Zie einde van artikel voor stukje over de Bende van Nijvel:
Jef Jurion (79) was de kapitein van de allereerste Belgische EK-campagne, die al in de kwalificaties strandde in Joegoslavië. We schrijven 1964. Hem neerzetten als alleen maar een voetballer, zou de Pajot echter oneer aandoen. Boven die twee Gouden Schoenen (1957 en 1962) zat ook een ontwikkelde koopmansgeest. De kruisbestuiving tussen beide maakte van de Anderlecht-middenvelder een gegoede burger van het mondaine Knokke, maar trok soms ook de aandacht van het gerecht. Met name toen een moord toegeschreven aan de Bende van Nijvel werd gepleegd in zijn restaurant.
Jef komt uit Ruisbroek, in de rand rond Brussel, maar woont al jaren in Knokke. In één van de appartementen die hij zelf liet optrekken. “Ik heb mijn eerste blok in Knokke gezet in 1962, ik was toen 25 jaar”, aldus Jef. “En nog terwijl ik aan het bouwen was, heb ik ook dat ernaast gekocht. Zonder geld. Dat heb ik gevraagd aan mijn schoonvader. In ruil mocht hij meedoen. Ik heb nooit willen werken met een bank. Want als ik poef heb, dan kan ik niet slapen.”
Jef beschikt over een neus voor immobiliën. Maar hij was ook gezegend met een bovengemiddelde voetbaltechniek, die hem in de jaren zestig liet uitgroeien tot één van de sterkhouders van Anderlecht. Hij scoorde de legendarische 1-0 tegen Real Madrid, die hem de bijnaam Mister Europe opleverde. “Uw gazet heeft Legear eens Mister Europe genoemd. Ik heb meteen naar zijn schoonpa gebeld om te zeggen dat er maar één Mister Europe is.”
Ook bij de nationale ploeg scoorde Jurion gemakkelijk. Onder andere in Joegoslavië, tijdens de kwalificaties voor het EK 1964. Finaal wonnen de Joegoslaven nog met 3-2 en moest België thuisblijven. Een drama? “Een drama? Ik wist het zelfs niet meer. We lagen daar toen echt niet wakker van. Nu schrijven ze de gazetten daar vol van, maar toen stelde die nationale ploeg niet zo veel voor. Een match of vijf per jaar, meer niet. Anders had ik ook meer dan 100 caps gehad, want ik was elf jaar lang ononderbroken international. Nu zit ik maar aan 64 caps. Ik rappeleer me ook niet zoveel meer van die matchen met de nationale ploeg. Van die match in Joegoslavië weet ik nog wel dat ik na het laatste fluitsignaal de matchbal had gepakt en dat die Joegoslaven op mij zijn gevlogen. Nicolay, de keeper, is daar tussengekomen en beginnen boksen. Dat was een Waals haantje, hé. Maar ik heb die bal niet gelost. Ik wou altijd de matchbal meenemen. Waarom? Gewoon, om die te hebben. De meeste gaf ik gewoon weg. Als ik zag dat we in de laatste minuut waren en ik had de bal, dan gaf ik hem niet meer af.”
En niet alleen in de laatste minuut. Jurion stond te boek als een ballenfretter. “Ik werd ervan verdacht sommigen te saboteren door hen niet aan te spelen. Maar dat klopt niet. Ik gaf de bal wel niet aan eender wie. Alleen aan iemand die er wat kon mee doen. Daarom hield ik de bal soms bij en dan werd ik een ballenfretter genoemd. Maar ja, als je eerst iemand moet uitschakelen, dat neemt tijd. Niet als je de bal lateraal geeft, zoals ze nu doen. Maar dat schiet niet op. Je moet diep geven. Ach, ik had de gazetten tegen. Als we slecht speelden, was het altijd mijn fout. Hoe dat kwam? Misschien omdat ik zei waar het op stond. Nu nog. Ik speel elke dag biljart. Als er ene is die mij niet aanstaat, dan zeg ik dat direct. En ik heb er nog altijd bon in als ik hem een pak slaag kan geven.”
Viezerikske met een brilletje
In die jaren zestig was de nationale ploeg iets anders gestructureerd dan nu. Ten tijde van het EK '64 was Tuur Ceuleers de trainer. Maar die had niet veel te zeggen. Constant Vanden Stock was de selectionneur. Hij selecteerde de spelers en bepaalde de speelstijl. Vanden Stock, die later voorzitter zou worden van Anderlecht, werd verweten de nationale ploeg te veranderlechtsen. “Tegen Holland op de Bosuil had hij er eens tien van Anderlecht opgesteld”, aldus Jurion. “En in de tweede helft wisselde hij de keeper voor Jean Trappeniers. Dan waren we met elf van Anderlecht. We wonnen met 1-0. Een goal van mij, op penalty. Ik weet nog, ik leg de bal op de stip en de kleine Muller, van Ajax (Ben Muller, nvdr.), komt bij mij: Viezerik, je trapt 'm er toch naast. Ik droeg zo'n brilletje met een elastiek. Dat zag er inderdaad niet uit. Maar ik stampte hem erin. Ik heb hem gezegd: Ziede viezerikske, hoe ge dat doet?”
