België

Getuigenis Jean-Claude Marlair

“Pure manipulatie. Ik zeg u: dit was niet de CC”

Volgens de geschiedenisboekjes was de wapenroof in de kazerne van Vielsalm in de nacht van 12 op 13 mei 1984 het eerste wapenfeit van de extreem linkse terreurgroep CCC. “Onzin, absolute onzin. Manipulatie. De wapenroof was het werk van Amerikaanse special forces en Belgische inlichtingendiensten, in het bezit van een license to kil.” Tot ons spreekt, voor het eerst in 24 jaar, Jean-Claude Marlair, in die tijd compagniecommandant bij de Ardense Jagers in Vielsalm.

Het duurde even tot de draagwijdte van de boodschap wou doordringen tot commandant Jean-Claude Marlair. Het was 10 mei 1984. Aan de andere kant van de lijn hing de officier van wacht bij de artillerie in Bastenaken. “Hij bleef roepen: ‘Mon commandant, mon commandant, ze gaan uw kazerne aanvallen!’ Volgens wat hij zei, zou het twee dagen later gebeuren, in de nacht van zaterdag 12 op zondag 13 mei.” Commandant Marlair, nu 65 jaar oud, zegt “niet zo naïef te zijn te denken dat de waarheid ooit aan het licht komt”. Maar die minuscule kans die er mogelijk is na de arrestaties van CCC’ers Pierre Carette en Bertrand Sassoye, wil hij grijpen. “Ik ben ervan overtuigd dat ergens in dit verhaal de sleutel verscholen zit voor de mysteries van les années de plomb. De waarheid achter CCC, Gladio en Bende van Nijvel.” Het telefoontje was een verrassing, zegt de commandant, en toch ook weer niet.

Op 24 april 1984 was Oesling 84 begonnen: een geheime NAVO-oefening, een oorlogsspel, in de Ardennen. Belgische para’s uit Flawinnes hadden samen met een groep Amerikaanse special forces hun gezicht ingesmeerd met modder, takken op hun helm gezet en waren nu al twee weken door de bossen aan het zwerven in de rol van ‘De Rus’. Hun opdracht: de paraatheid testen van de Belgische strijdkrachten. “Zulke dingen deden ze toen”, zegt de commandant. “De Koude Oorlog was nog bezig.”

Marlair behoorde tot het selecte kransje van mensen die in die tijd al (iets) afwisten van Gladio, het geheime stay behind-netwerk dat zich in alle West-Europese landen paraat hield voor als Moskou zou aanvallen. Het bestond uit militairen en patriottische burgers die met een wapen overweg konden. In ons land kwam het bestaan van de Belgische tak SDRA-8 pas in 1991 aan het licht, maar niemand die wou zeggen wat dat geheime leger in al die jaren had uitgevreten met de via een begrotingspost bij Defensie toegestopte centen. Wapens aangeschaft en communicatiesystemen uitgebouwd. Alleen dat, of meer?

Marlair bemande een van de twee commandoposten van Oesling 84, in de kazerne Ratz in Vielsalm. En die zou nu zélf worden aangevallen. “Ik was het er niet mee eens”, zegt de oud-militair. “Ik was mij al dagen lang aan het ergeren. Ze hadden een granaat gegooid naar een rijkswachtpost in de buurt van Neufchâteau. In Anlier hadden ze een zendmast onklaar gemaakt en met een MAG-machinegeweer geschoten. Losse flodders, zeiden ze, maar een van de mannen daar raakte een oog kwijt. Plezant! Dit hoorde een oefening te zijn, zij speelden Rambo.”

“Ik heb de leiding van Oesling 84 gebeld en gezegd: ‘Kijk, ik trek een lijn voor mijn kazerne, wie die overschrijdt wordt neergeknald.’ Bluf natuurlijk, want je kunt Belgische soldaten niet zomaar laten schieten op para’s die hetzelfde uniform dragen. Maar de boodschap drong door. Diezelfde 10 mei kreeg ik bericht dat de raid was afgeblazen.” In de Ratzkazerne ging iedereen met een gerust hart slapen.

