40 jaar na de moord op Aldo Moro, de Italiaanse politicus die moest sterven

De lente van 1978 is warm in meer dan één betekenis in Italië. Het land beleeft zijn loden jaren, de anni di piombo, waarin zowel extreem-rechts als extreem-links terreur zaaien. Italië zwalpt al sinds de Tweede Wereldoorlog van de ene crisis naar de andere, met nauwelijks een regering die erin slaagt het een volle legislatuur uit te houden.

Op 16 maart 1978 ontvoert de linkse terreurgroep Rode Brigades op klaarlichte dag Aldo Moro, de voorzitter van de grootste Italiaanse partij, de christen-democraten. 13.000 agenten kammen Rome uit, zelfs de Siciliaanse maffia zou haar diensten aanbieden om Moro terug te vinden, maar uiteindelijk wordt hij pas 55 dagen later, op 9 mei, dood teruggevonden in de koffer van een auto, op een bijzonder symbolische plek.

De christen-democraten waren toen de onbetwiste machtspartij, ze zaten al sinds de oorlog onafgebroken in de regering. Aldo Moro was zelf ook zes jaar premier geweest, maar ging vooral de geschiedenis in als de man die voor een zeer controversieel, maar historisch compromis gezorgd had in de Italiaanse politiek.

Voor het eerst sloegen de twee grootste partijen – de christen-democraten en de communisten – de handen in elkaar, in de hoop stabiliteit in het land te brengen. De communisten zouden een minderheidsregering van christen-democraten vanuit de oppositie steunen, in ruil voor allerlei toegevingen. De communisten van hun kant beloofden met Moskou te breken. Maar Moro zou een zware prijs betalen voor dat “historische compromis”.

De ontvoering

Donderdag 16 maart 1978 is een warme lentedag. Om 9 uur ‘s ochtends verlaat Aldo Moro zoals elke dag zijn huis in de Via Fani in Rome. Zoals altijd staan zijn dienstwagen en die van zijn lijfwachten voor de deur. Moro stapt in en neemt op de achterbank wat documenten door, terwijl de auto’s vertrekken. Maar even verderop moeten ze plots de remmen dichtgooien, omdat een auto met diplomatieke nummerplaat achterwaarts op hen af komt gereden.

De auto met Moro’s lijfwachten kan niet meer stoppen, en botst op die van Moro zelf. Op dat moment springen een man en een vrouw uit de diplomatieke wagen, richten hun machinegeweer op Moro’s chauffeur en lijfwachten, en openen het vuur, twee lijfwachten komen daarbij om. Twee andere mannen sleuren Moro uit de auto, duwen hem in een Fiat 132 en scheuren weg.

Moro wordt naar een appartement gebracht in de Via Montalcini, en opgesloten in een krappe strook achter een valse wand in de woonkamer. In de ruimte staan een veldbed, een tafeltje en een ladekast. De volgende dag krijgt een journalist van de Romeinse krant Il Messagero een envelop met een foto van Moro erin, en een briefje van de Rode Brigades, die de ontvoering opeisen.

Ze kondigen aan dat hij voor een “Volksrechtbank” zal worden berecht. Vanaf dan verschijnt er elke dag een foto in de kranten: Moro zit voor een vlag met de vijfpuntige ster van de Rode Brigades, en houdt een krant vast waarop de datum van die dag staat, als bewijs dat hij nog leeft. Miljoenen Italianen, en ook Belgen, volgen de ontvoering op de voet.

De zoektocht

Vanaf dag 13 krijgt Moro van zijn ontvoerders de toestemming om brieven te schrijven aan zijn familie en zijn politieke vrienden. Moro gebruikt die brieven om de politici over te halen over zijn vrijlating te onderhandelen. Maar de Italiaanse premier Andreotti houdt voet bij stuk en weigert “te onderhandelen met terroristen”.

Naarmate Moro’s ontvoering vordert, worden de brieven steeds wanhopiger, en ook dreigender van toon. “Ik ben bij mijn volle verstand en breng mijn meningen zonder dwang tot uiting”, schrijft Moro, “eerlijk gezegd voel ik mij danig in de steek gelaten door u allemaal”. Moro suggereert ook dat hij onfrisse geheimen over de partij zou kunnen prijsgeven.

De Italiaanse politie en pers krijgen intussen allerlei tips die moeten leiden naar de plek waar Moro vastgehouden wordt. Maar ondanks het feit dat 13.000 politieagenten op de zaak zitten en de tips napluizen, wordt Moro niet gevonden. Naar verluidt zou zelfs de Siciliaanse maffia aangeboden hebben om in de gevangenissen contact te zoeken met veroordeelde Rode Brigade-leden, om zo Moro te vinden.

Maar dat zou de Italiaanse regering van de hand gewezen hebben. Intussen gaat het zogenaamde proces van de “Volksrechtbank” van de Rode Brigades door. Moro wordt “ter dood veroordeeld”, maar nog niet meteen terechtgesteld. De ontvoerders ondernemen nog verschillende pogingen om de Italiaanse regering onder druk te zetten om toch te onderhandelen. Uiteindelijk proberen ze het zelfs via een telefoontje aan Moro’s vrouw. Maar de regering zwicht niet.

De moord

Op dag 55, 9 mei 1978, dwingen de ontvoerders Moro om zich in de kofferbak van een rode R4 te wurmen. De leider van Rode Brigade-cel die de ontvoering uitvoert, Mario Moretti, trekt zijn wapen en schiet Moro met verschillende kogels dood. Later vindt de politie de R4 met het lichaam van Moro in de koffer terug in de Via Caetani, precies halverwege het hoofdkwartier van de christen-democraten en dat van de communisten. De boodschap is duidelijk.

Moro’s vrouw Eleonora is woest omdat de politiek ondanks alle smeekbedes, tot bij de Paus toe, niets heeft ondernomen om haar man te redden. Ze weigert een staatsbegrafenis en wil geen enkele politicus in de kerk toelaten. Ook veel Italianen – en heel wat onderzoekers – vragen zich nog altijd af of de politiek, en met name premier Andreotti, niet meer hadden kunnen doen, en bovenal: waarom ze dat niet deden.

De nasleep

In de jaren na Moro’s dood worden de meeste daders opgepakt en veroordeeld tot jarenlange gevangenisstraffen. De legendarische generaal van de carabinieri die erin slaagde om de Rode Brigades te ontmantelen, generaal Dalla Chiesa, is daarna naar Sicilië gestuurd, en werd daar kort na zijn aankomst vermoord door de maffia. Velen denken dat zijn overplaatsing naar Palermo een valstrik was, omdat hij te veel wist over de zaak-Aldo Moro.

Het ‘historische compromis’ is nooit uitgevoerd. In 1991 – enkele jaren na de val van de Berlijnse Muur – werd de communistische partij opgeheven. Een jaar later implodeerde ook de Democrazia Cristiana, de partij van Moro zelf, net als de derde grote Italiaanse partij, de socialisten, na het grote corruptieschandaal van de Mani Pulite, de Schone Handen.

