Nederland

De Zweedse connectie

In 1976 beschuldigde Elseviers-Weekbladredacteur Rene de Bok de politici Bram van der Lek en Han Lammers van KGB-connecties. Slepende processen volgden, maar de bron bleef onbekend. Nu spreekt De Bok. Over de duistere wegen van Carl Magnus Torsten Armfelt.

Op 24 april 1976 verscheen in Elsevier Magazine een artikel van redacteur Rene de Bok dat een cause celebre zou worden in de Nederlandse journalistiek. Onder de kop ‘KGB drong door in Tweede Kamer’ viel te lezen: “Elsevier beschikt over een lijst met namen van min of meer vooraanstaande Nederlanders van wie volgens een functionaris van de Amerikaanse geheime dienst met volstrekte zekerheid mag worden aangenomen dat ze in Nederland als KGB-agenten opereren. Zij hebben, aldus dezelfde bron, meermalen geheime KGB-bijeenkomsten in Oosteuropese landen bezocht. Op die lijst bevinden zich een PvdA-lid uit de Amsterdamse gemeenteraad, een Tweede-Kamerlid van een andere progressieve partij, twee voormalige studentenleiders, een vrouwelijk lid van een communistische jeugdorganisatie en twee hoogleraren uit Utrecht en Leiden.”

Op 6 mei onthulden De Stem en De Limburger, de namen van het gemeenteraadslid en de progressieve parlementarier. Het waren PvdA’er Han Lammers en de PSP’er Bram van der Lek. De Roermondse journalist Nico Bergkamp van De Limburger zou deze kennis hebben van een plaatsgenoot, Elseviers-Magazineredacteur Pierre Huyskens. Lammers was witheet en PSP-voorman Van der Lek besloot tot een juridisch tegenoffensief.

Hij nam daarvoor de Amsterdamse advocaat mr. W. J. van Bennekom in de arm. Deze eiste een voorlopig getuigenverhoor van de hoofdredacteuren van De Stem, De Limburger en Elseviers Magazine, en van de auteur van het gewraakte artikel, Rene de Bok. Op 4 juni 1976 stonden de heren F. Hulskorte, L. Leijendekker en F. Hoogendijk voor de kadi. Het verhoor diende om Van der Lek in staat te stellen materiaal te verzamelen waaruit moest blijken of hij bij een eventueel civiele procedure enig kans van slagen had. Daarbij waren drie vragen relevant:

  1. Beschikt Elseviers Magazine inderdaad over een lijst met namen van Nederlandse KGB-agenten?
  2. Zo ja, prijkt daar dan de naam van Van der Lek op?
  3. Heeft iemand van Elseviers Magazine die naam aan De Stem enof De Limburger doorgespeeld?

De drie hoofdredacteuren verscholen zich achter een muur van ethiek. Ze hadden alledrie zeer zorgvuldig gehandeld alvorens tot publicatie over te gaan. Zaken als integriteit van het parlement en de staatsveiligheid wierpen als een soort Ster van Bethlehem licht op hun zoektocht naar waarheid en rechtvaardigheid. Hun bron wensten zij niet te noemen. Door de lange duur van dit ethisch reveil kon Rene de Bok, ook gedagvaard, door de rechter niet nader aan de tand gevoeld worden. Die gelegenheid deed zich pas in september voor, toen De Bok onder ede verklaarde dat hij begin maart 1976 in contact was gekomen met een functionaris van de CIA. Bij de eerste ontmoeting had deze hem van een paar KGB-infiltraties in Nederland verteld, zonder daarbij namen te noemen.

De Bok, zo luidde zijn verklaring, ging vervolgens in conclaaf met zijn hoofdredactie, in de figuren van de heren Hoogendijk en Van Rosmalen. Deze drukten hem op het hart alles te checken, gezien het hachelijke karakter van de zaak. De Bok intensiveerde zijn contact met de Amerikaanse agent, wiens naam hij naar eigen zeggen ook had nagetrokken. Zo’n twee weken later toonde deze hem een lijst met rond de dertig namen van mensen die – al dan niet bewust – als KGB-agent optraden. Op die volgens De Bok tamelijk recente lijst stonden acht namen van Nederlanders, compleet met geboortedata en cv, geheel in het Engels. Verder bevatte de lijst een opgave van hun contacten met KGB- officieren.

