Van Andreas Baader over de Bende van Nijvel tot Salah Abdeslam: terrorisme vroeger en nu

Sinds de jongste aanslagen in Parijs is de strijd tegen het moslimterrorisme wereldnieuws. Toch zijn de Franse en Belgische overheid niet aan hun proefstuk toe. In de jaren zeventig en tachtig kreunde half Europa onder nietsontziend terroristisch geweld. Geschiedenis van de ongelijke strijd tussen de bommenleggers en de burgerij.

Sinds het duidelijk werd dat de aanslagen in Parijs beraamd werden vanuit de achterbuurten van Molenbeek is dit land in de ban van veiligheid, van moslimfundamentalisme en van de strijd tegen het terrorisme. Op café spreekt men even vlot over de dreigingsanalyses van het OCAD als over de achterlinie van de Rode Duivels.

Nochtans is die zogenaamde ‘noodtoestand’ niet uniek. De nieuwsbulletins van vandaag lijken wel een doorslagje van die van de jaren tachtig. Toen waren er zelfs twéé terreurgroepen die het land tegelijk bedreigden: de extreemlinkse Cellules Communistes Combattantes (CCC) en de – mogelijk – extreemrechtse Bende van Nijvel. Net als de IS-strijders vandaag pleegden ze bomaanslagen en bezondigden ze zich aan standrechtelijke executies en blinde moordpartijen.

In 1985 lanceerde de regering-Martens V een pakket maatregelen dat opvallende gelijkenissen vertoont met dat van de regering-Michel vandaag. Wilfried Martens (CVP) beschikte nog niet over instellingen zoals het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging (OCAD)en de Nationale Veiligheidsraad, die Charles Michel (MR)vandaag adviseren, maar hij kon wel bogen op een speciale ‘veiligheidstop’.

Ook toen zaten daar de ministers van Defensie, Justitie en Binnenlandse Zaken in, plus het parket, de Staatsveiligheid, de Rijkswacht (de voorloper van de huidige federale politie), én de gemeentelijke politie van Brussel. Ook toen werd beslist dat de politie in de strijd tegen de terreur hulp zou krijgen van paracommando’s om ‘ambassades, overheidsgebouwen en andere vitale punten te bewaken’: ‘De para’s kunnen verdachten helpen arresteren en wegversperringen opwerpen.’

Net zoals vandaag vond de politie ook in 1985 die tijdelijke militaire hulp volstrekt onvoldoende. De politievakbond eiste meer manschappen: ‘Wat kan de Rijkswacht doen als meer dan 2000 manschappen ontbreken in het operationeel korps? U wordt slecht gediend, slecht beschermd en slecht geholpen.’ En net als de regering-Michel nu bond ook de regering-Martens onmiddellijk in.

Meer nog, ze beloofde een reorganisatie die nooit echt is doorgevoerd, maar die vandaag opnieuw vrij letterlijk terug te vinden is in de voorstellen tot politiehervorming van minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA): ‘Er komt een einde aan de huidige situatie waarbij personeel van het operationeel korps administratieve en logistieke taken moet volbrengen.’

CCC

Het resultaat van de opgedreven strijd tegen de terreur was geen onverdeeld succes. Eén groep daders werd snel opgepakt en berecht: de links-radicale Cellules Communistes Combattantes.

In 1984 en 1985 pleegde de CCC een reeks bomaanslagen, vooral tegen een aantal symbolen van het militair-kapitalistische systeem. Ze blies een NAVO-pijplijn en een zendmast van het Belgische leger op, legde bommen bij het Liberaal Studiecentrum in Brussel en bij het CVP-secretariaat in Gent, en viseerde verder vooral (Amerikaanse) bedrijven en banken.

Maar de spectaculairste CCC-aanslag gebeurde op klaarlichte dag in Leuven, toen het Kredietbank-gebouw aan het Leuvense Ladeuzeplein werd opgeblazen. Er was alleen stoffelijke schade: de bewakingscamera filmde hoe de terrorist rond zijn bomkoffer pamfletten strooide met een waarschuwing, en er zo voor zorgde dat al het bankpersoneel buiten was voor de zware bom ontplofte.

De geschiedenis van de CCC had een les kunnen zijn voor de IS-terroristen die zich voortijdig opbliezen in Parijs: explosieven blijven onvoorspelbaar. In het geval van de CCC leidde dat ertoe dat er op 1 mei 1985 doden viel terwijl dat wellicht niet de bedoeling was geweest. De CCC liet een bestelwagen ontploffen voor de kantoren van het VBO in Brussel, maar had ook hier waarschuwingen verstuurd.

