Feiten

Training: Lybië

Trainingskampen van Khadafi

In het onderzoeksdossier van onderzoeksrechter Lyna over de dubbele moord in Anderlecht bevindt zich een apart luik over de betrokkenheid van WNP bij het rekruteren van huurlingen voor trainingskampen in Lybië. Hoewel deze betrokkenheid nooit ten gronde werd onderzocht, verdienen de merkwaardige processen-verbaal in het dossier van Lyna enige aandacht. Nadat Eric Lammers begin 1984 verklaard heeft dat WNP-leden waren aangeworven om een commando-opleiding te gaan volgen in Lybië, ondervraagt commissaris Georges Marnette op 2 april Latinus. Die geeft toe dat hij gecontacteerd werd door een zekere Jo Jeandrain, een halfbloed die karatelessen volgde in de sportclub van Calmette, met het verhaal dat de Lybische ambassade in Brussel huurlingen rekruteerde.

De contactpersoon van deze filière was L’Houssine Assouli, een Marokkaan die op zijn beurt werkte in opdracht van de Lybische ambassade en officieel belast met de leiding van het departement ‘internationale contacten’. Voor de rekrutering in België zou de ambassade beschikken over een budget van 150 miljoen frank.

In de versie van Eric Lammers zou de opleiding in Lybië slechts een tussenhalte zijn voor deelneming aan de gevechten aan de zijde van de rechtse falangisten in Libanon. Zoals blijkt uit pro justitia 9.544 in het dossier van onderzoeksrechter Lyna zou Latinus zijn informant gevraagd hebben zo diep mogelijk in deze filière te penetreren en had hij Faez Al Ajjaz geraadpleegd over de betrouwbaarheid van de door Jeandrain geleverde informatie. Al Ajjaz zou het verhaal tegenover Latinus grotendeels bevestigd hebben.

Vanaf hier lopen de versies van de betrokkenen evenwel uiteen. Enerzijds beweert Latinus dat hij zijn informatie doorspeelde aan adjudant Goffinon en hem ook voorstelde de Lybische filière verder door WNP-leden te laten infiltreren. Dit laatste zou echter niet gebeurd zijn omdat de oversten van Goffinon een dergelijk operatie niet wilden dekken. Toch geeft Latinus toe dat een begin gemaakt werd met de rekrutering van WNP’ers door het Lybische terroristennetwerk. Hij noemt in dit verband de namen van Marc vander Meiren, Michel de Bondt, Eric Lammers, Marcel Barbier en Jean-Louis Nemry.

Uit de ondervraging van dit vijftal blijkt dat ze inderdaad door de WNP-leiding aangezocht werden om in het Lybische netwerk te infiltreren. Hun soldij zou 300.000 frank per maand bedragen en de rekruten kregen vanwege Latinus te horen dat de hele operatie gedekt werd door de BOB, in persoon van Goffinon, de Staatsveiligheid en zelfs de CIA. Geen van de zes vond dit aanbod echter geloofwaardig en ze weigerden en bloc. Pogingen van Latinus om vervangers te ronselen in het Front de la Jeunesse zouden op niets zijn uitgedraaid. In de versie van de rekruten is het Al Ajjaz die voor de aanwervingen instond en voor de financiering zorgde.

Wanneer onderzoeksrechter Lyna op 6 juni 1984 op haar beurt adjudant Goffinon ondervraagt, krijgt ze een totaal andere versie te horen. Volgens Goffinon was het Al Ajjaz die hem voorstelde een informant te ontmoeten die hem inlichtingen zou kunnen verschaffen over de rekrutering van terroristen in België door Lybië. Die informant was Paul Latinus. Al Ajjaz regelde een ontmoeting tussen Goffinon en Latinus, maar deze laatste kwam slechts mondjesmaat met informatie over de brug.

Uit de pro justitia waarin de ondervraging van Goffinon werd vastgelegd, blijkt dat Al Ajjaz wel degelijk de reiskosten naar het trainingskamp in Lybië voor de rekrutanten zou prefinancieren. Als Goffinon echter begint door te vragen, haakt Latinus af. Telefonisch maakt hij nog een laatste afspraak met Goffinon, maar komt uiteindelijk niet opdagen. Voor de WNP-leden die het dubbelspel van Latinus in de Lybische affaire pas later vernemen, als ze ondervraagd worden door justitie, is het de zoveelste koude douche.