De ‘Russen’ vallen aan

Zondagochtend, 13 mei, iets na middernacht. Een tiental mannen in battle dress knipt prikkeldraad stuk en sluipt blok 4 van de kazerne binnen. De eerste opponent die ze ontmoeten, is de jonge milicien Pascal Moreau. Voor hij beseft wat hem overkomt, is hij gebonden als een worst. “Zijn belagers spraken Frans”, aldus Marlair. “Frans, met Belgisch accent. Ze zeiden tegen hem: ‘Hou je stil, er zal worden geschoten, en als je lawaai maakt, maken we je af.’ Wie waren die mannen? Dat is de vraag.” De indringers sluipen naar het atelier, kleven een lap plastic tegen het ruitje, om het te breken zonder geluid, en zien in de duisternis een nieuwe stoorzender opdagen.

Adjudant Carl Fresches is om 1.30 uur aan zijn nachtronde begonnen. De Duitstalige onderofficier weegt 120 kilo. “Maar hij was een plichtsbewuste soldaat”, zegt Marlair. “Later is gezegd dat hij dronken was, dat hij daardoor iets doms deed, maar dat is manipulatie van feiten. In de mess werd minutieus bijgehouden wie wat bestelde, ik heb het opgevraagd. Fresches had die avond gedronken: één limonade, één fruitsap, één koffie.” Twintig minuten lang worden de bewegingen van Fresches gevolgd door een nachtkijker. De hele tijd is er een geweer op hem gericht. Met de paraatheid van Fresches is niks mis. In het donker ontdekt hij het plastic. Net voor hij alarm wil slaan, wordt hij getroffen door een regen 4.45-kogels uit een Thompsonmachinepistool.

“Oorlogsmunitie”, zucht Marlair. “Dat is schieten om te doden.” Soldaat Fresches zijgt neer, en is nog bij bewustzijn. “Ik deed alsof ik dood was”, blikt de 70-jarige man terug. “Ik wist van die oefeningen, ik ging ervan uit dat vallen als teken van capitulatie zou volstaan.” Dan gebeurt het onbegrijpelijke. De schutter stapt op het lichaam van Fresches af, richt de Thompson en schiet zijn lader leeg. “Dat ik dat heb overleefd”, zegt Fresches, “is een mirakel.” Zijn lichaam is gruyèrekaas, de kogel die zijn hart zou treffen, ketst af op een muntstuk van 20 frank in zijn borstzak. Pas na vele jaren en operaties zal Fresches weer kunnen stappen, maar nooit verder dan 200 meter.

“Een jeep reed voor, er waren auto’s met Luxemburgse nummerplaten”, zegt Marlair. “Niemand die naar de soldaat omkeek. De wapens werden ingeladen. Weg waren ze.” Over het aantal buit gemaakte wapens bestaat tot vandaag discussie. Het militaire auditoriaat heeft het over 20 FALgeweren, één FALO-pistool, vijf Vigneronmachinepistolen en drie Lee Ensfieldgeweren. “Fel overdreven”, zegt Marlair. “Ik heb die nacht de inventaris bekeken. Er waren niet meer dan drie FAL-geweren verdwenen. Die Lee Ensfields, dat was brol. Van die wapens waren de lopen dicht gelast. We gebruikten ze om dienstplichtigen te leren hoe ze een geweer moesten vasthouden.”

Het wapenarsenaal

“De vraag is: waarom beroofden ze ons atelier, terwijl zich vijftien meter verder het echte arsenaal bevond? Daar lagen 150 schietklare wapens in kisten. Terwijl in dat atelier enkel wapens lagen die waren binnengebracht voor reparatie. De moeite die de indringers moesten doen was voor beide gebouwen identiek. Waarom dan het atelier? Simpel. Dit was begonnen als oefening, zoals de hele operatie Oesling 84. Het was de bedoeling dat ze ons na een uur zouden bellen: ‘We hebben ze in dat bos verstopt.’ Dat ze het atelier kozen, is hét bewijs dat dit niet de Cellules Communistes Combattantes waren.” De CCC pleegt zijn eerste aanslag op 2 oktober 1984 in Evere. Pas op 16 december 1985, veertien aanslagen later, worden Pierre Carette, Bertrand Sassoye, Didier Chevolet en Pascale Vandegeerde opgepakt.

