“In de zaak-Dutroux heb ik de hel van dichtbij gezien”

Sinds maandag is onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte (67) met pensioen. Ook in de donkerste jaren voor de Belgische justitie probeerde hij klaar te kijken. “Maar de zaak-Dutroux, dat was ongezien. Niemand kon daarop voorbereid zijn.”

Hij zal wel voor altijd herinnerd worden als de onderzoeksrechter uit Neufchâteau die op 15 augustus 1996 in Marcinelle twee meisjes, Sabine en Laetitia, levend uit de kooi van Marc Dutroux bevrijdde. De vreugde toen was enorm. De dankbaarheid tegenover Jean-Marc Connerotte immens. Maar de vreugde sloeg al snel om in verbijstering en verdriet. Want Connerotte ontdekte in de dagen nadien ook de andere verdwenen meisjes, Julie, Melissa, An en Eefje. Ze waren dood. Vermoord.

Connerotte en de zijnen moesten de kinderen uit de putten halen waar Dutroux ze begraven had. Het zou het begin zijn van een nachtmerrie waarin de ene tekortkoming in het onderzoek na de andere aan het licht kwam. Pas in juni 2004, na het assisenproces waarop Dutroux veroordeeld werd tot levenslang, kwam er een eind aan.

Voor de zaak-Dutroux had Jean-Marc Connerotte ook al een doorbraak gecreëerd in een ander historisch misdaaddossier: dat van de moord op minister van Staat André Cools (PS), in 1991. In de marge van een onderzoek naar gestolen aandelen kwam hij in 1993 te weten dat de moordenaars gezocht moesten worden op het kabinet van de toenmalige staatssecretaris Alain Van der Biest (PS). De opdrachtgevers van de moord werden in januari 2004 veroordeeld.

Twee iconische zaken uit de Belgische geschiedenis werden opgelost door dezelfde onderzoeksrechter. En toch is de held Connerotte vooral ook een tragische ­antiheld geweest. Op 14 oktober 1996 werd hij door het Hof van Cassatie van het onderzoek-Dutroux gehaald, nadat hij naar een spaghetti-avond was geweest ten voordele van Laetitia Delhez.

Connerotte had op het feestje een pen aangenomen, hem door de organisatoren aangeboden uit dankbaarheid. Zo had hij – aldus Cassatie – zijn objectiviteit geschonden. Meer dan 300.000 mensen betoogden in Brussel als steun voor de gewraakte onderzoeksrechter, maar het kon niet baten. Connerotte moest het onderzoek afgeven aan zijn collega Jacques Langlois.

En ook in het onderzoek-Cools liep het slecht af. Daar moest Connerotte in 1994 na een veelbesproken ‘guerre des juges’ zijn onderzoek doorschuiven naar zijn Luikse collega Véronique Ancia, die eerst niet geloofde in de piste die Connerotte had aangereikt. Ten onrechte, bleek later.

Sinds vorige maandag is Lucky Luke, zoals Jean-Marc Connerotte (67) in Aarlen en Neufchateau genoemd wordt, met pensioen. Tot zijn laatste dag was hij aan de slag als onderzoeksrechter. Tot zijn 67ste, langer mag niet.

Op zijn laatste werkdag, 13 juli, maakte de rechter nog tijd voor een gesprek met De Standaard. In zijn kantoor in het justitiepaleis in Aarlen, vlak boven de asssisenzaal waar Marc Dutroux, Michelle Martin, Michel Lelièvre en Michel Nihoul elf jaar geleden terechtstonden. Symbolischer kan haast niet.

Hij is in een opperbeste stemming. Dat vloekt een beetje met zijn imago van man die soms het leed van de hele wereld op zijn schouders leek te torsen. “Dat is fout, zo fout. Er is niemand die liever grapt en grolt dan ik.”

Connerotte heeft nooit eerder interviews gegeven. “Dat hoort niet. De plaats van een onderzoeksrechter is in de schaduw. Ver weg van de media. Ik heb ja gezegd tegen u omdat ik met pensioen ga. Eén keer en dan nooit meer.”

Connerotte waarschuwt vooraf. “Ik wil niet in polemiek gaan. Niet over de zaak-Dutroux en niet over de zaak-Cools. Wat toen beslist is, is beslist – ik leg me neer bij de rechtbanken. Ik heb een veel te groot respect voor het instituut waarvoor ik 29 jaar heb gewerkt om dat in twijfel te treken. Bitter ben ik niet, nee. Ik ben het even geweest na de zaak-Dutroux, maar dat heeft niet lang geduurd.”