Giulio Andreotti, de onwrikbare premier die geweigerd had te onderhandelen over Moro’s vrijlating, werd naderhand vervolgd vanwege zijn banden met de Siciliaanse maffia, en voor de moord op een journalist die had gesuggereerd dat Andreotti meer wist over de ontvoering van Moro.

De dood van Aldo Moro is nog altijd voer voor onderzoek en ook voor allerlei samenzweringstheorieën in Italië. Het is één van die vele donkere dossiers in een land waarover een boutade zegt: Italië is het land waar samenzweringstheorieën vaak gewoon waar zijn.

Bron » VRT Nieuws | Mieke Strynckx

Het is niet erger dan vroeger

Nu er in de zomer van 2016 geen week voorbijgaat zonder bloedige aanslag, lijkt het alsof er in Europa meer terrorisme is dan vroeger. Gelukkig klopt dat niet. Onze rechtsstaten overleefden tijdens de ‘Jaren van Lood’ erger geweld. Daaruit kunnen we leren. “Elke terreurcyclus is eindig.”

Het is bijna een week geleden dat een amokmaker in München terreur zaaide in en rond shoppingcentrum Olympia. In 1972 diende het gebouw als perscentrum voor de toenmalige Olympische Spelen. Journalisten schreven er niet over sport, maar over terreur. Op 4 september gijzelde een commando van de Palestijnse terreurgroep Zwarte September elf Israëlische atleten. Allen kwamen om.

De vergelijking zal vandaag bij nabestaanden van slachtoffers uit München, Nice of de vermoorde priester van Saint-Etienne-du-Rouvray hol klinken. Toch kan ze helpen om het bredere plaatje te zien. Ja, onze broeierige zomer vol aanslagen is een vreselijk zwarte bladzijde uit de recente geschiedenis. Maar, het terrorisme in West-Europa was in de jaren 70 en 80 nog erger dan vandaag.

Toch won de rechtsstaat altijd het pleit.

Wraak en weerwraak

Alleen al in 1972 vielen er in West-Europa zowat 400 doden bij ideologisch geweld, door Palestijnse groepen, radicale groeperingen en separatisten. In Noord-Ierland pleegde het Iers Republikeins Leger (IRA) 1.300 bomaanslagen, waarbij 130 Britse militairen omkwamen.

Duitsland ging toen al gebukt onder de terreur van de uiterst linkse Rote Armee Fraktion (RAF), met als later toppunt de ‘Duitse Herfst’ van 1977, toen onder meer werkgeversvoorzitter Hans-Martin Schleyer werd vermoord. Uit steun aan de RAF kaapte een Palestijns terreurcommando een Lufthansa-vliegtuig. Bondskanselier Helmut Schmidt stond toen in de schoenen van Angela Merkel vandaag. Hij moest vermijden dat politiek geweld zijn samenleving uiteen kon rijten, zoals in Italië.

Terrorisme ontspoorde daar in een cyclus van wraak en weerwraak. Naast de Rode Brigades, die in 1978 onder meer ex-premier Aldo Moro vermoordden, waren er extreemrechtse milities actief. Samen pleegden ze van 1969 tot 1981 tijdens de Anni di Piombo (Jaren van Lood) bijna 2.000 politieke moorden. De bloedigste terreurdaad werd gepleegd door de neofascistische Nuclei Armati Rivoluzionari, die op 2 augustus 1980 het treinstation van Bologna opbliezen. Vijfentachtig mensen kwamen om, evenveel als in Nice twee weken geleden.

Zwaartepunt

Ook België leefde toen in angst: 3 doden bij een bomaanslag voor de Joodse synagoge in de Antwerpse diamantwijk in 1980, bomaanslagen door de uiterst linkse CCC (2 doden) en 28 doden door de vermoedelijk extreemrechtse Bende van Nijvel (1982-1985).

In ons land werd de bloedige aanslag op Brussels Airport en Maalbeek op 22 maart dit jaar een triest hoogtepunt, maar op Europese schaal vielen er desondanks in 2016 nog altijd minder slachtoffers dan in terreurjaar 1988, met een triest record door de bomaanslag op een lijnvliegtuig boven het Schotse dorpje Lockerbie (270 doden).

“Sindsdien kende het terrorisme in Europa een systematische achteruitgang tot 2004 (jihadistische terreuraanslag in Madrid, 196 doden), daarna steeg het terug, maar nog altijd minder betekenisvol dan vroeger. In de jaren 70 lag het globale zwaartepunt van aanslagen nog in Europa. Later, en ook vandaag nog, werd dat Azië – vooral het Midden-Oosten”, zegt professor internationale relaties Rik Coolsaet (UGent), die wijst op de lessen die we kunnen trekken uit elk terreurverleden. ”Het is van belang te onthouden dat elke terreurgolf een conjunctuur kent: ze begint, plafonneert en gaat achteruit. Dat zal vroeger dan later gebeuren met IS.”

Oude technieken

Terreurorganisaties gaan volgens onderzoek bijna allen ten onder door interne discussies over hun eigen gruwel, ook jihadistische. “Al Qaida is een goed voorbeeld. Een kantelmoment kwam er toen ze in 2005 een aanslag pleegden op een hotel in Amman, waarbij ze veel slachtoffers maakten onder de gasten van een Jordaans huwelijksfeest. In de Arabische wereld verloren ze toen aanhang en legitimiteit.”

IS is als guerrilla in het Midden-Oosten al op de terugweg. Rest nog de vraag wanneer ze hun aantrekkingskracht verliezen op westerse lone wolves. IS ronselt via sociale media jongeren uit subculturen of criminele netwerken. Voor deze aangestuurde terreur 2.0 is er door het jonge internet geen historisch precedent – al zijn hun manipulatietechnieken wel zo oud als de straat. Denk maar aan apocalyptisch sekteleider zoals Charles Manson, die zijn aanhangers in 1969 aanzette om de zwangere actrice Sharon Tate en zeven anderen te vermoorden met messen.

“We weten nog niet of en onder welke vorm jihaditerreur zal herrijzen als IS al zijn grondgebied verliest. Toch moeten de lessen uit het verleden ons hoop geven dat ook deze terreurcyclus zijn eigen gruwel niet zal overleven”, zegt Coolsaet.

“De snelheid van de neergang zal wel afhangen van de wijze waarop overheden en wij als publiek reageren. Als we nu in paniek reageren en de polarisering versterken tussen niet-moslims en moslims bestendigen we de voedingsbodem in de subculturen waarop het huidige jihadisme inplugt. Ook lopen we dan het risico van extreemrechtse tegenaanslagen. We moeten dus vooral zorgen dat we niet, zoals in het Italië van de jaren 70 en 80, een terroristische dynamiek krijgen van actie en reactie die zichzelf langere tijd in stand kan houden.”

Bron » De Morgen

Van IRA en Rote Armee tot IS: terreurbewegingen komen en gaan

Ook in de jaren zeventig en tachtig waren er terreuraanslagen in West-Europa. De bewegingen van toen stierven af, omdat ze geen brede steun kregen. Gebeurt dat straks ook met het huidige islamterrorisme?

