Becker-clan
“Doden is niet erg”
In december 1985 werd een ploeg dappere van de gerechtelijke politie van Brussel ermee belast de gewoonten van de Beckers te bestuderen en het kamp, dat de bende in het noorden van Frankrijk had opgericht, dag en nacht te bewaken. De rechercheurs moesten ondermeer de aard van de relaties tussen de Beckers en een andere familie twistzoekers, de De Staerkes, onderzoeken. Tevens had men ook ontdekt dat een lid van de Becker-clan zich enkele weken voor de moordende overval op de Colruyt in Nijvel in de streek van Luik achter het stuur van een gestolen Saab 900 turbo te pletter had gereden. Eind februari 1986 werd Gustav Becker, een neef van Robert, in Anderlecht aangehouden omdat hij een taxi-bestuurder had afgemaakt.
Gelijkenissen met een andere moord
De omstandigheden waarin de moord gebeurde, leken nogal sterk op die van de moord op de Griekse taxi-chauffeur Constantin Angelou, die in januari 1983 tussen Brussel en Bergen werd vermoord. André Deville, die wegens zijn betrokkenheid bij diefstal met geweldpleging opgesloten zat in de gevangenis van Jamioulx, dezelfde gevangenis waar Baloo Becker zijn straf uitzat, beweerde dat Becker hem op een dag het volgende zei: “Doden is niet erg. Als ik dood, dan heb ik plezier. Als men geld heeft, kan men zich toch altijd een alibi verschaffen. Ik zal hier uitkomen, want ze hebben geen bewijzen, en ik zal me wreken door te doden, maar ik zal steeds door een alibi gedekt zijn.”
Een gesprek met Robert Becker
De Rue Nouvelle Chasse in Jemappes is een doodlopende straat achter een brug over de autoweg naar Mons, een kanaal en een spoorweg. Om de hoek ligt een zigeunerkamp van een tiental caravans en daarachter een bungalow. Een corpulente man is alleen op straat. Zijn haar heeft een roestbruine kleur, baard en snor zijn onverzorgd, hij heeft rouwnagels en draagt een gescheurde broek.
Voor me staat de Manoesj Robert Becker, schroothandelaar van beroep, geboren in het Franse Valence in 1944, ongeletterd. Ik stel me voor en schut zijn hand. Begin november 1983 werd hij aangehouden in beschuldigd van deelname aan de overval op de Colruyt van Nijvel. Twee weken later werd hij vrijgelaten en plots weer opgepakt. Een jaar later kwam hij vrij. Definitief ditmaal. Hij roept een jongetje dat op straat aan het spelen is. “Viens, fiston. Va chercher les cigarettes de papa.” Becker is een fervent roker.
Als hij een sigaret uit een pakje L&M frunnikt en ze opsteekt, merk ik dat hij linkshandig is. Zijn bijnaam luidde ‘Balou’, wat in de taal van de Manoesjen ‘varken’ betekent. Volgens een aantal getuigen zou ik nu op mijn benen moeten trillen van schrik, want Becker werd ervan beschuldigd betrokken te zijn geweest bij verscheidene Bendemisdaden. Koenraad Troubleyn merkte twee weken voor de overval op de weverij in Temse aan het stuur van een Saab 900 Turbo een man op die sterk op hem leek. De auto was drie maanden eerder gestolen in Eigenbrakel.
Fietser Jozef Temmerman meende dezelfde Saab een kwartier voor de overval gezien te hebben, met gedoofde lichten en aan het stuur opnieuw Becker. De 73-jarige Hector Riské zag hem de nacht van de overval vanuit zijn raam aan de overkant van de weverij. Een geplande confrontatie kon niet doorgaan want de oude man stierf intussen aan een hartaavanl.
De politieman Marc Lemal duidde hem aan als de man met de riotgun die naast de bestuurder van de Saab zat tijdens de confrontatie in Eigenbrakel na de overval op de Colruyt van Nijvel. Maar het was nacht en hij onderscheidde een silhouet. Alfons Gafnart herkende hem in Ecaussinnes toen hij samen met garagist Francesco Nardello een onderdeel kwam kopen voor een rode Golf. Mogelijk was het voertuig gestolen bij het Bendeslachtoffer Van Camp.