Daarvoor heeft justitie wel al een succesje geboekt. Op 23 augustus 1985 is in een flat in Ukkel een extreem links wapenarsenaal gevonden, met vingerafdrukken van kopstukken van Action Directe, de Franse zuster van CCC. Er liggen dynamietstaven die zijn gejat uit een steengroeve en, jawel, een FAL en het FALO-pistool uit Vielsalm. Vele jaren later, in een interview met Humo zegt CCC-leider Pierre Carette: “Vanaf 1983 werden er verscheidene operaties uitgevoerd om de nodige middelen voor de gewapende strijd te verzamelen. Eén ervan was de aanval op de kazerne van Vielsalm in mei 1984.” Marlair: “Carette liegt dat hij zwart ziet. Het krioelde van de para’s en de special forces. Wil Carette ons doen geloven dat hij kans zag om zich ongezien tussen de best getrainde speciale eenheden van dat moment te wurmen?”

Tijdens het CCC-proces in 1988 wordt met geen half woord g erept over Vielsalm. Terwijl dat toch veruit het meest agressieve wapenfeit van de CCC geweest zou moeten zijn. Het zou de enige keer geweest zijn dat de CCC’ers schoten om te doden. Op 12 september 1985, nog voor de ontmanteling van de CCC, doorbreekt een agent van de nauw met SDRA-8 verbonden ‘vriendenkring van ex-para’s’ de omerta. Zijn naam: Lucien Dislaire. Erg geloofwaardig klinkt de man eerst niet, hij heeft dan ook een nogal woelig verleden. De ex-para vocht in de jaren zestig als huurling in de Congolese diamantprovincie Kasaï, was houthakker, bankdirecteur, oplichter en gangster. Ten tijde van operatie Oesling 84 is Dislaire uitbater van een hotel in Houffalize.

Later dat jaar wordt hij vanwege een overval opgesloten in de gevangenis van Saint-Hubert, maar hij ontsnapt en neemt de wijk naar Parijs, waar hij zijn verhaal doet aan de inmiddels overleden journalist René Haquin van Le Soir. Dislaire legt uit dat hij een van de burgers was die was aangezocht om logistieke steun te verlenen aan operatie Oesling 84. Zo gezegd, zo gedaan. Hij huurde een vrachtwagen en bracht een commando – “een stuk of tien Amerikanen, twintig Belgische para’s en vijf à zes onbekenden” – op 10 mei 1984 naar Grand Halleux, vlak bij Vielsalm. Daar zouden de ‘Russen’ over de Salm klimmen en een kamp opzetten op minder dan een kilometer van de kazerne Ratz, hun doelwit. Later op de dag, aldus Dislaire, kwam een no go. Operatie afgeblazen, wellicht door het gebluf van Marlair.

De slag om de Ardennen

“Twee dagen later kreeg ik een nieuwe opdracht”, zegt Dislaire nu. “Ik moest ter hoogte van de Martin Moulin dezelfde groep gaan oppikken. Ze droegen camouflagevesten, hadden infraroodbrillen en waren gewapend. Ik weet nog: in de bus gingen ze allemaal op de grond liggen, ze wilden door niemand worden gezien. Ik heb ze afgezet aan de rand van het bos van Hodinfosse. Van daar uit was het twee uur marcheren naar hun doelwit: opnieuw, de kazerne Ratz.”

Op zondagochtend hoort Dislaire op de radio over de neergeschoten soldaat. Trouwe partizaan zijnde, springt hij meteen in zijn auto en gaat in het bos op zoek naar achtergebleven soldaten. Hij vindt twee op een helikopter wachtende Amerikanen, die hem melden dat de anderen al zijn opgepikt en overgebracht naar hun basis in het Duitse Bitburg. Einde missie.