Wat hebt u gedaan op uw laatste dag in dienst van Justitie?

“Zopas heb ik nog een internationaal aanhoudingsbevel uitgeschreven. Mijn allerlaatste daad als onderzoeksrechter waarmee ik een reeks van 2.400 dossiers afsluit die ik de voorbije 29 jaar als magistraat heb behandeld. Ik heb ze de voorbije week eens geteld. (lacht) En ik heb geluncht met mijn collega Jacques Langlois, die net terug is uit vakantie en mijn wacht overneemt.”

Het was Langlois die in oktober 1996 de zaak-Dutroux van u overnam. Hij werd algemeen beschouwd als de man die niet geloofde in een netwerk achter de zaak-Dutroux. Terwijl u daar wel in zou hebben geloofd.

“Langlois is de tweede onderzoeksrechter in Aarlen. We zijn samen van Neufchâteau naar hier gekomen, toen de onderzoekskabinetten daar werden afgeschaft. Voor de zaak-Dutroux was er al wederzijdse appreciatie, daarna zijn we vrienden geworden. Dat dossier is zwaar geweest, zowel voor hem als voor mij. Er zijn toen banden gesmeed die niet meer kapotgaan.”

“Wij zijn trouwens nooit vijanden geweest. Dat was perceptie, de spiegel van de media die alles vervormde. Ook een vorm van druk waarmee je in die periode als onderzoeksrechter moest zien om te gaan. Dat Langlois en ik niet door een deur konden, is een mythe. Eén van de vele.”

U bent altijd onderzoeksrechter geweest. Wat trok u zo aan in die job?

“Het werk op het terrein, het menselijke contact met verdachten, slachtoffers, politie. Het proberen te begrijpen wat de elementen voor en tegen een verdachte zijn, alvorens hem te beoordelen en eventueel aan te houden. De onafhankelijkheid en de neutraliteit ook. Het is een belangrijke functie. Het verontrust me dat er meer en meer stemmen opgaan om ze af te schaffen.”

U hebt de zaak-Dutroux én de zaak-Cools op uw bord gekregen. Naast het onderzoek naar de Bende van Nijvel zijn dat de belangrijkste gerechte­lijke onderzoeken van na de Tweede Wereldoorlog.

“Ik heb u daarnet gezegd dat ik 2.400 zaken heb behandeld. Daarvan zijn er twee zeer gemediatiseerd. Maar al die andere hebben evenveel van mijn aandacht gekregen.”

“Dat ik Dutroux én Cools heb onderzocht, is toeval – niet meer dan dat. Toen Laetitia Delhez hier vlakbij in Bertrix ontvoerd werd, was ik net van wacht. En dat was ook zo toen de kwestie van de gestolen aandelen in de zaak-Cools kwam bovendrijven. Maar het is inderdaad niet meteen het soort onderzoeken dat je verwacht als je onderzoeksrechter wordt in Neufchâteau.”

Herinnert u zich nog de eerste dagen van de zaak-Dutroux: van 9 augustus 1996, de dag dat Laetitia Delhez verdween in Bertrix, tot 15 augustus, de dag dat Sabine en Laetitia bevrijd werden?

“Ik was van wacht, het was weekend. Procureur Michel Bourlet van Neufchâteau telefoneerde me dat er een onrustwekkende verdwijning was. Meteen hebben we een vergadering belegd, de dag nadien nog één. Het was politiewerk van een team waarin ik een schakel was. En dat heeft uiteindelijk een stuk van de nummerplaat van Dutroux opgeleverd. Na enkele lange dagen hebben we dan twee meisjes gevonden. De rest is geschiedenis. Een bijzonder emotioneel moment. Eigenlijk wil ik daar niet over praten.”

“Als dit dossier één ding bij mij oproept, dan is het wel een gevoel van nederigheid. Dat is zo bij al diegenen die erbij betrokken waren. Laten we vooral niet te hoog van de toren blazen.”

Bent u er dan niet ergens fier op dat u Marc Dutroux hebt kunnen pakken?

