Overzicht

Oprichting

Een falend onderzoek

De Bendecommissie, of voluit de parlementaire commissie belast met het onderzoek naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt, wordt eind april 1988 geïnstalleerd. De magistratuur beroept zich op de scheiding der machten om de commissie inzage te weigeren in gerechtelijke dossiers.

De commissie hoort tal van getuigen die betrokken zijn of zouden zijn bij deze problematiek of bij het Bende-dossier: academici, journalisten, magistraten, politiemensen, leden van de staatsveiligheid, ministers en één ex-minister, voormalig eerste minister Paul Vanden Boeynants. De volgende dag stopt de Bendecommissie haar werkzaamheden. Veel van deze mensen zullen ook getuigen voor de Bendecommissie bis.

De Bendecommissie brengt haar rapport uit op 2 mei 1990. Het is vernietigend voor het politiebeleid in het algemeen en voor het onderzoek naar de Bende van Nijvel dat volgens de commissie op zowat alle vlakken volledig fout is gelopen. De Bendecommissie wil de politieoorlog bedwingen door in een eerste fase gemeentepolitie, gerechtelijke politie en rijkswacht te groeperen per arrondissement, op langere termijn is ze voorstander van één politiedienst voor gerechtelijke opdrachten waarin de gerechtelijke politie en de opsporingsbrigades van de gemeentepolitie en de rijkswacht zouden opgaan.

Conclusie

De resultaten van de commissie

Het voorstel om de politie te laten samensmelten tot een eenheidspolitie is niet gerealiseerd en is later vrijwel voortdurend het voorwerp van werkzaamheden in allerlei commissies, van parlementaire onderzoekscommissies en van de uit experts bestaande commissie Huybrechts. Verder spreekt de commissie zich uit:

  • Voor één databank inzake criminaliteit, toegankelijk voor alle politiediensten. Dit werd niet gerealiseerd.
  • Voor het registreren van tipgevers. Die verplichting staat wel in een omzendbrief van minister Wathelet maar vooral in Wallonië zijn heel wat informanten niet geregistreerd.
  • Voor een wettelijke regeling van speciale opsporingstechnieken zoals infiltratie, pseudokoop en observatie. Dit werd niet gerealiseerd, er bestaat enkel een geheime rondzendbrief met een beschrijving van deze technieken.
  • Voor een wet die de opdrachten van de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst vastlegt. Het initiatief werd niet gerealiseerd, er bestond toen wel een wetsontwerp over.
  • Voor een wettelijk statuut van het college van procureurs-generaal. Dat statuut kwam er pas eind 1996.
  • Voor meer aandacht en rechten voor de slachtoffers en hun familieleden. Het initiatief werd niet gerealiseerd, wel is er het wetsontwerp Franchimont dat het parlement bespreekt.

De regering antwoordt op 5 juni 1990 met het zogenaamde Pinksterplan dat politie, parket en staatsveiligheid zou moeten hervormen. Dat plan voorziet in de demilitarisering van de rijkswacht, betere coördinatie van het politiebeleid, meer samenwerking tussen procureurs-generaal en de minister van Justitie, herwaardering van de gemeentepolitie en meer controle op de inlichtingendiensten.

Zeven jaar later valt vooral op dat Binnenlandse Zaken erin is geslaagd zijn deel van het plan grotendeels uit te voeren en dat Justitie daar veel minder, niet of veel later in slaagde. Het overgrote deel van de tijd was Melchior Wathelet minister van Justitie. Het enige excuus dat hij kan inroepen voor zo weinig daadkracht is dat de rechterlijke macht zeker niet tot veel medewerking bereid was. Pas met de zaak Dutroux en met een andere minister van Justitie is daar wat verandering in gekomen.