Het waren andere tijden. Voetballers waren toen nog geen profs. Ook niet bij Anderlecht. “Ik was vertegenwoordiger in kolen en mazout”, aldus Jurion. “De voorzitter van Anderlecht, Albert Roossens, deed in kolen en mazout. En ik was een goeie. Mijn zuster deed dat ook, in Huizingen. Ik heb eens in één maand dubbel zo veel verkocht als zij in een heel jaar. Het was wel in december en het was een harde winter. Ik zat altijd bij de schoonouders van Eddy Merckx, aan het slachthuis in Anderlecht. Daar had ik mijn clientèle. We trainden één keer per dag, rond een uur of drie, maximaal anderhalf uur. En achteraf mochten we blijven eten op de club. Zo waren ze zeker dat we goed aten. Maandag vrij. Dinsdag op het gemak om te recupereren van de match van zondag, woensdag serieus, donderdag ook, eventueel met een matchke, vrijdag alweer relax voor zondag. Als ik nu zie dat ze twee keer per dag trainen... Dat is daarmee dat ze zo veel gekwetst zijn. En dat ze zo moe zijn. Tussen de training en het eten ging ik nog gauw een klant bezoeken. Pas op, ik moest dat niet doen, ik werkte niet op commissie, maar ik deed dat graag.”
Het voetbal vormde toen een welgekomen extra inkomen voor Jurion. “We hadden toen een fix van 4.000 frank per maand (100 euro), 1.400 (35 euro) voor een punt, 2.800 (70 euro) om te winnen”, aldus Jurion. “Met de kampioenenpremie erbij - ze deden dan alles maal twee - heb ik bij Anderlecht nooit meer verdiend dan 150.000 frank (3.750 euro) op een jaar. Daarvoor doen ze nu hun schoenen niet toe. Ter vergelijking:
bij Labor (de kolenhandel, nvdr.) had ik ongeveer 8.000 frank per maand. We verdienden bij Anderlecht dus de helft van een werkman. Maar bij Anderlecht waren we slecht betaald. De andere ploegen verdienden meer. Lierse is eens kampioen geweest. Die kregen 25.000 frank om tegen ons te winnen. Dat was tien keer onze pree. Toen zijn die vreemden gekomen, Jan Mulder en zo, die verdienden meer. Maar ik heb mijn geld niet verdiend met het voetbal. Wel met immobiliën. Dat heb ik ook tegen diene Bellemans gezegd. Maar hij wou mij niet geloven.”
Moord door Bende van Nijvel?
Diene Bellemans is Guy Bellemans, de onderzoeksrechter aangesteld in de zaak van de Bende van Nijvel (een nog altijd onopgeloste reeks gewelddadige overvallen, in het begin van de jaren tachtig, waarbij in totaal 28 doden vielen). In 1982 werd een man vermoord in L'Auberge du Chevalier in Beersel, een restaurant dat toebehoorde aan Jef Jurion. Volgens de overlevering zou Bellemans in het kader van dat onderzoek op indicaties zijn gestoten die hem later toelieten de omkoopaffaire van Waterschei (de Standard-spelers stonden hun winstpremie af aan de spelers van Waterschei om zeker te zijn van winst en de titel, nvdr.) boven te spitten.
Jurion ontkent. “ Vanwaar komt dat geld?, vroeg hij altijd maar. Ik deed toen transfers. Ik had een speler naar Standard getransfereerd. Hij dacht dat ik Raymond Goethals (de toenmalige trainer van Standard, nvdr.) daarvoor betaald had. Maar ik wist nergens van. Hij wou me niet geloven. Hij zocht bewijsmateriaal. Contracten met spelers. Maar die waren er niet. Ik verdiende mijn geld met immobiliën.”
Jurion werd in voorhechtenis genomen en dagenlang ondervraagd. Zijn verleden zal wel een rol hebben gespeeld. Als trainer van La Louvière werd Jurion verdacht van betrokkenheid bij de omkoping van enkele spelers van Berchem Sport in 1976. Uiteindelijk kwam hij tot een vergelijk met de voetbalbond. Ook Bellemans' ondervragingen leverden geen resultaat op. Maar er was er dus ook die moord in het restaurant van Jurion.
"L'Auberge du Chevalier, aan het kasteel van Beersel. Ik passeerde daar vier keer per dag, want ik had vlakbij gebouwd. En ik was verliefd geworden op het interieur: zwarte kerktegels, eiken balken. Ik ging daar vaak een koffieke drinken. De toenmalige eigenaar, een Waal, had financiële problemen. Ik kwam in contact met prins Alexandre de Merode, die van het Internationaal Olympisch Comité, maar tevens voorzitter van de Koninklijke Vereniging voor de Historische Woonsteden en Tuinen van België, die eigenaar was het kasteel van Beersel."
"Uiteindelijk heb ik het restaurant overgenomen en zette er een gerant in. Die heeft die moord ontdekt. Het slachtoffer was de pa van de garçon. Die mens had problemen en zocht een plek om te wonen. Boven het restaurant was er een appartement. Ik heb hem aangeboden om daar te wonen. Een win-winsituatie. Hij had een dak boven zijn hoofd en ik had iemand om een oogje in het zeil te houden, want er woedde een inbrakenplaag. En op een nacht werd hij vermoord. De flikken hebben me toen gezegd dat die zoon een strafblad had, heling van wapens. Ik wist van niks."
Het was een afrekening, werd gezegd. Het tweede slachtoffer van de Bende van Nijvel. “Dat zeiden ze, ja. Maar ik heb niks gehoord van die Bende van Nijvel. Ze legden de link omdat het in dezelfde periode was en in dezelfde streek. En omdat ze die mens afgemaakt hebben zoals ze in de Delhaize hadden gedaan. We hebben nog chance gehad. Want ik bleef daar dikwijls tot een uur of twee met vrienden kaarten. Voor hetzelfde geld hadden we ervan. In elk geval, ik heb dat restaurant nadien van de hand gedaan. Mijn vrouw moest er niet meer van weten.”
Bron: Het Nieuwsblad | 21 juni 2016