brengen van hun seksuele geaardheid en voorkeur.

Guy Cruysmans was in Brussel een zeer belangrijk man. Hij was de grote baas van de Brusselse bank Caisse Privé Banque SA, nu op het Marsveldplein, toen nog in de Edinburghstraat. Jonkheer Cruysmans, die de bank nogal eigengereid bestuurde en niet te veel tegenspraak duldde, nam een paar van zijn jonge vrienden in dienst, Georges Lacroix, Serge Nenin en Jean-François Collet. Zij werden ingeschakeld in de dienst Transit, waar het in- en uitgaande geld werd geteld en verpakt.

Caisse Privé

In juni 1985 openden Georges Lacroix en Corinne Castier, de vrouw van zijn broer Philippe, een rekening bij de Bank of Credit and Commerce International in Luxemburg. Er werd een bedrag van 1,6 miljoen frank op gestort. Als naam van een werkgever gaf Georges Lacroix op: Caisse Privé Banque, 18 Rue d’Edinbourgh, 1050 Bruxelles. Twee jaar later, in oktober 1987, werd de rekening leeggemaakt en het geld overgeschreven naar een rekening bij de Caisse Privé. Georges Lacroix, die tot eind 1986 bij de Caisse Privé heeft gewerkt, zou later voor de rechter staan voor een gewapende overval en drugsmokkel.

De naam van Serge Nenin kwam voor op het lint van de typemachine die de Franse politie in 1989, na de ontvoering van Paul Vanden Boeynants, vond in de Zuid Franse villa in Opio. Philippe Lacroix en Jean-François Collet hielpen de ouders van Smars na de dood van hun zoon Thierry om de kluis, die Thierry Smars in de kelder had laten plaatsen en die door de politie was verzegeld, open te maken, waarna de inhoud verdween.

Thierry Smars, Philippe Lacroix en Patrick Haemers kwamen niet in loondienst bij de Caisse Privé. Smars werd gewoon een beetje de freelance privé-chauffeur van Cruysmans en hij voerde de bankier – vooral ’s avonds – naar nogal onduidelijke bestemmingen. En, samen met Patrick Haemers en Philippe Lacroix, werd Smars ingeschakeld als zwart-geldkoerier voor de Caisse Privé.

Zij brachten eind jaren zeventig, begin jaren tachtig het zwarte geld van de bank en haar klanten van Brussel naar Zwitserland, Liechtenstein, Andorra en Jersey, waar het, voorzien van een code, werd afgegeven en op de juiste rekening werd gestort. Hun beloning per trip was een percentage van de gesmokkelde som. Smars gebruikte voor zijn tochten naar Zwitserland zelfs de auto van Guy Cruysmans.

Corinne Castier, de vrouw van Philippe Lacroix, verklaarde in januari 1991 aan de politie dat Philippe, Thierry Smars en Patrick Haemers zeer goeie vrienden waren van Guy Cruysmans – tijdens een huiszoeking bij Philippe Lacroix werd een naamkaartje van Guy Cruysmans gevonden – dat ze Philippe geregeld naar het huis van Cruysmans had gereden, en dat de drie voor de Caisse Privé zelfs naar Panama waren gereisd om er zwart geld te deponeren. Ze zei ook dat die geldtransporten ook waren voortgegaan, nadat Guy Cruysmans in december 1985 was gestorven. Na de gewelddadige ontsnapping van Patrick Haemers uit een celwagen in 1987, verdween Philippe Lacroix naar Zuid-Frankrijk, waar hij eerst een villa huurde in Roquefort-les-Pins.

Een tijdje later verhuisden Corinne Castier en hij naar een villa in Opio, maar toch bleef hij de villa in Roquefort-les-Pins houden. Corinne Castier vond dat vreemd. Maar Philippe vertelde haar dat ze zich niet druk moest maken, de villa in Roquefort werd door “iemand anders” betaald en daar ontving hij mensen die “liever niet met hem gezien werden”. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig zagen Smars, Haemers en zeker de intelligente Philippe Lacroix, die ooit nog boekhouding had gestudeerd, dus met eigen ogen hoe rijke mensen hun zwarte geld via allerlei trucjes lieten verdwijnen en witwasten. Zij wisten dat die systemen bestonden, en begonnen er zelf gebruik van te maken.