“Er is een voor en er is een na 22/3.” Premier Charles Michel blijft de woorden herhalen. Afgelopen weekend nog. Hij vertolkt een gevoel dat breed gedeeld wordt. Aan zeventig jaar vrede is een einde gekomen. Niemand kan zich meer echt veilig voelen. Na de oorlog dachten we dat conflicten in redelijkheid konden worden opgelost. Er is een nieuwe tijd aangebroken, waarin we die luxe niet meer hebben.

Maar toch: wie de statistieken bekijkt, ziet dat terroristisch geweld in de jaren zeventig en tachtig heel gewoon was in West-Europa. Het afschuwelijke 2015 zou in die tijd een doorsneejaar zijn geweest – al vielen op 13 november in Parijs erg veel slachtoffers in één keer.

We vergeten soms hoe gewelddadig het recente verleden is. In 1972 vermoordde het Noord-Ierse IRA 321 burgers. Aan het einde van de ‘Troubles’ had een op de vijf Noord-Ieren een familielid dat gedood of gewond was door sektarisch geweld. Het IRA sloeg ook in Engeland toe. Zo werden in november 1974 twee pubs in Birmingham opgeblazen, waarbij 21 mensen om het leven kwamen. Bij aanslagen van de Baskische ETA kwamen volgens de officiële cijfers 829 mensen om het leven, onder wie de Spaanse premier Carrero Blanco en 21 bezoekers van een supermarkt in Barcelona.

Europese oorlog

De extreemlinkse West-Duitse Rote Armee Fraktion en de Italiaanse Rode Brigades legden zich toe op het vermoorden van politici, magistraten, bankiers en industriëlen. Tot de slachtoffers behoorden de Italiaanse ex-premier Aldo Moro en Hanns-Martin Schleyer, voorzitter van de Duitse werkgevers. Aan de andere kant van het politieke spectrum bliezen Italiaanse fascisten in 1980 het station van Bologna op: 85 doden.

Het hedendaagse islamitisch terrorisme heeft enkele raakvlakken met dat van IRA en ETA. Volgens de Amerikaanse terrorisme-expert Robert Pape heeft Islamitische Staat vooral territoriale doelstellingen: de aanslagen van november in Parijs en in Brussel zouden het Westen ertoe moeten aansporen het kalifaat met rust te laten.

Toch is het niet aannemelijk dat West-Europa verschoond zou blijven van terrorisme als de bombardementen op Syrië en Irak gestaakt zouden worden. Meer dan op IRA-strijders lijken de broers Kouachi of El-Bakraoui op Andreas Baader (RAF) of Renato Curcio (Rode Brigades): dezelfde voorliefde voor wapens en de glamour van geweld, dezelfde haat tegen de eigen samenleving, dezelfde bereidheid te doden voor ‘een betere wereld’.

Volgens de Franse islamexpert Gilles Kepel hanteert IS ook een soortgelijke strategie als de RAF of de Rode Brigades. De linkse extremisten wilden de massa wakker schudden uit het valse bewustzijn van haar consumentistische sluimer. In reactie op de terreurdaden zou de kapitalistische staat zijn ware, dictatoriale gezicht laten zien, waarop de arbeiders massaal in opstand zouden komen, zo wilde de theorie.

Islamitische Staat wil een burgeroorlog in Europa ontketenen, zegt Kepel, een strategie die werd geformuleerd in Abu Musab al-Suri’s invloedrijke traktaat Oproep tot mondiaal islamitisch verzet uit 2005. Herhaaldelijke aanslagen moeten leiden tot een reactie tegen alle moslims: mishandeling van vrouwen met hoofddoeken, aanvallen op moskeeën, zelfs lynchpartijen. Als gevolg daarvan zullen steeds meer moslims de kant van de islamisten kiezen, waardoor Europa in brand wordt gezet.

De marxistische revolutie bleek een hersenschim. De kapitalistische staten bleken veel veerkrachtiger dan de linkse extremisten hadden gedacht. Zelfs het zwakke, corrupte, door de maffia geteisterde Italië bleef overeind.

Het idee dat de islamisten een Europese burgeroorlog zouden kunnen winnen, is even onzinnig, maar niettemin lijken de islamitische terroristen een zwaardere tegenstander dan de linkse extremisten van weleer. Hun netwerken zijn groter. De RAF telde ongeveer 75 leden, terwijl er alleen al tweeduizend Fransen bij de jihad in Syrië betrokken zijn. De connectie tussen geradicaliseerde westerse jongeren en het politiek-militaire moeras in het Midden-Oosten is bijzonder giftig, veel gevaarlijker dan de steun die linkse extremisten destijds ontvingen van de DDR, de Sovjet-Unie en Palestijnse guerrilla’s.

Daarnaast is de West-Europese samenleving zwakker dan in de jaren zeventig, toen de grote volkspartijen nog stevig in het zadel zaten en het vertrouwen in de staat groter was.

Bovenal raakt het terrorisme dé zwakke plek van het huidige Europa: het verlangen naar identiteit. In een vlottende wereld van immigratie, globalisering en Europese Unie verlangt menig burger naar de duidelijkheid van de monoculturele natiestaat.

Ook veel immigranten voelen zich verloren in West-Europa en klampen zich vast aan een islam die wel een duidelijke identiteit verschaft. Zo dreigt Europa steeds meer bevangen te raken door een identitaire koorts. Het is niet moeilijk om je de vicieuze cirkel voor te stellen die Al-Suri voorspelde: aanslagen, een reactie tegen álle moslims, meer steun voor het islamisme, nieuwe aanslagen, een nog sterkere reactie tegen moslims, enzovoort. Zo kunnen nationalisten en islamisten elkaar opjagen naar een situatie die inderdaad op een burgeroorlog gaat lijken.

Belangrijk daarbij is de vraag hoeveel steun terroristen vanuit de Europese moslimbevolking krijgen. De Rote Armee Fraktion en de Rode Brigades stierven af omdat ze geen enkele respons kregen vanuit het proletariaat dat ze zeiden te vertegenwoordigen. Of de islamitische terroristen in eenzelfde isolement terecht zullen komen, is mede afhankelijk van de tactiek die ze kiezen.

Politieke vergissing

Voor gerichte aanvallen, zoals in januari 2015 op Charlie Hebdo en de Joodse supermarkt HyperCacher, is meer begrip dan voor blinde aanslagen als in Brussel of in november in Parijs. Zowel in januari als in november 2015 veroordeelden verreweg de meeste Franse moslims de terreurdaden. Maar in januari proefde je ook een zekere dubbelzinnigheid. Natuurlijk moet je geen mensen doodschieten, zeiden sommige moslims, maar wat die tekenaars hadden gedaan was ook niet fraai. Lang niet iedereen wilde Je suis Charlie zeggen. Daarnaast kwam soms een schrikbarend antisemitisme aan de oppervlakte.

Die dubbelzinnigheid ontbrak in november. Vrijwel alle moslims die door de media werden ondervraagd vonden het krankzinnig om willekeurige mensen van een terras te schieten. In januari werd de herdenking van de slachtoffers van Charlie Hebdo op meer dan tweehonderd Franse scholen verstoord. In november werden vrijwel geen incidenten gemeld, evenmin als bij de herdenking in Brussel deze week.