Lucien Dislaire: “Op maandagochtend 14 mei, ik zat al terug aan de balie in mijn hotel, kwamen daar opeens drie Belgische para’s aan. Ze waren uitgeput, ze hadden de hele nacht gestapt. Ze waren alle radiocontact verloren en hun operatie, zeiden ze, was in het honderd gelopen. Er was, tot hun onbegrip, een dode gevallen. Enfin, dat dachten ze. Veel meer wilden ze er niet over kwijt.” De biecht van Dislaire breekt hem zuur op. Op basis van zijn biecht in Le Soir wordt hij, terug in België, door het parket in Marche-en-Famenne beschuldigd van mededaderschap aan de raid in Vielsalm.

“De aanklacht heeft tot 1991 op mijn hoofd gekleefd”, zegt Dislaire. “Absurd. Hoewel de CCC nooit werd aangeklaagd en ik wel, blijf je in alle naslagwerken lezen dat dit het werk was van de CCC.” In de naslagwerken lees je dat de CCC erg vertrouwd was met de Ratzkazerne, want Sassoye deed er in 1982 zijn legerdienst. “Ook dat is een leugen”, zegt Marlair. “Hij zou zijn opleiding, één maand, volgen in ons centre d’instruction. Dat was een apart gebouw, waar je juist niks kan zien of vernemen over de indeling van de kazerne. Niemand herinnerde zich Sassoye, ook niet toen de CCC volop in de belangstelling stond.”

“Volgens onze opzoekingen is hij in maart 1982 geaffecteerd aan Vielsalm, en is hij nooit komen opdagen. Hij deserteerde nog voor hij één stap in de kazerne zette.” Rest wel één vraag. In 1997 werd in Ukkel een oude wapenopslagplaats van de CCC gevonden in een garagebox. Al die jaren was een anonieme huurder braafjes elke maand een envelopje met bankbiljetten in de brievenbus van de eigenaar gaan droppen. Tussen het wapentuig: twee FAL-geweren uit Vielsalm. “Zégt men”, benadrukt commandant Marlair nog eens.

“In 1987, drie jaar na de wapenroof, kwam het militaire opperbevel naar onze kazerne om de serienummers van die FAL-geweren op te nemen. Ze hebben drie jaar lang niet eens geweten welke FAL’s verdwenen waren. Zijn de in het strafdossier genoemde serienummers wel de juiste? kijk, in die jaren mochten wij niet spreken. Oesling 84, SDRA-8… allemaal top secret, de veiligheid van het land… Nu, nu we oud en versleten zijn, wil ik de waarheid.”

“Ik heb in mijn carrière de militaire inlichtingendiensten vaak genoeg aan het werk gezien. Ik acht hen perfect in staat een paar FAL’s te verstoppen in een flat in Ukkel, en de politie te tippen, om de verdenking tegen CCC te voeden. Dat is nu eenmaal waar die lui goed in zijn: brouiller les pistes. Ze deden niks anders. Je zou je kunnen afvragen of het in handen spelen van wapens aan CCC en Action Directe geen deel van de oefening was. De angst die de handelingen in die tijd stuurde, was angst voor Moskou, vergeet dat niet. Carette zegt: de CCC ging zich in Vielsalm bewapenen.”

“Dan stel ik mij een vraag. Als zij geen wapens hadden en er moesten stelen bij ons, van waar kwam dan die Thompson? Ik zeg u: alles werd gemanipuleerd, van begin tot eind. Dit was niet het werk van de CCC. Jaren heb ik gedacht dat er per ongeluk is geschoten. Adrenaline, stress, het kan. Maar als je daarover nadenkt: er gebeurden voortdurend ongevallen tijdens Oesling 84. Dat hoorde erbij, er waren procedures voor. Men loste dat altijd op, ook voor die ene soldaat zijn oog verloor. Er is maar één conclusie mogelijk. Tussen onze para’s liepen onbekenden met andere instructies en met een licence to kill.”

Bommeleeër

Het is ons wat ontgaan, maar eind 2007 stond het Groothertogdom Luxemburg in rep en roer. Pierre Reuland, de nummer één van de federale politie, en zijn adjunct Guy Stebens werden geschorst. Zij werden ervan verdacht in 1984 als jonge gendarmes valse documenten te hebben opgesteld in het onderzoek naar de bommeleeër, “bommenlegger”. Tussen 1984 en 1986 werden in Luxemburg 18 aanslagen gepleegd, meestal tegen elektriciteitsmasten. Er volgden afpersingsbrieven, maar gaandeweg bleek dat er een vicieus spel aan de gang was met als enige doel de politie in haar hemd te zetten. Eind vorig jaar werden twee verdachten opgepakt. De één was de ex-chauffeur van een minister, de ander een ex-politieman.

