Temse

Interview Linda Van Huffelen

Gehandicapt en weduwe door de Bende van Nijvel

Ze zat al in de lijkzak. Toen één van de ambulanciers nog iets zag bewegen, ritste hij het ding weer open: “Ze leeft nog.” Tenminste: dat is wat men haar achteraf heeft verteld. Zelf herinnert Linda Van Huffelen (54) zich niets meer van de avond in 1983 dat zij en haar jonge gezin de Bende van Nijvel over de vloer kregen. “Ik ging slapen als gezonde vrouwen werd twee maanden later wakker als gehandicapte weduwe.” Sommige mensen hebben een eksteroog om hun te vertellen wanneer het mooi weer wordt, bij Linda zijn het de kogelresten in haar lichaam. Als het een zonnige dag wordt, kruipen de loodstukjes in haar borstkas en hals naar de oppervlakte. Allemaal kleine puntjes, net onder het vel.

“Hier zit weer een heel nest: het worden warme dagen”, zegt ze, terwijl ze over haar hals strijkt met haar verminkte rechterhand. Het is de enige hand die ze nog kan gebruiken, of toch twee vingers ervan. Aan de linkerkant bengelen arm en hand krachteloos naast haar lichaam. Ook wandelen gaat moeilijk: bij elke stap neemt Linda een flinke zwaai met haar kreupele linkerbeen, en zo hobbelt ze verder naar de winkel. Alles doet ze te voet, met haar geruite caddie achter zich aan. Kilometers legt ze zo af, zomer en winter. Haar boodschappen tilt ze met haar nog bruikbare wijs- en middenvinger (“die zijn zo sterk dat ze een aardappelzak van vijftig kilo aankunnen”).

Ze doet er haar hele huishouden mee: aardappels jassen (“met dunne schillen, bijna papiertjes”) en frieten snijden, stofzuigen, schoonmaken, strijken, wassen en plassen. Ze tovert een vuurtje uit een aansteker met één vinger en een handpalm, iets wat de meest ervaren kettingrokers haar niet nadoen. Ze maakt een grapje tegen de bakkersvrouw, die gefascineerd toekijkt hoe ze haar kleingeld met die twee vingers uit de portemonnee peutert. “Arrivederci!” roept ze, terwijl ze met haar zwaaiende linkerbeen de bakkerij buitenstapt. Zo kent de buurt Linda: ze is altijd vriendelijk, zegt altijd goeiendag, blijft altijd optimistisch.

Thuis in haar kleine appartementje in Deurne heeft ze het moeilijker om dat masker van vrolijkheid op te houden. Daar is ze eenzaam. Verveelt ze zich te pletter. Doet ze niets anders dan schoonmaken het is er dan ook kraaknet. Drinkt ze sloten koffie. Maakt ze zich zorgen over hoe ze deze maand weer moet rondkomen met haar krappe weduwepensioentje. Het geld is al op en er is nog een week te gaan.

Linda Van Huffelen: “Ja, ik trek mijn plan. Ik moet, zeker? Maar het is moeilijk. Soms heb ik geen zin meer om te leven. Er zijn dagen dat ik denk: “Hadden ze mij ook maar doodgeschoten.” Linda was één van de eerste slachtoffers van de Bende van Nijvel. Ze was de conciërge van Wittock-Van Landeghem, een textielbedrijf in Temse gespecialiseerd in militaire uitrustingen zoals dekzeilen voor vrachtwagens, tenten, ransels, veldbedden en camouflagevesten. In de nacht van vrijdag 9 op zaterdag 10 september 1983 bracht de Bende er een bezoek. Daarbij schoot ze de toen vijfentwintigjarige vrouw een kogel door het hoofd en vermoordde ze haar man Jozef ‘Jos’ Broeders, die zesentwintig was.

Hun twee kinderen, een meisje van tweeënhalf en een baby van zes weken, werden krijsend en in shock maar ongedeerd achtergelaten. De gangsters namen geen geld mee, ze gingen aan de haal met zeven kogelvrije vesten die in het laboratorium naast de conciërgewoning lagen. Het waren prototypes van kevlar, een toen nog onbekend kogelwerend materiaal waarmee Wittock-Van Landeghem in het grootste geheim experimenteerde. De Bende zou ze een week later al voor het eerst gebruiken: met haar overval op een Colruyt in Nijvel, waarbij drie doden vielen voor een belachelijke buit van wat koffie en pralines, vestigde ze definitief haar reputatie.