“De aanslagen van november waren een politieke vergissing van IS”, zei islamexpert Gilles Kepel in Le Figaro. Hij verwees naar de Algerijnse terreurgroep GIA, die zichzelf in 1997 isoleerde door een ‘hypergeweld’ waarvan zelfs haar sympathisanten zich walgend afkeerden. Uiteindelijk vernietigt wreedheid zichzelf, stelt de Franse politicoloog Dominique Moïsi. De vraag is alleen hoeveel slachtoffers er nog moeten vallen voor dat het keerpunt bereikt is.

Bron » De Morgen

Van Andreas Baader over de Bende van Nijvel tot Salah Abdeslam: terrorisme vroeger en nu

Sinds de jongste aanslagen in Parijs is de strijd tegen het moslimterrorisme wereldnieuws. Toch zijn de Franse en Belgische overheid niet aan hun proefstuk toe. In de jaren zeventig en tachtig kreunde half Europa onder nietsontziend terroristisch geweld. Geschiedenis van de ongelijke strijd tussen de bommenleggers en de burgerij.

Sinds het duidelijk werd dat de aanslagen in Parijs beraamd werden vanuit de achterbuurten van Molenbeek is dit land in de ban van veiligheid, van moslimfundamentalisme en van de strijd tegen het terrorisme. Op café spreekt men even vlot over de dreigingsanalyses van het OCAD als over de achterlinie van de Rode Duivels.

Nochtans is die zogenaamde ‘noodtoestand’ niet uniek. De nieuwsbulletins van vandaag lijken wel een doorslagje van die van de jaren tachtig. Toen waren er zelfs twéé terreurgroepen die het land tegelijk bedreigden: de extreemlinkse Cellules Communistes Combattantes (CCC) en de – mogelijk – extreemrechtse Bende van Nijvel. Net als de IS-strijders vandaag pleegden ze bomaanslagen en bezondigden ze zich aan standrechtelijke executies en blinde moordpartijen.

In 1985 lanceerde de regering-Martens V een pakket maatregelen dat opvallende gelijkenissen vertoont met dat van de regering-Michel vandaag. Wilfried Martens (CVP) beschikte nog niet over instellingen zoals het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD)en de Nationale Veiligheidsraad, die Charles Michel (MR)vandaag adviseren, maar hij kon wel bogen op een speciale ‘veiligheidstop’.

Ook toen zaten daar de ministers van Defensie, Justitie en Binnenlandse Zaken in, plus het parket, de Staatsveiligheid, de Rijkswacht (de voorloper van de huidige federale politie), én de gemeentelijke politie van Brussel. Ook toen werd beslist dat de politie in de strijd tegen de terreur hulp zou krijgen van paracommando’s om ‘ambassades, overheidsgebouwen en andere vitale punten te bewaken’: ‘De para’s kunnen verdachten helpen arresteren en wegversperringen opwerpen.’

Net zoals vandaag vond de politie ook in 1985 die tijdelijke militaire hulp volstrekt onvoldoende. De politievakbond eiste meer manschappen: ‘Wat kan de Rijkswacht doen als meer dan 2000 manschappen ontbreken in het operationeel korps? U wordt slecht gediend, slecht beschermd en slecht geholpen.’ En net als de regering-Michel nu bond ook de regering-Martens onmiddellijk in.

Meer nog, ze beloofde een reorganisatie die nooit echt is doorgevoerd, maar die vandaag opnieuw vrij letterlijk terug te vinden is in de voorstellen tot politiehervorming van minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA): ‘Er komt een einde aan de huidige situatie waarbij personeel van het operationeel korps administratieve en logistieke taken moet volbrengen.’

CCC

Het resultaat van de opgedreven strijd tegen de terreur was geen onverdeeld succes. Eén groep daders werd snel opgepakt en berecht: de links-radicale Cellules Communistes Combattantes.

In 1984 en 1985 pleegde de CCC een reeks bomaanslagen, vooral tegen een aantal symbolen van het militair-kapitalistische systeem. Ze blies een NAVO-pijplijn en een zendmast van het Belgische leger op, legde bommen bij het Liberaal Studiecentrum in Brussel en bij het CVP-secretariaat in Gent, en viseerde verder vooral (Amerikaanse) bedrijven en banken.

Maar de spectaculairste CCC-aanslag gebeurde op klaarlichte dag in Leuven, toen het Kredietbank-gebouw aan het Leuvense Ladeuzeplein werd opgeblazen. Er was alleen stoffelijke schade: de bewakingscamera filmde hoe de terrorist rond zijn bomkoffer pamfletten strooide met een waarschuwing, en er zo voor zorgde dat al het bankpersoneel buiten was voor de zware bom ontplofte.

De geschiedenis van de CCC had een les kunnen zijn voor de IS-terroristen die zich voortijdig opbliezen in Parijs: explosieven blijven onvoorspelbaar. In het geval van de CCC leidde dat ertoe dat er op 1 mei 1985 doden viel terwijl dat wellicht niet de bedoeling was geweest. De CCC liet een bestelwagen ontploffen voor de kantoren van het VBO in Brussel, maar had ook hier waarschuwingen verstuurd.

Er waren opnieuw pamfletten uitgestrooid, deze keer met de boodschap ‘Gevaar! Gepiègeerde (sic) wagen. Verwittig uw collega’s en vlucht zo snel mogelijk op straat, zo ver mogelijk. Raak vooral de wagen niet aan.’

De pamfletten werden te laat gelezen of niet snel genoeg begrepen: twee brandweerlui kwamen bij de aanslag om. Het onderzoek naar de bommenleggers werd opgevoerd. Na de arrestatie van de CCC’ers – alle vier – was het afgelopen met het communistische terrorisme in dit land.

Bende van Nijvel

Dan was de Bende van Nijvel een tegenstander van een ander kaliber. De misdaden spreiden zich uit over een viertal jaren, het aantal slachtoffers liep op tot 28 doden en 40 gewonden.

Er werden wapenhandelaars vermoord, juweliers, taxichauffeurs en restaurantuitbaters. Er werden wapens, explosieven, auto’s, geld en speciale kledij gestolen. Er vonden bloedige en vaak dodelijke raids plaats op de Delhaizes van Genval, Ukkel, Beersel, Eigenbrakel, Overijse en Aalst, maar ook op de GB van Houdeng-Goegnies en de Colruyts van Nijvel en Halle.

Kinderen werden neergemaaid, caissières die het geld niet snel konden overhandigen kregen een kogel door het hoofd. Alleen in Aalst schoot de Bende acht mensen neer, en dat voor de schamele buit van 737.777 frank (18.300 euro).

Verdriet, verbijstering en woede maakten zich van België meester. Net zoals bij de aanslagen op Charlie Hebdo of Le Bataclan waren de daders volksvijand nummer één. Ze hoefden ook niet gearresteerd te worden, hun fysieke uitschakeling primeerde. SP-voorzitter Karel Van Miert had de politie opgeroepen om ‘ze zonder boe of bah neer te knallen’. En dat andere socialistische kopstuk, Louis Tobback zei over de Bendeleden: ‘Dit soort ongedierte is geen maatschappelijke discussie waard. Dat moet men bij de eerste gelegenheid liquideren.’