“Nu de tongen na zovele jaren los komen in Luxemburg, gaat het erop lijken dat de bommeleeër een creatie was van de geheime diensten daar”, zegt Marlair. “De Luxemburgse pers legde al het verband met Vielsalm. Dislaire is ervan overtuigd dat de ‘onbekenden’ in zijn bus agenten waren van de Luxemburgse militaire veiligheidsdienst. En geef toe: die bommeleeër-psychose, tussen 1984 en 1986, doet wel sterk denken aan wat wij in die tijd meemaakten met de Bende van Nijvel en de CCC.”

Een Bommeleeër-aanslag in het Groot Hertogdom Luxemburg.

Een Bommeleeër-aanslag in het Groot Hertogdom Luxemburg.

Maandag 2 juni 2008. Ten huize van Marlair in Couvin zitten vier oude mannen rond de tafel. Lucien Dislaire is van de partij en twee oudgedienden van de Ardense Jagers. De oudjes overlopen de gebeurtenissen van toen, vinden in elkaars verhaal ontbrekende stukjes voor hun eigen puzzel. “De afgelopen vier jaar ben ik drie keer tot bij de speurders van de Cel Waals Brabant gegaan, die nog altijd het onderzoek voert naar de Bende”, zegt Marlair. “Ik heb hen een dossier van 70 pagina’s bezorgd met alle bewijzen. Er bougeert niks. Het ene parket stuurt het door naar het andere en na drie jaar belandt het weer op het bureau waar het vertrok. Justitie noch Defensie hebben de roof in Vielsalm ooit willen ophelderen.”

“Oké, vroegen wij ons af: wat nu? Lucien is ooit in beschuldiging gesteld, daar waar die Carette vrolijk loopt te verkondigen dat hij het deed. We hadden een idee. Lucien zou een brief schrijven naar het parket-generaal in Bergen, met een kopie voor de nationale media, om klacht met burgerlijke partijstelling aan te kondigen tegen Carette. Misschien, dachten we, kon langs die weg het onderzoek alsnog heropend worden. Op dinsdag 3 juni, de brief was nog niet op de post, heeft een van ons de stommiteit begaan om over die brief te spreken met een magistraat. Twee dagen later werden Carette en Sassoye opgepakt. Op basis van, weten we nu, vuurwerklonten en pasfoto’s die mogelijk konden worden gebruikt voor valse documenten.”

U ziet een verband tussen uw brief en de arrestaties?

Marlair: “Ik kan alleen vaststellen dat zich hier een gewéldig toeval heeft voorgedaan. Twintig jaar niks gehoord van de CCC, en dan dit.”

Maar uw brief is nu toch ook bij de media terechtgekomen, en bij de justitie?

Marlair: “Ja, maar de gelegenheid om Carette te interpelleren over Vielsalm, die is weg. Er is een sfeer gecreëerd waarin we allemaal weer bang moeten zijn. Vielsalm? Oude koek, de aandacht niet meer waard. Carette wordt ervan beschuldigd contact te hebben met Sassoye, wat hij niet mocht. Ja zeg: in 2003 zag ik ze allebei in een debat op de RTBF. Justitie heeft dat nu pas ontdekt, of wat? Ik vrees dat Carette nu, waar hij ook mag zitten, onder druk wordt gezet en er nieuwe manipulaties aan de gang zijn om de waarheid voor eens en voorgoed toe te dekken onder een vals verhaal als was het de CCC, die nacht. Terwijl daar een man met een license to kill rondliep en de zekerheid van juridische immuniteit. Zoals er in die periode ook een Bende van Nijvel rondliep. De loden jaren, die zijn bij mij begonnen, in mijn kazerne. Op zondag 13 mei, iets na halftwee ’s ochtends. Ik zal blijven zoeken tot ik sterf.”


Bron » De Morgen | Douglas De Coninck | 14 Juni 2008