Van zwart naar wit

Al in het begin van de jaren tachtig begonnen ze bedrijfjes op te richten die hun misdaadgeld weer boven lieten komen als eerlijk, met hard werken verdiend geld. Voor de technische details gingen ze ten rade bij zakenadvocaat Michel Vander Elst. Vander Elst verklaarde in 1989: “Ik heb Haemers en Lacroix in 1983 leren kennen. Ze hadden het bedrijfje Sofileo gekocht en ze wilden raad. Ik ben hun financieel adviseur geworden. En ik regelde ook zaken voor de firma Belgopap van Lacroix en Smars. Voor de rest heb ik een aantal off shores voor hen opgezet. Dat waren vijf of zes dossiers, geloof ik. Natuurlijk kan ik niet zeggen over welke off shores het gaat. Ik ben gebonden door mijn beroepsgeheim.”

De meeste van die buitenlandse rekeningen en spookbedrijven van de Bende Haemers zijn nooit boven water gekomen. Nadat Philippe Lacroix in 1991 in Colombia was gearresteerd en aan België was uitgeleverd, vond de politie in zijn agenda’s een pak gecodeerde nummers. “Als je die codes kunt breken, ben ik al mijn geld kwijt”, lachte Lacroix. Men heeft ze niet kunnen breken.

Een belangrijk deel van het geld van de bende is nog altijd niet teruggevonden. Uiteraard kwam de Caisse Privé ook in deze criminele zakenconstructies voor. Patrick Haemers en Philippe Lacroix hadden zelf een rekening bij de Caisse Privé. Het rekeningnummer bij de Caisse Privé voor hun bedrijfje Solfico was 630011792431. Maar Patrick en Philippe waren wel zo verstandig niet zelf in de firma te gaan zitten.

Ze lieten Solfico oprichten door Georges Lacroix en door het lief van Philippe Lacroix. Corinne Castier. Belgopap, het bedrijf van Smars en Lacroix, leverde toiletartikelen en ‘hygiënische diensten’ aan de Caisse Privé. Chantal de Bassompierre, de weduwe van Guy Cruysmans, valt uit de lucht, ze weet alleen dat haar man bij de Caisse Privé werkte en dat hij vroeger scoutsleider was. “Philippe, Thierry, Georges Haemers en Guy Lacroix, ik heb die namen nog nooit gehoord”, zegt ze. En ze raadt ons ook af naar de Caisse Privé te bellen, want daar zal niemand ons inlichtingen kunnen geven.

In elk geval ziet het ernaar uit dat Patrick Haemers de waarheid sprak toen hij zei dat hij zwart geld trafikeerde, maar hij loog waarschijnlijk toen hij zei dat hij nooit opdrachten heeft uitgevoerd voor VDB, want de Brusselse spekslager Vanden Boeynants is altijd een van de belangrijkste klanten van de Caisse Privé geweest. De Caisse Prive, die gespecialiseerd is in vermogensbeheer en het leveren van financiële diensten aan bedrijven, is niet zomaar een bank. Ze wordt de ‘Banque de la Noblesse’ genoemd vanwege het blauwe bloed van de oprichters, de bestuurders en een belangrijk deel van het klantenbestand.

Het centrale punt

De bank is het centrale punt van een aantal zakelijke en familiale banden tussen een hoop Belgische adellijke families, banden die doorlopen tot in het Koninklijk Paleis. In 1949 werd de Caisse Privé, die in 1923 was opgericht, ontbonden en opnieuw opgericht. Grote heren achter de bank werden toen Jean Cruysmans, vader van Guy, en de familie d’Ursel, serieuze Belgische grootadel, die in aristocratische kringen ‘Des Princes du Salon Bleu’ wordt genoemd. Vanaf dat ogenblik speelde de familie Cruysmans, die zich ook via een paar goed gemikte huwelijken in de toplaag van de financiële adel had ingewerkt, in bedrijven als de verzekeraar AG, Stella Artois en de Bank Brussel lambert, een hoofdrol in het beheer van Caisse.

Die lieerde zich al snel met een financiële groep rond de Zwitserse Banque Pietet en de Banque d’Investissements Privé in Genéve. De Banque Pietet is de grootste privebank van Zwitserland, die zich heeft gespecialiseerd in vermogensbeheer. Naast de adel heeft de Caisse Privé ook een uitermate geprivilegieerde relatie met de Brusselse magistratuur en advocatuur, waarvan een flink deel nog altijd zijn geld bij de Caisse Privé onderbrengt.