Toch werd de Bende van Nijvel nooit opgerold, laat staan berecht. Men is het tot vandaag niet eens over al hun daden, laat staan dat men hun motieven kent. Sommigen houden het bij extreemrechtse aanslagen om zo een ’terreur van de spanning’ te creëren, anderen houden het bij extreem gewelddadig banditisme.

Er wordt gedacht dat we één, of mogelijk enkele van de leden kennen, maar zekerheid hebben we daar niet over. De sfeer van algeheel onbehagen werd nog versterkt doordat namen van politieagenten zoals BOB’ers Madani Bouhouche, Robert Beijer en Christian Amory ineens opdoken in het Bendedossier, net als die van Jean Bultot, adjunct-directeur van de gevangenis van Sint-Gillis.

Het waren stuk voor stuk kerels met stevige extreemrechtse sympathieën die elkaar leerden kennen in Brusselse practical shooting clubs. Ze waren niet alleen getrainde schutters, velen zelfs wapenfreaks, ze hadden ook nauwe banden met het extreemrechtse Front de la Jeunesse (FdJ). Uit dat Front was een occulte, neonazistische organisatie ontstaan: Westland New Post (WNP). Christian Smets, een commissaris van de Staatsveiligheid, infiltreerde in WNP, maar deed dat veel te ijverig. Nadien vroegen velen zich af waarom Smets deze neonazi’s gespecialiseerde politietechnieken aanleerde, onder meer hoe ze ‘vijanden’ moesten schaduwen.

Tot vandaag is er een discussie over hoe (on)belangrijk en (on)gevaarlijk splintergroepen zoals WNP eigenlijk waren. Feit is dat het Front de la Jeunesse voor een opstoot zorgde in politiek geweld, en dat het zeker in Brussel verantwoordelijk was voor aanslagen op ‘linkse’ en ‘allochtone’ doelwitten.

Op de ‘erelijst’ prijken de eerste moord op een man van Noord-Afrikaanse origine en de brandstichting bij het weekblad Pour.

Het Front de la Jeunesse dweepte met het ideaal van het blanke, rechtse en christelijke Avondland en zou zeker nooit vergeleken willen worden met de radicale moslims van Sharia4Belgium. Toch zijn er behalve de evidente verschillen ook opvallende parallellen.

Ook bij Sharia4Belgium was er lange tijd twijfel of de leden puberale aanstellers waren, radicale uitdagers van de staat en de samenleving, of erger. Ook de Front de la Jeunesse-leden die ‘radicaliseerden’ richting Westland New Post gingen blijkbaar geen moord of liquidatie uit de weg, ook niet van een in ongenade gevallen ex-medestander. En het was militair georganiseerd.

Bij een huiszoeking bij een WNP-lid troffen speurders niet alleen nazi-emblemen en extreemrechtse symbolen aan, maar ook wapens, zender-ontvangers, decoderingsroosters, geheime NAVO-documenten en blanco toegangsbewijzen voor de kazerne van de generale staf in Evere.

Brainwashen

Net zoals bij Sharia4Belgium vandaag durfde men in die tijd extremistische politieke bewegingen af te doen als ‘halve sektes’: hun leden werden gebrainwasht en vervreemdden van hun eigen milieu. Ook sommige terroristen zeiden later dat ze het slachtoffer waren van zo’n hersenspoeling. Het spectaculairste voorbeeld daarvan deed zich in de VS voor.

Het gebeurde niet in een armzalige migrantenwijk in Molenbeek of in een no-goarea in een Parijse banlieue, maar in het gegoede milieu van California. Patty Hearst was de negentienjarige kleindochter van William Randolph Hearst, de krantentycoon naar wie Orson Welles ooit zijn Citizen Kane had gemodelleerd. Begin 1974 werd zijn kleindochter op de University of California in Berkeley ontvoerd door een stedelijke guerrillagroep die zich Symbionese Liberation Army (SLA) noemde.

De Symbionezen zetten zich in voor Afro-Amerikanen die veroordeeld waren tot een gevangenisstraf: voor het SLA waren ze politieke gevangenen, heroïsche slachtoffers van een racistische maatschappij. Tijdens haar gevangenschap kreeg Hearst sympathie voor haar gijzelnemers.

Er ging een schok door de Amerikaanse publieke opinie toen de steenrijke kleindochter Hearst in april 1974 gefilmd werd bij een overval op een bank in San Francisco. Ze was lid van een SLA-commando en hield een karabijn in haar hand. Bij een latere overval (waarbij één dode viel) bestuurde ze de vluchtauto. Hearst stond met haar machinegeweer haar mannetje in meer dan één vuurgevecht.

Toen Patty Hearst in 1975 werd gearresteerd, waren artsen van oordeel dat ze als guerrillero was verworden tot ‘een emotieloze zombie met een laag IQ’: ze zou een ‘klassiek geval van brainwashing’ zijn. Ze kwam er in 1976 van af met zeven jaar cel. In zijn vonnis zei de rechter dat ‘rebelse jongeren die om welke reden dan ook revolutionair worden en vrijwillig criminele daden plegen, daarvoor gestraft zullen worden’. Dat zou een terechte overweging kunnen zijn uit een vonnis voor ex-Syriëstrijders.

Zelfs aan die vermaning viel voor een miljonairsdochter te ontkomen. Al in 1978 schortte president Jimmy Carter haar straf op, en in 2001 verleende president Bill Clinton haar genade. Ze heette weer Patty Hearst. Net zoals Brian De Mulder in Syrië ‘Abu Qasem Brazili’ heette en Abdelhamid Abaaoud door zijn vrienden van de IS werd aangesproken met ‘Abu Umar al-Baljiki’, had ook Patty Hearst een strijdersnaam aangenomen. Ze noemde zich ‘Tania’, naar de nom de guerre van Tamara Bunke, de vriendin van Ché Guevara die samen met hem in 1967 omgekomen was tijdens zijn laatste missie naar Bolivië.

De Jakhals

Net zoals het moslimterrorisme van vandaag rechtstreeks gelinkt is aan de destabilisatie van Syrië en Irak, zo was ook in de jaren zestig het terrorisme in Europa in beginsel import uit de derde wereld. Er waren twee grote aanvoerlijnen: het Midden-Oosten en Zuid-Amerika.

Veel linkse jongeren bewonderden Fidel Castro, en hoe hij en een handjevol bebaarde guerrillero’s in Cuba dictator Fulgencio Batista en zijn Amerikaanse maffiavrienden van de macht hadden verdreven. Castro’s kompaan Ché Guevara was de ideale poster boy in tal van studentenkamers: een vrijheidsstrijder met een zeker sexappeal, de nieuwe Jezus van de eerste generatie die God vaarwel zei.

Om één of andere reden genereerde het Castro-regime…vliegtuigkapingen. Nog voor 1971 hadden meer dan honderd piloten een wapen op de neus gekregen, met daarbij het dwingende commando: ‘Naar Havana’. Meestal ging het om geïsoleerde politieke fanatici, soms ook gewoon om politiek verpakte criminaliteit. De hausse stopte pas toen Cuba en de VS een wederzijds uitleveringsverdrag ondertekende: wie in Miami een vliegtuig kaapte en daarmee in Havana landde, kreeg meteen een retourticket onder politiebewaking naar de VS.