In elk geval trof de politie in de garage van Nardello een verfspuit aan met resten zwarte verf van het merk Sikkens waarmee ook de rode Golf van Van Camp werd herspoten. De gangster Francis Van Binst beweerde begin oktober 1983 zijn pote Vincent Louvaert te hebben gezien met Becker in een rode Golf voor de Brusselse taverne l’Odéon. Maar Van Binst bleek nog meer te weten. Louvaert vertrouwde hem eens toe dat hij samen met Becker de restauranthouder Van Camp had vermoord. Hij zou ook een Libanees hebben gedood en het wapen, een 7.65 mm waarmee hij Van Camp doodde, met het lijk hebben begraven.
Allemaal zwaarwichtige feiten maar Becker ontkende alles. Had hij toch een dubbelganger of iemand die heel sterk op hem leek? De beschuldigingen van Louvaert, een drugsverslaafde, moeten in elk geval met een flinke korrel zout worden genomen. Het wapen dat Van Camp doodde, zat in een van de zakken die in het kanaal in Ronquières gevonden werden. Louvaert was lid van de bende van Farcy die de Bende hand- en spandiensten verleende, maar hijzelf werd in november 1983 dood aangetroffen na een overdosis heroïne met 75.000 frank op zak.
Becker kreeg het inmiddels hard te verduren want Cocu en Vittorio praatten hem onder de zware druk van hun ondervragers aan de galg. Het gerecht wilde onder impuls van procureur Deprêtre kost wat kost schuldigen vinden en de Borains bleken de ideale zondebokken om de Justitieminister en de gealarmeerde publieke opinie gerust te stellen. Becker kende zijn aanklagers nochtans van haar noch pluim.
“Les Borains, je les ai bien connus en prison. C’étaint des bricoleurs, des amateurs, même pas capables d’exécuter un simple hold-up. J’ai passé trois jours dans un cachot, nu, même sans caleçon avec seulement une couverture de l’armée. Sans nourriture et cela pour m’extraire des aveux. Dégueulasse. J’ai passé quatre mous à Forest et huit mois à Jamioulx. On m’a accusé d’un tas de choses. Les preuves? Ok, j’avoue que des témoins m’ont reconnu. Mais il est quand même possible qu’un vrai coupable me ressemblait ou un double. J’ai passé une année en taule. J’ai touché après une somme de 400.000 francs belges comme indemnité. Mais mon avocat bruxellois Guy François m’a coûté un million. J’ai de vendre mon camion et ma voiture pour le payer.”
Ik verwijs naar de verklaring van een gevangene in Jamioulx die beweerde dat hij hem had horen zeggen:
“Tuer n’est pas grave. Quand je tue, ça me donne un kick. Quand on a de l’argent, on peut toujours se procurer un alibi. Je sortirai d’ici parce que la justice n’a pas de preuves. Alors je me vengerai par la mort s’il faut et je serai couvert par un alibi.”
“Il y a toujours des mecs qui racontent des choses vilaines sus quelqu’un”, reageert hij. “Je t’explique comment ça marche. On te met dans une cellule avec un type qui on propose une réduction de sa peine ou un bon travail dans la prison à condition qu’il t’espionne. Et pour atteindre son but, ce type va dire aux policiers ce qu’ils aiment entendre. A la fin c’est ridicule parce que je n’ai jamais eu des ennuis avec la police. J’avoue que je me suis de temps en temps disputé, des bagarres surtout après quelques verres de bière. Pas plus. Excès de vitesse, des problèmes avec les fisc. C’est tout.”
Et des alibis?
“Pendant l’attaque sur la filature de Temse j’étais à Lourdes comme pèlerin. Et quand ce joaillier a été tué avec sa femme à Anderlues je participais à un concours de billards dans le café Au Fleniau à Flenu. Heureusement pour moi deux gendarmes participaient aussi à ce concours, sinon …”
Ik merk op zijn rechterarm de tatoeage ‘Johnny’. Een allusie op Johnny De Staerke? Ik herinner me de woorden van Léon De Staerke, de broer van Johnny tijdens één van onze talrijke ontmoetingen:
“Balou est en soi un brave type. Un peu querelleur. Johnny le connaît très bien. Mon frère a été marié avec une Becker. Anna je crois. C’est un grande famille. Mais comme les Borains des ratés dans la vie.”
Hij steekt een sigaret op en inhaleert snel. Ik mag een foto nemen terwijl hij rustig poseert met de Franstalige editie van mijn boek en de rook in mijn richting blaast.
Bron » De Bende van Nijvel en de CIA | Guy Bouten | 2011