De diefstal van de hypermoderne kogelwerende vesten, waarvan de rijkswacht en het leger er later duizenden zouden bestellen, is één van de vele onopgehelderde mysteries in het Bende-onderzoek. Nooit heeft het gerecht kunnen achterhalen hoe de daders wisten dat de modellen bestonden,laat staan dat ze zich in een ijzeren kast in het laboratorium van de fabriek bevonden, achter de conciërgewoning waar Linda Van Huffelen met haar jonge gezin woonde.

Eerste liefde

Negenentwintig jaar later geeft het voormalige fabrieksterrein een desolate aanblik. Leegstaande gebouwen, woekerend onkruid, ingeslagen ramen, glasscherven en olievlekken. Sinds Wittock-Van Landeghem in de jaren negentig de deuren sloot en naar één of ander ver lageloonland verkaste, zijn de oude gebouwen in sneltempo verkommerd. Bovendien is de grond zwaar vervuild. De gemeente heeft een ijzeren hek geplaatst en een bordje met ‘Verboden toegang’ gehangen, maar dat hield de jeugd van Temse niet tegen om er hun geliefkoosde speel- en hangterrein van te maken.

Vandaag zijn er plannen om hier een nieuw winkelcentrum te bouwen, nadat het hele terrein gesaneerd is. We bereiken de oude fabriek via een onopvallende lange oprit in de Gasthuisstraat en glippen gemakkelijk langs het ijzeren hek. “Goh. Waar is de tijd naartoe? Ik hoor de machines nog draaien,” zegt Linda, terwijl ze langs de oude fietsenstallingen voor de werknemers loopt. “Hier hingen lampen die automatisch aanfloepten boven de fietsen. De gangsters hebben ze allemaal kapotgeschoten,” vertelt ze.

Van Huffelen: “Ik was hier nog maar een jaar of twee conciërge. We kwamen van Deurne, waar Jos en ik in een klein appartementje woonden met drie honden. Na de geboorte van onze oudste dochter Sharon wilden we wat groter gaan wonen. Ik heb nog getwijfeld of ik de job wel zou aannemen, want ik had geruchten gehoord dat er hier gevaarlijke stoffen in de grond zaten.”

“De dochter van de vorige conciërge had kanker gekregen en was op haar veertiende gestorven. Maar toen we hier eenmaal waren, voelde ik me snel thuis en verdween mijn ongerustheid. Ik kreeg een hond van de baas en schoot goed op met het werkvolk. Ik had een breimachine gekocht en breide truien voor de mannen. ’s Middags ging ik beleg halen voor bij hun boterhammen. Alleen dat taaltje, dat dialect van Temse, daar verstond ik niets van!”

Weet je wat er in de fabriek precies gebeurde?

Van Huffelen (haalt de schouders op): “Ik ben nooit binnen gaan rondneuzen, het stond daar vol machines. Ik moest alleen de bureaus schoonmaken, de auto’s van de bazen wassen en voor hen koken. Ik weet dat we stoffen voor het leger en de politie maakten, en dat we een schietkelder hadden. Er kwamen ook veel buitenlandse truckers, voor dekzeilen op hun vrachtwagens. Jos werkte buitenshuis als schilder en behanger, maar in het weekend hielp hij me de bureaus schoonmaken. We kenden elkaar al sinds we een jaar of twaalf waren, begin jaren zeventig. We woonden toen bij elkaar om de hoek in Berchem, en we zagen elkaar elke dag op weg naar school. De vonk sloeg meteen over. Hij was mijn eerste liefje. Iedereen noemde hem ‘de Witte’. Hij had lang blond haar, dat vond ik tof.”

“Ik was een brunette, met haar tot op mijn gat. Op zijn veertiende ging hij werken bij een schilder; ik werd naaister. Op mijn achttiende zijn we in Deurne gaan samenwonen. We waren twee handen op één buik. Nooit hadden we ambras. Jos bokste in zijn vrije tijd en ik ging altijd mee trainen – ja-ja, ik bokste zelf ook. Jos deed ook competitie, hij stond bekend om zijn kwieke benenspel. Hij had al meer dan negentig kampen gevochten, en de meeste had hij gewonnen. ‘Na mijn honderdste stop ik ermee,’ zei hij. Maar hij kreeg te veel schilderopdrachten – hij was een harde werker – en in de zomer van 1983 is ons tweede dochtertje Patricia geboren. Die honderdste kamp is er nooit gekomen.”