Anders dan bij de latere Libische aanslag op een Pan Am-Boeing boven Lockerbie (1988), de historische vliegkapingen annex-aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon van 9/11 of bij de recente IS-aanslag op het Russische toestel dat vanuit de Egyptische badplaats Sharm-el-Sjeik was opgestegen, was het bij de eerste golf vliegtuiggeweld dus niet de bedoeling om de toestellen te laten ontploffen of zo veel mogelijk slachtoffers te maken, wel om de inzittenden te gijzelen en als pasmunt te gebruiken voor een politiek doel, eventueel een uitwisseling van gevangenen.

Maar ook dat veranderde snel, want de Venezolaanse terrorist ‘Carlos’ (zijn echte naam was Iljitsj Ramirez Sanchez) probeerde al in 1975 op de Parijse luchthaven Orly een El Al-vliegtuig te vernietigen met een raketwerper van Russisch fabricaat.

Carlos, bijgenaamd ‘de Jakhals’, werkte voor een radicale, linkse Palestijnse groepering die ook het Arabische grootkapitaal niet ontzag. Zijn absolute bravoure-nummer pleegde hij in december van datzelfde jaar 1975. In het zwaarbeveiligde OPEC-hoofdkwartier in Wenen gijzelde hij alle zéstig hoogwaardigheidsbekleders, inclusief de almachtige Saoedi-Arabische minister van Oliezaken, sjiek Zaki Yamani. Carlos eiste en kreeg een vliegtuig naar Algiers als vrijgeleide.

Tijdens die reis kwam Yamani onder de druk van Carlos’ persoonlijkheid: hij was charmant en intelligent, en volkomen gewetenloos. Carlos was de ‘Abdelhamid Abaaoud’ van zijn tijd: zijn naam boezemde alleszins evenveel angst in, en op een bepaald ogenblik hielden (bijna) alle veiligheidsdiensten een klopjacht op hem.

Baretten en Arafatsjaals

Ook in de islamwereld viel die boodschap niet op droge grond. De Palestijnen waren militair uitgeteld in hun oorlog tegen Israël, maar via een aantal spectaculaire vliegtuigkapingen konden ze hun verloren zaak internationaal op de kaart zetten.

De Saoedi’s betaalden de Palestijnen in oliedollars om kalasjnikovs te kopen in het Oostblok, en in 1968 werd het eerste toestel van de Israëlische luchtvaartmaatschappij El Al verplicht om koers te zetten naar Algiers. Na verloop van tijd stuurde Israël op élke vlucht een peloton veiligheidsagenten mee. Die slaagden erin om in september 1970 op Schiphol een kaping af te slaan en de jonge Palestijnse strijdster Leila Khaled te overmeesteren.

Meteen werden verschillende andere vliegtuigen gekaapt, steeds met dezelfde eis: Free Leila Khaled. Met haar Palestijnensjaal om het hoofd en haar geweer in de hand was de knappe Khaled zowaar een stoerdere variant van Guevara.

De Palestijnse leider Yasser Arafat ging nog een stap verder met de oprichting van Zwarte September, een gespecialiseerde terreurgroep die in de schoot van zijn Palestijns Bevrijdingsleger (PLO) opereerde.

Zwarte September werd meteen wereldnieuws toen een commando tijdens de Olympische Spelen van München 1972 binnendrong in het Olympisch dorp en er de Israëlische atleten gijzelde. Uiteindelijk kostte de gijzeling het leven aan elf Israëli’s, acht Palestijnen en één West-Duitse politieman. De wereld kon het Palestijnse probleem nooit meer negeren.

Die redenering moeten de IS-beslissers ook gemaakt hebben toen ze drie jongens met een bommengordel naar het Stade de France stuurden. In Parijs mislukte de actie gelukkig, terwijl die in München ‘succesvol’ was geweest – zij het dan vanuit terroristisch perspectief.

De gijzeling in München zorgde in Israël voor een collectief trauma. Als reactie op het Palestijnse terrorisme bracht premier Golda Meir (1898-1978) ‘wraak’ en ‘afschrikking’ als officiële elementen in de buitenlandse politiek van zijn land. Aaron J. Klein, zelf een oud-officier van de Israëlitische inlichtingendiensten, heeft in 2005 in zijn bloedstollend boek ‘Striking Back’ (door Van Halewyck vertaald als ‘Vergelding’) het Israëlitische antwoord geanalyseerd op het Palestijnse terrorisme. Het bestond uit… terrorisme. Zij het staatsterrorisme. Sinds 1972 heeft Israël zich voorgenomen dat elke terrorist die Israëlitische burgers doodt, moet weten dat Israël niet rust voor hij of zij zelf dood is. Het lijkt een oudtestamentische boodschap: oog om oog, tand om tand.

Een aantal Palestijnse opdrachtgevers van München kregen de Israëli’s al in 1973 te pakken, tijdens een spectaculaire actie in hartje Beiroet. Om niet op te vallen, verkleedden de commando’s zich als vrouw. In die uitrusting doorzeefden ze een aantal top- PLO’ers met kogels.

Klein noteerde: “Libanese kranten schreven dat ooggetuigen hadden gezien hoe twee knappe vrouwen – de ene blond, de andere een brunette – als gewapende derwisjen strijd hadden gevoerd in de straten van Beiroet en politie, leger en Palestijnse agenten op een afstand hadden weten te houden met langdurige salvo’s uit hun automatische wapens.”

De brunette was de commandant, Ehud Barak, van 1999 tot 2001 de eerste minister van Israël. Barak was niet de enige toppoliticus die in het leger bij een elite-eenheid diende. Ook huidige premier Benjamin Netanyahu hoorde met zijn broers tot het Sayeret Matkal-commando dat in 1976 tijdens de beruchte ‘raid op Entebbe’ een einde maakte aan wéér een vliegtuigkaping. Daarbij sneuvelde Netanyahu’s broer Yoni.

De Mossad, de Israëlitische geheime dienst, handelde bij dergelijke liquidaties nooit op eigen houtje. Voor elke ‘moord’ is de uitdrukkelijke toestemming van de eerste minister vereist. Klein reconstrueerde zelfs die vergaderingen, met het hoofd van de geheime dienst in de rol van openbare aanklager en de eerste minister in die van rechter.

Premiers als Shimon Peres stelden zich eerder terughoudend op, maar figuren als Yitzak Shamir deden nooit moeilijk.

Maar de Palestijnen lieten zich natuurlijk niet zo maar afslachten en schoten terug. De escalatie leidde tot moordpartijen en al dan niet verijdelde aanslagen in hartje Parijs, Madrid of Rome. Of op het de Brouckèreplein in Brussel, waar een jonge Palestijn in 1972 een Israëlitische zaakgelastigde een kogel door het hoofd schoot. De West-Europese ordediensten werden erbij geroepen en keken ernaar. Ze konden, mochten of wilden er weinig of niets aan doen.