De Bok in zijn verklaring: “Ten aanzien van het Tweede-Kamerlid stond in het Engels vermeld dat hij lid was van de Tweede Kamer en ook stond zijn partij vermeld. Omtrent deze partij is geen misverstand mogelijk.” In een later stadium ontving hij kennelijk nog meer informatie: “Later ontving ik aanvullende gegevens over deze acht personen. Deze lijst was meer gericht op de Benelux. Daarbij stonden ook bijeenkomsten, ontmoetingen, data enzovoorts vermeld. (…) Met betrekking tot het kamerlid bleek, dat deze KGB-bijeenkomsten had bezocht.

“Ik herinner mij daarvan nog een bijeenkomst in Oost-Berlijn, die moet hebben plaatsgevonden in de periode 1965-1970.” Of het bewuste kamerlid Van der Lek was, wilde De Bok niet kwijt. De lijst met acht namen had hij wel uitgetypt voor zijn hoofdredacteur. Een fotokopie daarvan werd op 3 mei 1976, ruim een week na het verschijnen van het artikel in Elseviers Magazine dus, naar het ministerie van Binnenlandse Zaken gestuurd. Vrij kort daarna werd een seance belegd tussen Hoogendijk, Van Rosmalen en de Bok en twee heren van de Binnenlandse Veiligheidsdienst.

De Bok: “Bij dat gesprek bleek dat deze twee heren van de BVD op de hoogte waren van de inhoud van mijn lijst. We hebben toen de nadere informatie die wij over deze acht mensen bezaten aan hen bekendgemaakt. Het bleek dat zij bepaalde gedeelten daarvan zeer plausibel vonden. (…) Ik heb van de heer Hoogendijk gehoord dat minister De Gaay Fortman naar aanleiding van de omstreden lijst heeft gezegd dat de BVD niet een maar wel zeven kamerleden op de korrel had.”

Heel links Nederland viel over De Bok heen. Hij werd ervan beschuldigd in ieder geval een deel van de lijst uit zijn duim te hebben gezogen, gegeven het feit dat hij die naar eigen zeggen maar even had mogen inzien. Gezien De Boks verklaring onder ede lijkt dat toch niet erg waarschijnlijk. Van der Lek nam geen genoegen met de weigering van de betrokkenen hun bron prijs te geven. Zo slaagde hij erin Hulskorte en Leijendekker veroordeeld te krijgen tot het betalen van een dwangsom van honderd gulden per dag opdat zij hun stilzwijgen bewaarden, en dat voor de duur van een jaar. Het mocht niet baten.

Ook Van der Leks juridische gevecht met Ferry Hoogendijk mondde uit vraagtekens, weigeringen en vluchtwegen. Zijn tegenstanders haalden opgelucht adem. Vooral het Elsevier-trio. Hun “bron bij de CIA” was buiten schot gebleven. Van der Lek had de activiteiten van de geheime diensten al eens afgedaan als “Indiaantje spelen”. De man die uiteindelijk verantwoordelijk was voor de hele affaire, was een Amerikaan van Zweedse afkomst: graaf Carl Magnus Torsten Armfelt, spin in het wereldwijde web van de anticommunistische intrige. Het was deze lange, magere verschijning die De Bok overtuigde van de communistische infiltratie in de progressieve partijpolitiek in Nederland.