“Als Martine Doutrèwe (de onderzoeksrechter die zich vanaf 1995 in Luik bezighield met de verdwijning van Julie en Melissa, red.) in handen zou gehad hebben wat ik had, dan had ze de kinderen vroeger gevonden. Daar ben ik zeker van. Maar zij wist niet dat de rijkswacht een geheim dossier, met de codenaam Othello, had aangelegd over Dutroux. (Daarin hadden informanten onder meer verteld dat Dutroux bergplaatsen inrichtte om kinderen te verstoppen. De rijkswacht had die info niet gedeeld met andere diensten, red.) Daarom ben ik ook gereserveerd. Ik kan wel lopen opscheppen over hoe geslaagd ons onderzoek was, maar een andere onderzoeksrechter heeft daar een zware prijs voor betaald.”

“Dat is het ergste wat een onderzoeksrechter kan meemaken: dat er informatie wordt achtergehouden in een zaak waar kinderen bij betrokken zijn. Ik had nooit gedacht dat zoiets zou kunnen, onvoorstelbaar, menselijk én professioneel. Na de hervorming van de politie zou zoiets niet meer kunnen, een dossier-Othello. Of ben ik nu naïef? Want als mensen niet wíllen samenwerken, blijft er natuurlijk een probleem. Geen enkel systeem is perfect.”

“Maar om op uw vraag terug te komen: de zaak-Dutroux is niet iets om fier op te zijn. Veel te verschrikkelijk al die miserie.”

De zaak-Dutroux heeft veel menselijke schade aangericht, op heel wat vlakken.

“Het was een nooit gezien crimineel dossier. Met een modus operandi die we niet kenden, ons zelfs niet konden voorstellen. Niemand kon daarop voorbereid zijn.”

“In de zaak-Dutroux heb ik de hel van dichtbij gezien. Het allerergste. Ik was daar niet klaar voor. Geen enkele rechter zou daarop voorbereid zijn. Het is bijna surrealistisch wat er gebeurd is. Maar het is zo.”

Voelt u zichzelf deels slacht­offer? Ook rond uw persoon is veel commotie geweest.

“Ik ben helemaal geen slachtoffer. Ik noem mezelf eerder bevoorrecht, net omdat ik er zo goed ben doorgekomen. De slachtoffers, dat zijn in de eerste plaats de kinderen en hun nabestaanden, maar ook Martine Doutrèwe en René Michaux. Veel meer kan en wil ik daar niet meer over zeggen. (Doutrèwe werd zwaar aangepakt in de parlementaire onderzoekscommissie. Ze leed op dat moment al aan kanker en stierf in 1999, op 42-jarige leeftijd. Rijkswachter René Michaux deed in 1995 een huiszoeking bij Dutroux, maar vond Julie en Melissa niet. Ook hij werd daar achteraf zwaar op afgerekend. Ook hij is intussen gestorven, red.)”

Hebt u spijt van dingen die u zelf gedaan hebt in het dossier?

“Die 0800-lijn waarop mensen aangifte konden doen van pedofiele feiten, de veelbesproken kliklijn, was een vergissing. (Via die lijn kwamen 3.000 aangiftes binnen, de meeste waren laster, red.) We hadden dat ook slecht voorbereid. Maar het was een vergissing die we gemaakt hebben met de best mogelijke intenties. Ik neem er de volle verantwoordelijkheid voor. Voor het overige heb ik van niets spijt in dit dossier.”

Ook niet van uw aanwezigheid op het spaghettifeest ten voordele van Laetitia Delhez? Op 14 oktober 1996 heeft dat tot uw wraking als onderzoeks­rechter geleid.

“Ook dat moet je in zijn context zien. We zaten toen in een rollercoaster. De druk op ons was enorm. Toen ik uitgenodigd werd op dat spaghettifeest, was ik doodmoe. Ik heb naar procureur Bourlet gebeld en we zijn gegaan. Verder hebben we daar niet over nagedacht. Het stond in de sterren geschreven, zullen sommigen zeggen. Maar ik wil daar geen polemiek over voeren. Ook in wat toen gebeurd is, neem ik de volle verantwoordelijkheid. J’assume, zeggen ze in het Frans.”

“Het is Julien Pierre, de toenmalige advocaat van Dutroux die naar Cassatie gestapt is om me te wraken. Die heeft zijn werk gedaan, als advocaat. Ik heb hem nog vaak gezien achteraf. Er is geen wrok tussen ons.”