Twee van de Israëlitische ‘opdrachtgevers’ van dergelijke afrekeningen, Shimon Peres en Yithzak Rabin, kregen zelfs de Nobelprijs voor de Vrede. Ook vandaag blijft het voor Westerse politici een moeilijke vraag: tot waar is het ’tegengeweld’ gerechtvaardigd of zelfs nodig, waar vervalt men in een haast even bloedige vorm van wraak?

Baader-Meinhof

Die debat klonk ook West-Duitsland zelf luid op. Nochtans was dat land in 1972, op het ogenblik dat Zwarte September in München had toegeslagen, al een paar jaar geobsedeerd door de strijd tegen het terrorisme, van eigen makelij nog wel. Tegen jonge kerels en vrouwen die een intense haat koesterden tegen het eigen vaderland, toen ze zich groepeerden in de Rote Armee Fraktion (RAF), ook wel Baader-Meinhof genoemd.

De leden waren oorlogskinderen. Ulrike Meinhof (1934) vluchtte met haar moeder van Oost- naar West-Duitsland. De vader van Andreas Baader (1943) raakte vermist als krijgsgevangene van de Sovjets. Gudrun Ensslin (1940) was de verloofde van Bernward Vesper, de zoon van nazifanaat en Blut und Boden-dichter Will Vesper. Ze experimenteerden met hasj en dweepten met Karl Marx.

Andreas Baader en Gudrun Ensslin werden een eerste keer gearresteerd en veroordeeld na een brandstichting in een warenhuis. Ze hadden zich voor die terreurdaad laten inspireren door de brand van het Brusselse warenhuis Innovation in 1967. Waarom zouden ze dus niet zelf zorgen voor ‘een stukje knisperend Vietnam in West-Europa’?

Meinhof was een geradicaliseerde maar respectabele journaliste van het linkse blad Konkret. Ze hielp haar twee vrienden ontsnappen, maar bij die actie kwam een bewakingsagent om (de jonge terroristen meenden dat ze met een alarmpistool stonden te zwaaien, quod non). Het was een noodlottige vergissing. Kanselier Ludwig Erhard zei: ‘Zolang ik regeer, zal ik alles doen om deze misstanden uit te roeien.’ Uit te roeien: die woorden heeft de christendemocratische kanselier echt gebruikt.

Wat volgde, roept herinneringen op aan de roadmovie Thelma & Louise. Van de ene dag op de andere waren de radicale linkse actievoerders ‘outlaws’. Ze geloofden bovendien zélf wat de pers over hen schreef. Baader en co. startten een eigen stadsguerrilla: geïnspireerd door de Tupamaros (De Nationale Bevrijdingsbeweging) in Uruguay, maar in de praktijk gebracht in het hart van een van ’s werelds rijkste landen.

Intussen mobiliseerde West-Duitsland niet alleen zijn hele politieapparaat, ook enkele media riepen zowat de noodtoestand uit. Plaats voor nuance was er niet meer. Vooral het rechtse en zeer anticommunistische Springer Verlag van Axel Springer, de uitgever van invloedrijke tijdschriften zoals Bild en Die Welt, kreeg schuim op de lippen van de RAF. Waarop Baader en co. bommen legden in kantoren van Axel Springer.

Vergeleken met de ‘duivelse’ status die Baader-Meinhof werd toegedicht, is de jacht op Salah Abdeslam haast klein bier. De jonge Duitse terroristen liepen niet ver. Al vanaf 1972 zaten Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Jan-Carl Raspe, Holger Meins en andere medestanders in de cel. Hun ‘erelijst’: vier doden en een dertigtal gewonden.

Dat was een hoge dodentol, maar beduidend lager dan de eindeloze slachtofferlijsten van nationalistische afscheidingsorganisaties zoals ETA of IRA, of van het Spaanse of Britse repressieapparaat tegen de Baskische of Ierse bommenleggers. Bloody Sunday is tot vandaag de bijnaam van een actie van het Britse leger in het Noord-Ierse Londonderry, waar in januari 1972 militairen 14 ongewapende mannen en jongens doodschoten. Alle soldaten werden vrijgesproken.

De strijd van het West-Duitse politieapparaat tegen Baader-Meinhof was oneindig veel meedogenlozer dan die tegen welke andere gangster ook. Heinrich Böll schreef: het is ‘een oorlog van zes tegen zestig miljoen’. De RAF-gevangenen werden voorwerp van een keihard gevangenisregime in complete afzondering – Meinhof werd er waanzinnig van, en mogelijk was dat de bedoeling. Advocaten werden geïntimideerd, sympathisanten gecriminaliseerd, en de rechtbanken waren onverholen vooringenomen.

Holger Meins kwam in 1974 om bij een hongerstaking. Ulrike Meinhof pleegde in 1976 zelfmoord in de Stammheimgevangenis. In 1977 vonden in de nacht van 18 op 19 oktober de zelfmoorden plaats van Baader, Ensslin en Raspe. In Duitsland werd gezegd: ze werden gezelfmoord.

Het was een dieptepunt in de Deutsche Herbst, een akelige periode waarin de tweede generatie RAF-terroristen eerst bankier Jürgen Ponto vermoordde en vervolgens Hanns-Martin Schleyer ontvoerde, als voorzitter van de Duitse werkgevers een van de belangrijkste industriëlen van het land. Nadien volgden nog spectaculaire maar mislukte aanslagen tegen Amerikaanse topgeneraals zoals Alexander Haig (de NAVO-opperbevelhebber in Europa, in Bergen in 1979) en Frederick Kroesen (de bevelhebber van de Amerikaanse strijdkrachten in West-Duitsland, in 1982).

Het laatste belangrijke RAF-slachtoffer viel in april 1991 en was niemand minder dan Detlev Karsten Rohwedder. Als voorzitter van de Treuhandanstalt was hij na de eenmaking van Duitsland verantwoordelijk voor de privatisering van de Oost-Duitse staatseconomie.

Molukse treinkapingen

Onderhandelen met terroristen: toch wel of principieel helemaal niet? En als de politiediensten terroristen aanvalt: moet dat rücksichtlos, of prefereert men hoe dan ook niet meer geweld dan strikt nodig is? In het vuurgevecht waarbij het driekoppige IS-commando in Saint-Denis werd uitgeschakeld, hebben de Franse ordetroepen bijvoorbeeld ongeveer vijfduizend kogels gebruikt.

Al dan niet onderhandelen en geweld gebruiken was ook het dilemma waarvoor de Nederlandse regering stond bij de beruchte ‘Molukse treinkapingen’ in de jaren zeventig. De Molukkers ijveren voor een eigen onafhankelijke Zuid-Molukse Republiek, los van Indonesië. Ook in Nederland woonde (en woont) een aanzienlijke Molukse minderheid.

Radicale Molukse zetten hun eisen kracht bij door hun toevlucht te nemen tot gewelddadige acties: vooral de twee ‘Molukse treinkapingen’ uit 1975 en 1977 hebben hun plaats in de collectieve Hollandse herinnering aan die jaren. De eerste kaping begon op 2 december 1975 bij Wijster in de provincie Drenthe.