Dit alles organiseerde Armfelt vanuit zijn winkeltje in oosterse snuisterijen in de Belgische badplaats Knokke. Twintig jaar na dato is De Bok, die na de ondergang van De Krant op Zondag naar de Belgische krant De Standaard uitweek, bereid zijn bron prijs te geven. “Ik kende hem als Armfield of iets dergelijks. Ik was op zijn spoor gekomen via de inlichtingenexpert van De Telegraaf, Anne Snippe, en mijn adjunct- hoofdredacteur Van Rosmalen. Armfeld kwam zo uit een roman van John le Carre lopen, hij leek een kruising tussen Fred Astaire en Teengs Gerritsen. Ik heb hem drie keer ontmoet. Al die keren hadden we afgesproken op straat, en telkens stond hij opeens naast me.”

Bij de eerste ontmoeting met Armfelt kreeg De Bok een lijst met acht namen te zien. Van der Lek en Lammers stonden daar inderdaad op. Daarna volgde een lijst met dertig namen. Lammers en Van der Lek stonden ook daar weer op. De Bok: “Maar ook heel wat kunstenaars en professoren, zoals de docent Chinees in Leiden W. F. Wertheim. Die laatste lijst heb ik aan mijn hoofdredacteur Hoogendijk gegeven, die hem in een kluis stopte. Daarna heb ik die lijst nooit meer gezien.” De Bok herinnert zich het KGB-drama vooral als een grote frustratie.

“Ik was door de publikatie van dat verhaal natuurlijk in het verdomhoekje terechtgekomen en om verder te kunnen gaan, verwachtte ik natuurlijk meer van mijn bron. Maar opeens stokte de informatie-overdracht en Armfield was niet meer te bereiken.” We mogen aannemen dat Armfelt zijn operatie Lammers-Van der Lek tegen die tijd al als geslaagd beschouwde. Destabilisatie was zijn voornaamste doel. Heel zijn leven stond in het teken daarvan. Armfelt werd op 1 januari 1918 in New York geboren als zoon van de toenmalige Zweedse ambassadeur in de Verenigde Staten.

Toen hij op de daartoe gerechtigde leeftijd kwam, koos hij voor het Amerikaanse staatsburgerschap. Armfelt werd Armfield, en onder die naam werd hij gerecruteerd door het in 1948 opgerichte Office of Policy Coordinations (OPC). Dat bureau, dat naast de CIA zou opereren, diende met alle mogelijke middelen het communisme te bestrijden. In april 1951 vertrok OPC-agent William Colby met zijn gezin naar Stockholm, met als opdracht een stay behind-netwerk op te bouwen van anticommunistische cellen.

Bij de uitbouw van dit netwerk, dat de naam Sveaborg meekreeg, werd het liefst gebruik gemaakt van Amerikanen met Zweeds bloed, die ook de taal machtig waren en maatschappelijk een redelijke positie bekleedden. Armfelt voldeed aan die voorwaarden: zijn familie was geparenteerd aan het Zweedse koningshuis, was niet onbemiddeld en was in 1939 bovendien betrokken geweest bij de strijd van de Finnen tegen de Russische invasie. Dat dit in samenwerking ging met een groep pro-nazistische Zweedse vrijwilligers mocht de pret niet drukken.

Uit angst voor Russische infiltratie en te weinig controlemogelijkheden creeerde Colby c.s. tegelijkertijd een tweede, nog geheimer netwerk achter Sveaborg. Deze operatie vormde het begin van een affaire die tientallen jaren later voor enorme onrust in de Westeuropese landen zou zorgen en die de naam kreeg van het werkstuk dat Colby in Italie had opgezet: Gladio. Dat Armfelt inderdaad op dit terrein in Zweden actief geweest is, wordt bevestigd door een anoniem te blijven oud-medewerker van Armfelt in Nederland: “Colby en Carl waren heel goede vrienden van elkaar.” Een andere kompaan van Armfelt in Nederland, oud-hoofd Opleidingen van de BVD C. C. van den Heuvel, verklaarde in De Telegraaf van 28 juli 1990 over Armfelt: “Hij heeft serieus geprobeerd in Holland een sterk anticommunistisch front te vormen via de methoden die de communisten ook gebruikten: cellenvorming. Niet alleen in Nederland, ook in Zweden.