Niet lang daarna stonden in Brussel 300.000 mensen op straat met één boodschap: “Wij willen Connerotte. Al de rest is rot”.

“Wat uiteraard niet klopte. Maar dat was de emotie, zo was het klimaat die dagen. Ik vond die reactie van de mensen erg verrassend. Eigen aan België ook. Zou dat in een ander land in die mate gebeurd zijn? Ik denk het niet.”

Hebt u nog contact gehad met nabestaanden van de slachtoffers?

“Nee, ik heb me na afloop van de zaak teruggetrokken in mijn familiale en professionele leven. Vooral bij mijn vrouw heb ik veel steun gevonden. Ons huwelijk is zwaar op de proef gesteld in die tijd. Je moet stevig in je schoenen staan om in zo’n extreme context niet paranoïde te worden. Het is de eenzaamheid die u doodt. Kent u die uitspraak? In die periode heb ik momenten van diepe eenzaamheid gekend, maar gelukkig waren het slechts momenten.”

Nog even terug naar dat andere ophefmakende dossier begin ­jaren 90, dat van de moord op PS-voorzitter André Cools. Hoe kwam dat toen aan?

“Dat heeft me ook geraakt, maar dan om heel andere redenen dan de zaak-Dutroux. Met Cools zaten we in het hart van het Waalse politieke establishment. Dankzij een dossier van gestolen aandelen waarin dezelfde mensen opdoken als bij de moord op Cools, hebben we elementen verkregen die tot de oplossing hebben geleid. Maar ik mag daar eigenlijk niet over praten; er zijn twee veroordeelden die allicht een nieuw proces krijgen. (Richard Taxquet en Domeninco Castellino, om diverse procedureredenen, red.)”

Dat moet u toch plezier gedaan hebben, want het spoor waarop u en uw onderzoekers zaten, werd jarenlang weg­gelachen. Onder meer door het gerecht in Luik.

“Dat ons spoor het juiste bleek te zijn, was bevredigend. Dat zal ik niet ontkennen.”

Ter afronding. Hoe ziet u de toekomst van Justitie?

“Ik ben ongerust. Eerder al zei ik dat ik het grondig oneens ben met de stemmen die ervoor pleiten om de functie van onderzoeksrechter af te schaffen. Hun argument is dat het veel efficiënter zou zijn om onderzoeken door het parket te laten voeren. Wat niet klopt. Geef meer middelen aan de onderzoeksrechters en het komt ook in orde.”

“Maar daar ligt natuurlijk het probleem: er is geen geld meer voor justitie. We maken de erosie mee van de openbare diensten die de rechtsstaat in stand houden. Het instrument dat we indertijd gecreëerd hebben om de samenleving in goede banen te leiden, verliest steeds meer invloed en macht.”

“De strijd tegen de fiscale fraude is het beste voorbeeld. Er worden Europese wetten gestemd die fraude mogelijk maken, zelfs legaliseren. Dat noemt men dan belastingsoptimalisatie. Maar het is de staat die daar het grootste slachtoffer van wordt.”

“België verliest miljarden euro per jaar aan fraude en justitie heeft niet de middelen om daar iets tegen te doen. Als we al maar een deel van dat fraudegeld in de rechtsstaat zouden kunnen investeren… Michel Rocard, eerste minister onder Mitterrand, heeft met Suicide de l’Occident, suicide de l’humanité? een mooi boek geschreven over de almacht van de financiële wereld. Als we niet snel meer regels opleggen, stevenen we recht op een muur af. Kijk naar wat in Griekenland gebeurt. Dat is een shakespeareaans drama.”

Wat gaat u doen na uw pen­sioen? Een boek schrijven?

“Nee, of toch niet over mijn dossiers. Misschien schrijf ik wel een roman – ik heb een diploma Literatuur. En ik ga weer lezen. Dat heb ik veel te weinig gedaan de voorbije jaren.”

“Ik ben wel een beetje bang van het zwarte gat. Maar ik heb mijn familie. Met mijn kleinkind van 3 bezig zijn, doet me veel deugd. Ik ben ook veel meer beschikbaar voor mijn eigen dochter. Er is een gezegde in het Frans: l’homme ne vieillit pas, il murît – een man wordt niet ouder, maar rijper. Ik hoop dat dat ook voor mij geldt.”

Bron » De Standaard