Zeven Molukse kapers schoten eerst de machinist en nadien twee passagiers dood. Hun lichamen werden uit de trein gegooid en bleven daar enkele dagen liggen voordat de kapers de toestemming gaven ze weg te halen. Op 14 december gaven de kapers zich over en werden dertig overblijvende gijzelaars levend bevrijd. De kapers kregen gevangenisstraffen van veertien jaar.

Twee jaar later vond er een nieuwe kaping plaats, weer in Drenthe, ditmaal bij De Punt – ditmaal waren de negen kapers tussen zeventien en zevenentwintig jaar oud. Tegelijk werden in een lagere school in Bovensmilde 105 kinderen en 5 leerkrachten gegijzeld. Ditmaal vielen er geen doden bij de 54 gegijzelde reizigers.

Of toch niet meteen.

Toen onderhandelingen te lang bleven aanslepende, besliste het ontslagnemend kabinet van de sociaaldemocraat Joop Den Uyl om deze treinkaping gewapend af te breken. Op de negentiende dag beschoten en bestormden ordetroepen en mariniers de trein. Twee gijzelaars werden daarbij gedood, en vervolgens ook zes van de negen kapers.

Aanvankelijk werd ontkend dat de kapers onder een “kogelregen” stierven. Nadien bleek uit onderzoek dat Matheus Tuny door 15 kogels was gedood, Hansina Francina Uktolseja door 40, Max Johny Papilaya door 17, George Alexander Matulessy door 28, Ronald Lodewijk Paulus Lumalessil door 13 en Domingoes Rumamory door 33. Den Uyl verklaarde: “Dat geweld nodig was om een einde te maken aan de gijzeling, ervaren wij als een nederlaag.”

Rode Brigades

Al was overal in West-Europa in de jaren zeventig en tachtig binnenlands geweld aan de orde van de dag.

In Italië staat de periode na mei 1968 tot ongeveer het midden van de jaren tachtig, officieel te boek als de ‘anni di piombo’: de ‘jaren van lood’. Het is de vertaling van de titel van de Duitse film Die bleierne Zeit over de RAF waarmee Margarethe von Trotta in 1981 de Gouden Leeuw won op het Festival van Venetië. Alleen Italië kon zo gevoelig zijn voor de Duitse realiteit.

Italië had zijn Rode Brigades, communistische terroristen die net zoals de RAF-‘collega’s’ gespecialiseerd waren in de kidnapping van belangrijke figuren. De belangrijkste trofee van de Rode Brigades was de christendemocratische partijleider Aldo Moro. Ze kidnapten Moro om hem als pasmunt te gebruiken, maar de Italiaanse regering weigerde principieel elke onderhandeling. Moro’s lichaam werd in hartje Rome teruggevonden in de koffer van een rode Renault.

Moro was een jeugdvriend van paus Paulus VI, en in de kathedraal van Sint-Jan van Lateranen hield de door verdriet getekende paus op 13 mei 1978 een uitzonderlijke toespraak: hij riep God ter verantwoording. Paulus deed dat door de beroemde Bijbelverzen van het boek Job in te roepen: ‘Verklaar uw optreden tegen mij. Wat voor zin heeft het dat gij onrecht doet, uw eigen schepsel verstoot maar schurken in bescherming neemt?’

En zeggen dat toen het ergste nog moest komen. Op 2 augustus 1980 vond in het station van Bologna een vreselijke ontploffing plaats: 85 mensen kwamen om het leven en meer dan 200 raakten gewond.

Hoewel niemand de aanslag wilde opeisen, leidde het spoor al snel naar extreemrechts. Na jaren moeizaam onderzoek werd een aantal leden van de extreemrechtse Nuclei Armati Rivoluzionari veroordeeld. Ook werd Licio Gelli, de voorzitter van de rechtse vrijmetselaarsloge Propaganda 2, samen met twee leden van de Italiaanse inlichtingendiensten veroordeeld wegens ‘belemmering van het onderzoek en de rechtsgang’. De jaren van lood waren uitgelopen in twee decennia van bloed en tranen.

Ongewild profetisch

Een notoire uitzondering in die grimmige tijden was de redactie van het Franse stripblad Hara-Kiri, dat in 1969 zijn naam had veranderd in Charlie Hebdo. Toen journalist Piet Piryns in 1980 De erfenis van Oompje Ho schreef, een kroniek van de voorbije decennia, wijdde hij een hoofdstuk aan Charlie Hebdo. Piryns was gefascineerd door de unieke combinatie van smakeloosheid en satire.

‘Ook gijzelingen zijn een favoriet onderwerp’, schreef Piryns. ‘Toen de Belgische baron Empain ontvoerd werd en de kidnappers een vingerkootje van de baron naar zijn vrouw stuurden, opende Charlie Hebdo met een oproep van de barones: “Snijd zijn oren af, maar asjeblieft niet zijn pik.” Een foto van een blanke vrouw die een welgeschapen neger beklimt moet, blijkens het onderschrift, de Franse antropologe Françoise Claustre voorstellen, die door de rebellen in Tsjaad jarenlang gevangengehouden werd. “Iedereen is hier aardig voor mij. Ik kom niets te kort.” Aldo Moro, Schleyer, Baader Meinhof, Johannes Paulus I (van wie men toen ook aannam dat hij door een duister Vaticaans complot was vergiftigd): ze werden allemaal op even gruwelijke wijze uitgeleid.’

Of hoe Charlie Hebdo in deze ultieme provocatie ongewild profetisch was. Helaas.

Bron » Knack

Onderzoek tegen functionaris VS om moord Aldo Moro

Er zijn “sterke aanwijzingen” dat de Verenigde Staten een rol hebben gespeeld bij de moord op oud-premier Aldo Moro van Italië in 1978. De procureur-generaal van Rome, Luigi Ciampoli, laat daarom een strafrechtelijk onderzoek beginnen tegen de Amerikaanse functionaris Steve Pieczenik, aldus Italiaanse media woensdag.

De psychiater en terrorisme-expert Pieczenik werd door het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken naar Rome gestuurd om de Italiaanse regering te adviseren bij de afhandeling van de ontvoering van Moro, de voorzitter van de christendemocratische regeringspartij DC. Moro stuurde toen aan op een “historisch compromis” met de Italiaanse Communistische Partij (PCI), de grootste communistische partij van West-Europa.

De VS vreesden voor regeringsdeelname van de PCI in het NAVO-land omdat dan defensiegeheimen in handen van communisten zouden kunnen vallen. Daarom zou Pieczenik de moord op Moro hebben aangemoedigd.

Pieczenik heeft zelf een soort bekentenis afgelegd in een boek dat in 2008 verscheen, maar op dat moment vrijwel geen publiciteit kreeg, aldus de krant La Repubblica. Hij zei toen in een interview met de auteur dat hij in 1978 met een plan voor “strategische manipulatie” naar Italië kwam, toen het enige westerse land waar een communistische partij op het punt stond mede aan de regering te komen. “Tot het einde was ik bang dat ze hem vrij zouden laten”, aldus Pieczenik over de ontvoering van Moro door de Rode Brigades.

Bron » De Telegraaf