“Niet doodschieten”

Achter de fabriek gaapt een grote leegte: de conciërgewoning en het laboratorium zijn afgebroken. Tussen het steenafval liggen nog badkamertegeltjes, resten linoleum en de contouren van de kamers van het huis. “Hier was onze slaapkamer,” zegt Linda beslist. “Dat was de grootste kamer van allemaal, net een balzaal. Ernaast was de slaapkamer van Sharon. Jos had die net helemaal opnieuw geschilderd, met beestjes en figuurtjes: mooi, hoor. Patricia, die zes weken oud was, sliep in onze kamer in de wieg. Ze zou de volgende dag gedoopt worden.” Rond halfdrie ’s nachts drongen de boeven binnen in het laboratorium van de fabriek, dat vlak naast de slaapkamer van het conciërgekoppel lag.

Van Huffelen: “Jos werd wakker omdat hij glas hoorde breken, en is buiten gaan kijken. Toen hij de gangsters zag, gooide hij de deur meteen weer dicht, maar ze schoten door het hout en de kogel doorboorde zijn maag. Daarna moet hij op handen en voeten naar de slaapkamer gekropen zijn om ons te waarschuwen, terwijl ze hem achtervolgden. In de keuken hebben ze hem met een paar schoten afgemaakt. Hij moet nog gevochten hebben, want in zijn hand hebben ze plukken blond haar gevonden ik vraag me af wat de onderzoekers daarmee gedaan hebben.”

“Ik moet zelf wakker geworden zijn en stond al recht toen de mannen de slaapkamer binnenkwamen en begonnen te schieten. Ik heb met mijn hand naar mijn hoofd gegrepen, waarschijnlijk van de schrik, en dat heeft me wellicht gered: één van de kogels is afgeketst op die hand en heeft mijn duim vermorzeld. Een stuk van mijn oor was weg. Ik ben direct in coma gevallen. Ik weet niets meer van de avond zelf, zelfs niet met hoeveel ze waren.”

“Sharon, die tweeënhalf was, was uit haar bedje gekropen en liep in paniek door het huis, door de plas bloed van haar vader. ‘Niet schieten! Niet doodschieten!’ riep ze. Ze hebben de afdrukken van haar voetjes overal teruggevonden. Eén van die bandieten heeft haar opgepakt en weer in bed gelegd, in de verkeerde richting, met haar voeten naar het hoofdkussen. Toen de rijkswacht arriveerde, huilde ze nog altijd: ‘Niet doodschieten!'”

Toen de gangsters zich uit de voeten maakten, dachten ze dat Linda dood was, ook dat heeft haar gered. Nadat een ambulancier had gemerkt dat er nog een beetje leven in haar was, is ze in alle spoed naar het Sint-Nikolaas-ziekenhuis gebracht, dat gelukkig maar tweehonderd meter verder in de straat lag. Ze is er wekenlang in coma blijven liggen.

Van Huffelen: “Niemand dacht dat ik er nog zou doorkomen. De dokters hadden mij al opgegeven. Op het kerkhof hebben ze naast het graf van Jos nog zes weken een put voor me laten openliggen, omdat ze er van overtuigd waren dat ik het niet zou redden. Ik heb twee maanden in coma gelegen. Toen ik wakker werd, wist ik niet wat er gebeurd was. Ik dacht dat ik weer op de kraamafdeling lag en net bevallen was van Patricia. Dat mijn hand omzwachteld was, drong niet tot me door. Ik voelde wel dat er iets niet klopte.”

“Het ergerde mij dat Jos me niet kwam bezoeken, dat was zijn gewoonte niet. Ik kreeg de kinderen ook niet te zien. Ik snapte niet waarom er altijd een politieman voor mijn kamer rondhing. Later heb ik begrepen dat ze dachten dat de Bende zou terugkeren om mij te liquideren, omdat ik een lastige getuige was. En Jos was dus al twee maanden dood. Ik herinnerde mij niets meer. Na een tijdje is één beeld in een flits teruggekomen: Jos die in de keuken in een bloedplas lag, met zijn hoofd tegen de kelderdeur. Dat is mijn enige herinnering. Tot vandaag zie ik dat beeld soms voor mij.”

De oprijlaan naar de fabriek. Bij twee huizen zijn er ramen kapot geschoten.

De oprijlaan naar de fabriek. Bij twee huizen zijn er ramen kapot geschoten.

Drie zakken cement

Van Huffelen: “In die twee maanden dat ik out was, is er van alles gebeurd. Jos werd begraven, onze dochtertjes woonden bij zijn ouders. Zijn familie en de mijne kregen ruzie. Ik weet niet wat er allemaal fout gelopen is, maar blijkbaar ging het over de verdeling van de spullen: de conciërgewoning moest leeggehaald worden, alles was weg. Ik vroeg aan mijn broer om wat kleren mee naar het ziekenhuis te brengen; hij ging het vragen aan mijn schoonouders, maar kreeg niets. Dat begreep ik niet, want we waren altijd goed overeengekomen. Uiteindelijk is die zaak zelfs voor het vredegerecht gekomen en hebben mijn schoonouders alle spullen moeten teruggeven. In de auto hadden ze vooraf wel drie zakken cement leeggegoten, maar daar wilde ik geen drama van maken.”

