Alexandre Galopin: Generale-goeverneur tijdens de Duitse bezetting
De kollaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog is een tema dat sinds de TV-reeksen van Maurice De Wilde een nieuwe dimensie kreeg. Historici werken met meer aandacht aan het tema dat lang taboe bleef. Onlangs publiceerde Mark Van den Wijngaert een studie over het beleid van Alexandre Galopin, goeverneur van de Generale Maatschappij tijdens de Duitse bezetting. Galopin ontwierp een eigen doktrine, waarbij hij poogde de Belgische industrie te laten overleven, zonder aan uitgesproken ekonomische kollaboratie te doen. Een haast onmogelijke opdracht.
De Generale Maatschappij had al sinds 1938 een volledig evacuatieplan klaar als het werkelijk tot een Duitse inval zou komen. De industriële aktiviteiten van de groep die de oorlogsinspanning zouden kunnen ondersteunen zouden teruggeplooid worden in Frankrijk, anderzijds zouden er bedrijven blijven die zouden instaan voor de vitale behoeften van de bevolking. In tegenstelling tot de politieke wereld die verward reageerde op de Duitse inval van 1940, stond de industrie klaar bij de Duitse inval.
De ontreddering bij de politici was zo groot dat ze op 15 mei 1940, vijf dagen na de inval, inderhaast een vergadering samenriepen met de ekonomische top van België. Naast goeverneur Galoping waren ook M.L. Gérard, voorzitter van de Bank van Brussel en Fernand Collin van de Kredietbank aanwezig. De ministers Spaak en Gutt droegen in feite daar de macht over en Spaak zei patetisch: "Messieurs, nous vous confions la Belgique!'
Goeverneur Galopin voorzag echter belangrijke moeilijkheden. Hij vroeg de politici dan ook of de industrie door een strikte onthoudingspolitiek de bevolking de hongersnood mocht injagen. Daarop zeiden de ministers dat aan de bezetters bepaalde toegevingen konden gedaan worden om het land te laten overleven. Daarmee kon goeverneur Galopin aan zijn eigen doktrine gaan werken. Onder het motto "nood breekt wet' stippelde de goeverneur een "politiek van het minste kwaad' uit.
De industriëlen waren gekonfronteerd met het artikel 115 uit het Strafwetboek dat stelde dat iedere vorm van samenwerking met de vijand neerkomt op kollaboratie en daarop stond de doodstraf. De enige zekere weg om na de oorlog niet aan dit artikel schuldig bevonden te worden, was helemaal niets vrijwillig aan de vijand leveren. Dat was onmogelijk tenzij men België industrieel dood wilde maken, met als gevolg dat de bevolking regelrecht zou honger lijden.
Galopin schetste daarom in "Devons nous reprendre la production industrielle en Belgique? Dans quelle mesure?' zijn doktrine.
Volgens Galopin was een zekere hervatting van de industriële produktie onvermijdelijk. Vermits de Duitse instanties zeker geen werkloosheid zouden dulden, zouden zij waarschijnlijk overgaan tot deportatie van Belgische arbeidskrachten. Ook dat wilde de goeverneur vermijden. Galopin berekende dat om de voedselbehoeften te dekken er een industriële produktie ter waarde van 6 miljard frank nodig was, en die zou vrijwel integraal naar Duitsland worden gevoerd. In teorie ontwierp Galopin dan ook een plan om via de "weg van het minste kwaad' de bevolking in België te houden en genoeg voedsel voor hen te voorzien. In praktijk bleek al snel dat dit niet helemaal haalbaar was en dat ook het onbegrip van de regering in Londen steeds groter werd. De goeverneur raakte gekneld tussen de Duitse bezetter en de Belgische overheid in ballingschap.
Ontreddering
Galopin zette ook een systeem van clearing op, waarbij hij hoopte op Duitse terugbetalingen van geleverde goederen. Helaas bleek deze clearing vooral tot gevolg te hebben dat Duitsland België ekonomisch leegzoog en dat van terugbetalen niet veel in huis kwam.
De goeverneur was ook niet geliefd bij de bezetter. In interne dokumenten wordt hij omschreven als een Duitsvijandige en de Engelse zaak toegewijd. Dat komt ook omdat de Generale Maatschappij niet wilde samenwerken met Duitse bedrijven. Een samenwerking met Dresdner Bank mislukte. Enkel voor CMB leek een Duitse samenwerking mogelijk.
De oorlogstoestand bracht de Galopin-doktrine in moeilijkheden. In 1941 riep Galopin tot tweemaal toe op om de produktie te verhogen, om de noodzakelijke voedseltoevoer alsnog op peil te houden. Galopin gaf in een nota van 17 februari aan de industriëlen richtlijnen mee. Ze mochten geen produkten verkopen die rechtstreeks bruikbaar waren in een oorlog en verder mochten ze geen partikulier winstbejag nastreven. Galopin poogde tegelijkertijd om de Duitse bezetter ertoe te bewegen om toch voedsel te leveren en kon zelfs enkele Duitsers van deze visie overtuigen.
In Duitse kringen gold Galopin als "de ongekroonde koning van België'. Dat kwam omdat de Generale met 800 bedrijven ruim 30 procent van de Belgische industrie kontroleerde en dat de goeverneur van zulke holding ook een verstrekkend moreel gezag had in industriële kringen.
Het probleem bleef echter dat wel de produktie naar de Duitse bezetter ging, maar dat de beloofde kompensaties uitbleven en dat er dus steeds een voedseltekort bleef. Overigens hielden de industriëlen zich niet altijd aan de opgelegde morele normen van Galopin. Sommigen voerden sluiks hun produktiekapaciteit op en maakten spectaculaire winsten.