“Van den Heuvel werd in 1962 hoofd van Interdoc, een Westeuropees inlichtingenbureau dat de communistische invloed moest bestrijden. Niet alleen de aangesloten geheime diensten konden er voor informatie terecht, ook elke andere als bonafide rechtse organisatie bekendstaande club die de bestrijding van het rode gevaar hoog in het vaandel had. Zo was het neo-fascistische VMO uit Belgie bij Interdoc aangesloten. Van den Heuvel en Armfelt waren goede vrienden. Zo goed zelfs dat Van den Heuvel er in 1968 voor zorgde dat zijn Amerikaanse vriend permanent een stulp kon betrekken op het adres Biezenstraat 36 in het Zeeuwse Eede, precies op de plek waar Zeeuws-Vlaanderen overgaat in Vlaanderen. Een strategische plek.

De eerdergenoemde Nederlandse medewerker van Armfelt: “Wij hebben herhaalde malen mensen zonder de benodigde papieren heen en weer over de grens gesmokkeld.” Uit een geheime Belgische nota van november 1990 blijkt dat zelfs nog in dat jaar twee Belgische Gladio-instructeurs aan een trainingsoefening in Nederland deelnamen. Een van de onderdelen was: grensoverschrijdingen. Armfelts taak in West-Europa bestond onder meer uit het oprichten van afdelingen van de World Anti Communist League (WACL). Dit was een kind van de Pacific Anti Communist League die uit 1954 stamde en waarin Zuid-Korea, de Filipijnen, Taiwan en Japan op instigatie van de CIA front maakten tegen het opdringende communisme in Zuidoost-Azie.

Beide organisaties werden grotendeels gefinancierd door Taiwan, dat voor geheime anticommunistische operaties inkomsten genereerde uit de heroinehandel vanuit de Gouden Driehoek. Volgens Armfelt zelf was hij ooit speciaal militair adviseur van Tsjang K’ai- sjek. Het kan de verklaring vormen voor het feit dat hij bij de geboorte van de WACL vooraan stond. In Duitsland vond hij in mensen als CSU-voorman Franz-Joseph Strauss en aartshertog Otto von Habsburg medestanders van formaat om de WACL van de grond te tillen. De situatie in Belgie was net zo gunstig, met steun van figuren als industriekoning Marcel de Roover en de uiterst rechtse politicus Vankerkhoven. In Zweden lag de zaak ook eenvoudig. Alleen in Nederland ging het wat moeizamer, waarschijnlijk door Armfelts wat lagere entree hier te lande. Maar onverdroten ging hij aan de slag. Langzaamaan breidde hij ook hier zijn kennissenkring uit.

Bij het voormalige rechtse verzet (Van den Heuvel, Ego, Teengs Gerritsen), de politiek (Lubbers, Ploeg, Mateman, De Vries, Schakel), de pers (Van Rosmalen van Elseviers Magazine, Jan Heijtink van De Telegraaf) en het militaire apparaat. Deze laatse categorie leverde in 1979 uiteindelijk de eerste leider van de toen opgerichte WACL-Nederland: generaal Broekmeijer. Hij werd terzijde gestaan door een directeur van Slavenburgs Bank, Idema, die ex-kapitein Raymond Westerling tot zijn vrienden telde. Westerling was in 1975 nog betrokken bij een plan tot een staatsgreep in Nederland, in de vorm van een bestorming van het Catshuis en gijzeling van het kabinet- Den Uyl.

Van den Heuvel: “Armfelt was een man van actie. De Nederlandse autoriteiten hebben wel eens op het punt gestaan om hem het land uit te zetten. Dat heb ik weten te voorkomen.” Op 22 december 1985 vertrok Armfelt haastig uit Knokke. Naar zijn motieven kunnen we slechts gissen. In het al gememoreerde artikel uit 1990 suggereerde De Telegraaf dat er verband moest bestaan tussen zijn vertrek en de op handen zijnde moord op Palme.


Bron » www.groene.nl | Kees Kalkman | 31 Januari 1996