“Door die familieruzie heb ik mijn kinderen een hele tijd niet meer kunnen zien. Zodra ik mij in een rolstoel kon verplaatsen, ben ik eens naar de school van Sharon gegaan. Ik hoorde dat het speeltijd was en belde aan, maar de directrice liet me niet binnen. Ik mocht mijn kind niet zien. Toen heb ik geweend.” Dat Linda een jaar later het ziekenhuis kon verlaten, mocht dan wel een mirakel heten, maar ze kon niets meer alleen.

Van Huffelen: “De hagelbolletjes hadden enorme schade aangericht in mijn rechterhersenhelft, waardoor mijn hele linkerkant verlamd was. Mijn kin was verbrijzeld door een klap van een geweerkolf. Ik kon niet meer lopen en niet meer spreken. Ik heb alles opnieuw moeten leren, als een klein kind. Een vol jaar heb ik daarover gedaan, in een revalidatiecentrum. Daar heb ik véél pijn geleden, hoor, en vaak gedacht dat ik maar beter ook dood was geweest.”

“Maar ik moest erdoor, voor mijn kinderen: alleen door hen heb ik de moed niet opgegeven. Opnieuw mijn hand leren gebruiken, leren eten, naar toilet gaan, mij aankleden, praten, stappen, … Dat laatste was het moeilijkste. Ik was altijd bang dat ik ging omvallen, want ik had evenwichtsstoornissen, nog altijd, trouwens. Maar zo ben ik stilaan toch op mijn pootjes terechtgekomen. Toen ik alleen kon gaan wonen, mochten de kinderen weer bij mij komen.”

Patricia was ondertussen twee jaar oud, Sharon vijf. Het moet niet gemakkelijk geweest zijn om in uw toestand voor een peuter en een kleuter te zorgen.

Van Huffelen: “Nee, maar drie keer per week kwam er een maatschappelijk assistente langs, en de familie hielp veel. Sharon zorgde ook heel goed voor Patricia: ze hielp haar bij het eten, bij het aankleden, … Ze was een echt moedertje. Die twee hebben altijd erg aan elkaar gehangen. Ze waren brave kinderen, ik heb er veel geluk mee gehad. AI van jongs af aan hielpen ze me in het huishouden: schoonmaken, strijken, koken, … En nooit zeurden ze. We hadden het anders niet breed: ik moest rondkomen met een weduwepensioentje en het wezengeld voor de kinderen. Uiteindelijk zijn ze allebei toch kunnen gaan studeren. Dat vond ik heel belangrijk, ze hadden hun vader tenslotte al moeten missen.”

Hoog boven Linda’s hoofd werd het gevecht om geld geleverd. Terwijl de verzekeraar en het ziekenfonds de gigantische ziekenhuisrekening naar elkaar doorschoven, probeerde zij een schadevergoeding te krijgen voor wat duidelijk een arbeidsongeval was. Door de overval was ze voor tachtig procent gehandicapt geraakt en had ze haar man verloren, maar het heeft bijna vijftien jaar geduurd eer ze er de eerste cent voor zag.

Van Huffelen: “Na tien jaar procederen stond ik nog nergens. Beslissing van het arbeidshof: ik kreeg geen schadevergoeding omdat mijn advocaat de aanvraag te laat had ingediend. Uiteindelijk is dat min of meer in orde gekomen, maar een groot deel van de vergoeding heb ik nog niet gekregen. En ik kan het geld verdorie goed gebruiken! Voor het overlijden van Jos heb ik nooit iets gehad. Ze zeiden dat het geen arbeidsongeval was, omdat hij zelf geen conciërge van Wittock-Van Landeghem was. Maar hij is wél voor dat bedrijf gestorven.”

Inside Job

De Bende heeft uw dochters gespaard, terwijl ze bij hun latere overvallen telkens ook de kinderen zouden vermoorden.

Van Huffelen: “Ik denk dat ze Sharon en Patricia hebben laten leven omdat ze nog te klein waren om hen te verraden. Maar inderdaad: voor hetzelfde geld hadden ze hen ook vermoord, de smeerlappen. Jaren later, ons Sharon was al twintig, stonden de speurders van Charleroi hier voor de deur. Of ze haar eens mochten hypnotiseren? Plots werd zij tot kroongetuige gebombardeerd. Zij had die avond met haar blote voetjes in het bloed rondgedribbeld, en in haar hoofd zaten de gezichten en de stemmen van de daders, beweerden de onderzoekers. Sharon heeft toen met een psychiater gepraat, maar die zei dat hypnose weinig zin had. Ze was nog te klein op het moment van die feiten en zou zich niets herinneren. Ik heb in de loop der jaren ook veel speurders over de vloer gehad met boeken vol foto’s van lelijke mannen, om te vragen of ik iemand herkende, maar ik heb hen nooit kunnen helpen.”