Waarschuwingen
Een bijkomend probleem was bovendien het toenemend aantal deportaties van Belgische arbeidskrachten naar Duitsland. De Belgische industrie poogde zoveel mogelijk arbeiders tewerk te stellen om hun deportatie te vermijden, maar de Duitse bezetter werd steeds driester in zijn eisen om werkvolk. De vertragingsmaneuvers hielpen dan ook niet altijd. Toch zijn er spectaculaire cijfers over bekend. In 1939 waren er 14 arbeiders nodig om 100 ton ijzer te produceren, in 1942 zette men daarvoor 22 arbeiders in. In oktober 1942 werd de verplichte tewerkstelling in Duitsland ingevoerd en dat leverde nog meer problemen op.
De oplopende produktie betekende ook een oplopende uitvoer naar Duitsland. In een balans opgemaakt na twee jaar bezetting blijkt dat 20 procent van de steenkoolproduktie, 56 procent van de ijzerproduktie, 42 procent van de staalsektor en 49 procent van de cementrproduktie uitgevoerd werd naar Duitsland. Wellicht zijn deze cijfers nog onderschat, zo meent Van den Wijngaert.
In Londen wees de regering-Pierlot de politiek van het minste kwaad steeds meer en meer af. Vanaf de zomer van 1942 zaten Galopin en de Londense regering niet meer op dezelfde golflengte. "In tegenstelling tot Galopin bekommerden Pierlot en zijn ministers zich niet over wat er met de Belgische bevolking en het ekonomisch potentieel zou gebeurd zijn, als de industriëlen en financiers tegen de uitdrukkelijke wil van de bezetter het bedrijfsleven zouden hebben stilgelegd', schrijft de auteur.
Vanaf het einde van 1942 draaiden de oorlogskansen en zullen de industriëlen zich meer en meer gaan richten op de ekonomische wederopbouw. De herstrukturering van de produktie stootte op steeds meer onbegrip uit Londen. Toch kan er moeilijk getwijfeld worden aan de Belgische opvatting van de meeste industriëlen. Heel wat onder hen steunden (voornamelijk rechtse) verzetsgroepen.
Vermoord
Galopin had niet alleen af te rekenen met een toenemende afstandelijkheid vanuit het verre Londen. Ook in België werden de laatste jaren van de bezetting getekend door toenemende represailles van kollaborateurs. Vooral de SS en De Vlag wilden notabelen treffen die ondanks alles België in stand wilden houden.
In februari 1944 bereidde Robert Verbelen, stormbandleider van Algemene SS-Vlaanderen, een grootscheepse aktie voor tegen een aantal vooraanstaanden. Op 28 februari 1944 vielen er zes slachtoffers onder de kogels van de SS-moordkommando's, onder hen Alexandre Galopin.
Nadien gebeurde er iets merkwaardigs. De kollaboratiepers schoof de moord in de schoenen van het verzet, terwijl de ondergrondse pers stelde dat het wel degelijk om een Duitse aanslag ging. Maar het meest merkwaardige was wel dat er geen reaktie kwam uit Londen. De regering in ballingschap verkoos te zwijgen. Later heette het officieel dat ze onvoldoende was ingelicht over het uitgesproken Belgisch karakter van Galopin. Van de moordernaars van Galopin is uiteindelijk alleen een zekere Donvil opgepakt en veroordeeld.
Na de oorlog is er nog een stevig stuk gebakkeleid over de gevolgde politiek van Galopin. Weliswaar is artikel 115 uit het Strafwetboek gehaald en vervangen door een besluit-wet. Omdat de regering de twijfel liet hangen over het gevolgde beleid, hebben dan een aantal notabelen het zogenaamde "Blauwboek' gepubliceerd waaruit moest blijken dat ze wel degelijk de regering op de hoogte hebben gehouden, meer nog, dat diezelfde regering tijdens de eerste twee jaar van de oorlog de Galopin-doktrine steunde. Spaak leed bovendien aan acuut geheugenverlies en ontkende dat hij samen met Gutt de macht in 1940 had overgedragen. Toen bleek dat Spaak wel degelijk op de hoogte was van de gehele Galopin-doktrine en dat hij daarmee had ingestemd, kon deze politicus toch overleven. "De tolerantie in de Belgische politiek was toen biezonder groot', stelt Van den Wijngaert vast.
Het boek van Mark Van den Wijngaert schetst de moeilijke tijden waarin goeverneur Galopin zijn doktrine diende uit te werken. In tegenstelling tot de politici die ongrijpbaar ver in Londen zaten, diende de goeverneur van de Generale Maatschappij een beleid uit te stippelen dat de Duitse bezetter niet te zeer voor het hoofd stootte, maar anderzijds de Belgische bevolking voldoende voedsel zou opleveren. Daarin is hij slechts gedeeltelijk geslaagd en is de samenwerking uiteindelijk verder gegaan dan Galopin oorspronkelijk bedoeld had. Het opportunisme van de regering, die Van den Wijngaert hier nadrukkelijk blootlegt, bewijst hier zeer nadrukkelijk dat de beste stuurlui aan (de andere) wal staan.
Bron: De Tijd | 7 november 1990
"Le monde est dangereux à vivre! Non pas tant à cause de ceux qui font le mal, mais à cause de ceux qui regardent et laissent faire." Volg ons via »
Facebook |
twitter |
YouTube