Minister Geens wil tijdrovende procedures afschaffen

Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) wil volgend jaar een aantal tijdrovende procedures afschaffen. Onder meer misbruik van de ‘veroordeling bij verstek’ wordt aangepakt. Het doel: maximaal 1 jaar tussen dagvaarding en uitspraak.

Zowel in eerste aanleg als in beroep mag een proces niet meer eindeloos uitlopen. De rechtszaak hangt al die tijd als een zwaard van Damocles boven de partijen. Als de kwestie te lang aansleept, neemt ook het risico op verjaring of vrijspraak door overschrijding van de redelijke termijn toe.

“Ik ga een aantal zaken eenvoudiger maken, zodat er op een minder ouderwetse manier wordt gewerkt”, zegt Geens in een gesprek met De Standaard. “Dat is niet alleen een kwestie van informatica, maar zeker evengoed van procedures. Tegen het einde van 2015 wil ik een ‘potpourri-wet’ klaar hebben waar ook het gerecht van zegt: hier kunnen we mee vooruit.” Geens haalt zelf het systeem aan van de veroordelingen bij verstek in strafzaken.

Het principe daarachter is dat iedereen persoonlijk aanwezig moet kunnen zijn bij zijn veroordeling. Als dat niet kan, bijvoorbeeld omdat iemand voortvluchtig is of de dagvaarding niet heeft gekregen, spreekt de rechter een veroordeling “bij verstek” uit.

De beklaagde kan daartegen dan verzet aantekenen, waardoor het proces wordt overgedaan. In de praktijk krijgt de beklaagde dus twee keer hetzelfde proces. Tegen de veroordeling in eerste aanleg kan hij uiteraard ook beroep aantekenen, wat betekent dat dezelfde zaak vier keer ten gronde kan worden behandeld.

Het komt voor dat beklaagden die in voorhechtenis zijn opgesloten, bewust verstek laten gaan om zo de hele procedure te rekken. “Verzet zou moeten worden beperkt tot situaties van overmacht, zoals een hechtenis in een buitenlandse gevangenis”, vindt Geens.

Het Antwerpse parket-generaal reageert positief op het voorstel. “Dit ligt in het verlengde van wat de procureur-generaal al heeft voorgesteld”, zegt woordvoerder Paul Van Tigchelt. “Wij zijn beschikbaar voor de minister en kijken uit naar de samenwerking.”

Bron » De Standaard