Een getuige die dat wél had kunnen doen, was Hector Riské, een bejaarde buurman uit de Gasthuisstraat. Hij werd in de nacht van de feiten wakker van het geluid van een draaiende motor. Toen hij op de eerste verdieping door het raam keek, zag hij een half op het fietspad geparkeerde auto staan. Hij dacht dat die een defect had, en opende zijn raam om te vragen of hij moest helpen. Beneden stapte een man uit, richtte een riotgun op hem en begon te vuren. De drieënzeventigjarige Riské kon zich nog net op tijd op de grond gooien, de kogels doorboorden het plafond.

“Josephine, laat u vallen!” riep hij naar zijn vrouw, die ook opgestaan was. Het was Riské, een oud-worstelkampioen, die daarop de politie belde en zo een groter bloedbad voorkomen heeft. ’s Anderendaags gaf hij manhaftig interviews aan de lokale pers. Maar de gebeurtenis had hem gekraakt, herinnert Wim Riské zich, de kleinzoon die nu in het huis van zijn grootvader woont.

Wim Riské: “Mijn grootvader was beresterk, als worstelkampioen had hij zelfs verschillende keren aan de Olympische Spelen deelgenomen En hij was in zijn leven nooit ziek geweest. Maar na die overval kreeg hij een knak. Hij werd een angstige man die bang was in zijn eigen huis. Niet veel later is hij wel ziek geworden. Alle levenslust leek uit hem weggevloeid… Een jaar later overleed de kroongetuige van de kraak in Temse, zonder dat de speurders hem op een degelijke manier hadden ondervraagd. Het is maar één van de vele dingen die fout zijn gelopen in het onderzoek naar de diefstal van de kogelvrije vesten. Eén verdachte is ooit in beeld gekomen, een zekere Robert Becker, een zigeuner met de bijnaam ‘Baloo’ (zigeunertaal voor ‘varken’) – maar dat spoor is nooit grondig onderzocht.

Jaren later kwam Humo met een nieuw spoor: de prototypes van de gestolen kogelwerende vesten zouden in opdracht van de rijkswacht ontwikkeld zijn, zo getuigden verscheidene ex-werknemers van Wittock-Van Landeghem. In de weken voor de inbraak hadden verschillende officieren de fabriek in het grootste geheim bezocht. Dat betekende niets minder dan dat er rijkswachters op de hoogte waren van de activiteiten in de zeilmakerij, en dat zij dus de tipgevers van de Bende van Nijvel hadden kunnen zijn. Het spoor werd weggelachen door de rijkswacht en nooit ernstig onderzocht.

Begin maart hield het parket van Charleroi voor het eerst in zeven jaar nog eens een informatievergadering voor de families van de Bende-slachtoffers. De vergadering, in aanwezigheid van justitieminister Annemie Turtelboom, diende voor·alom te laten weten dat de speurders “nog altijd heel erg hun best doen”, ook na het vertrek van onderzoeksrechter Jean-Paul Raynal en onderzoeksleider Eddy Vos. Er is zelfs een nieuw DNA-spoor opgedoken, zo kondigde de nieuwe onderzoeksrechter Martine Michel aan. Linda Van Huffelen ligt al lang niet meer wakker van het onderzoek.

Van Huffelen: “De eerste jaren hoopte ik dat ze de daders nog zouden vinden, maar ergens onderweg ben ik afgehaakt. Ik had het te druk met overleven. Ik ben ook niet naar de vergadering in Charleroi gegaan. Ik raak er niet, en wat voor zin zou het ook hebben? Ze gaan het nooit oplossen. Mijn grootste zorg is nog altijd hoe ik de dagen en de maanden doorkom. Het is niet plezant, hoor, wakker liggen omdat je de rekeningen niet kan betalen. Op vakantie ben ik al dertig jaar niet geweest. Ik zit altijd thuis. Mijn grootste droom is een weekje naar Blankenberge te kunnen gaan. Hoe anders had het kunnen zijn als mijn Jos nog leefde. Hij was de liefde van mijn leven. In september zal het negenentwintig jaar geleden zijn. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik aan hem denk.”


Bron » Humo | Annemie Bulté | April 2012