Maar de bank koesterde vooral Paul Vanden Boeynants en zijn politieke en commerciële entourage. Ze draaide actief mee in veel van hun – vaak wazige – financiële deals en commerciële plannen. Het mooiste voorbeeld is dat van de sympathieke, maar helaas al lang dode Brusselse ket, Charlie De Pauw, de Brusselse self-made man en immobiliënspeculant die zijn zakensuccessen voor het grootste deel te danken had aan de politicus Paul Vanden Boeynants en zijn politieke vrienden over alle partijgrenzen heen.

Die gebruikten hun macht en hun invloed om het pad te effenen voor de megalomane bouwprojecten van De Pauw. Zij pasten de regels aan en duwden alle tegenstand uit de weg, zodat De Pauw ongestoord Brussel vol beton kon storten. Uiteraard deden VDB en zijn politieke militie dat niet zomaar. Op zijn beurt was De Pauw een van die ondernemers die VDB en aanhang de financiële middelen leverden om hun macht en invloed uit te breiden. En het ziet ernaar uit dat achter het ondoorzichtige scherm dat de Caisse Privé en de Banque Pietet optrokken, de financiële verwevenheid tussen het politieke milieu van Vanden Boeynants en de investeringen van Charlie De Pauw heel intens was.

Massa’s beton

Charlie De Pauw begon vlak na de Tweede Wereldoorlog aan zijn onstuitbare opgang met een bedrijf dat brandblusapparaten verkocht. De hoofdaandeelhouder van dat bedrijf was graaf Philippe d’Ursel, de zichtbare geldleveranciers voor de kapitaalverhogingen van De Pauw waren de Banque Pietet en de Caisse Privé van Jean Cruysmans. Vermoedelijk gebruikten die daarvoor het zwarte geld dat mensen uit het Brusselse politiek, financiële PSC-milieu in Zwitserland op rekeningen hadden staan en dat via die leningen werd gerecycleerd. Maar de brandblusapparaten werden opzij geschoven toen de voorbereidingen voor de Expo ’58 de Brusselse vastgoedmarkt openbraken en Vanden Boeynants de voor de infrastructuur en accomodatie van Expo ’58 verantwoordelijke Brusselse schepen werd.

Het bedrijf van De Pauw ging in 1957 een fusie aan met de vennootschap Terres et Domaines, die werd gecontroleerd door de Banque Pietet. Terres et Domaines was in 1953 opgericht door Jean Cruysmans en de Caisse Privé, en de Banque Pietet liet zich in de vennootschap vertegenwoordigen door… Jean Cruysmans. Uiteindelijk zou Terres et Domaines de Compagnic de Promotion opkopen en Charlie De Pauw de grootste bouwpromotor van Brussel worden, die zich specialiseerde in parkings, administratieve complexen en bouwschandalen. In veel van de bedrijven en bedrijfjes die De Pauw uit de grond stampte, zag je het Caisse Privé en de Banque Pietet samenwerkingsverband opduiken in de vorm van VDB-vertrouwensmannen Jean en Yvan Cruysmans, die in de diverse raden van bestuur zetelden.

En ook de andere zakenpartner van VDB, Jean Natan, zat mee in die Zwitsers-Belgische unie tussen de Banque Pietet, de Caisse Prive en het imperium van Charlie De Pauw. Jean Natan was de man die in 1989 het losgeld voor de ontvoerde Vanden Boeynants ging oppikken in het Zwitserse Genéve, en het daar ergens op straat aan de bende Haemers overhandigde. Het Brussels parket had toen aan de familie Vanden Boeynants moeten beloven dat het nooit op zoek zou gaan naar de herkomst van dat losgeld. Misschien kan men er in de Banque Pietet wel meer over vertellen. De Caisse Privé speelde ook enthousiast mee in de sjoemelconstructies die de frauderend minister van Staat Paul Vanden Boeynants opzette om zijn vele centen uit de handen van de Belgische fiscus te houden. Jean Cruysmans werd niet voor niks de bankier van VDB genoemd.


Bron » Humo | Raf Sauviller & Hilde Geens