Er waren opnieuw pamfletten uitgestrooid, deze keer met de boodschap ‘Gevaar! Gepiègeerde (sic) wagen. Verwittig uw collega’s en vlucht zo snel mogelijk op straat, zo ver mogelijk. Raak vooral de wagen niet aan.’

De pamfletten werden te laat gelezen of niet snel genoeg begrepen: twee brandweerlui kwamen bij de aanslag om. Het onderzoek naar de bommenleggers werd opgevoerd. Na de arrestatie van de CCC’ers – alle vier – was het afgelopen met het communistische terrorisme in dit land.

Bende van Nijvel

Dan was de Bende van Nijvel een tegenstander van een ander kaliber. De misdaden spreiden zich uit over een viertal jaren, het aantal slachtoffers liep op tot 28 doden en 40 gewonden.

Er werden wapenhandelaars vermoord, juweliers, taxichauffeurs en restaurantuitbaters. Er werden wapens, explosieven, auto’s, geld en speciale kledij gestolen. Er vonden bloedige en vaak dodelijke raids plaats op de Delhaizes van Genval, Ukkel, Beersel, Eigenbrakel, Overijse en Aalst, maar ook op de GB van Houdeng-Goegnies en de Colruyts van Nijvel en Halle.

Kinderen werden neergemaaid, caissières die het geld niet snel konden overhandigen kregen een kogel door het hoofd. Alleen in Aalst schoot de Bende acht mensen neer, en dat voor de schamele buit van 737.777 frank (18.300 euro).

Verdriet, verbijstering en woede maakten zich van België meester. Net zoals bij de aanslagen op Charlie Hebdo of Le Bataclan waren de daders volksvijand nummer één. Ze hoefden ook niet gearresteerd te worden, hun fysieke uitschakeling primeerde. SP-voorzitter Karel Van Miert had de politie opgeroepen om ‘ze zonder boe of bah neer te knallen’. En dat andere socialistische kopstuk, Louis Tobback zei over de Bendeleden: ‘Dit soort ongedierte is geen maatschappelijke discussie waard. Dat moet men bij de eerste gelegenheid liquideren.’

Toch werd de Bende van Nijvel nooit opgerold, laat staan berecht. Men is het tot vandaag niet eens over al hun daden, laat staan dat men hun motieven kent. Sommigen houden het bij extreemrechtse aanslagen om zo een ’terreur van de spanning’ te creëren, anderen houden het bij extreem gewelddadig banditisme.

Er wordt gedacht dat we één, of mogelijk enkele van de leden kennen, maar zekerheid hebben we daar niet over. De sfeer van algeheel onbehagen werd nog versterkt doordat namen van politieagenten zoals BOB’ers Madani Bouhouche, Robert Beijer en Christian Amory ineens opdoken in het Bendedossier, net als die van Jean Bultot, adjunct-directeur van de gevangenis van Sint-Gillis.

Het waren stuk voor stuk kerels met stevige extreemrechtse sympathieën die elkaar leerden kennen in Brusselse practical shooting clubs. Ze waren niet alleen getrainde schutters, velen zelfs wapenfreaks, ze hadden ook nauwe banden met het extreemrechtse Front de la Jeunesse (FdJ). Uit dat Front was een occulte, neonazistische organisatie ontstaan: Westland New Post (WNP). Christian Smets, een commissaris van de Staatsveiligheid, infiltreerde in WNP, maar deed dat veel te ijverig. Nadien vroegen velen zich af waarom Smets deze neonazi’s gespecialiseerde politietechnieken aanleerde, onder meer hoe ze ‘vijanden’ moesten schaduwen.

Tot vandaag is er een discussie over hoe (on)belangrijk en (on)gevaarlijk splintergroepen zoals WNP eigenlijk waren. Feit is dat het Front de la Jeunesse voor een opstoot zorgde in politiek geweld, en dat het zeker in Brussel verantwoordelijk was voor aanslagen op ‘linkse’ en ‘allochtone’ doelwitten.

Op de ‘erelijst’ prijken de eerste moord op een man van Noord-Afrikaanse origine en de brandstichting bij het weekblad Pour.

Het Front de la Jeunesse dweepte met het ideaal van het blanke, rechtse en christelijke Avondland en zou zeker nooit vergeleken willen worden met de radicale moslims van Sharia4Belgium. Toch zijn er behalve de evidente verschillen ook opvallende parallellen.

Ook bij Sharia4Belgium was er lange tijd twijfel of de leden puberale aanstellers waren, radicale uitdagers van de staat en de samenleving, of erger. Ook de Front de la Jeunesse-leden die ‘radicaliseerden’ richting Westland New Post gingen blijkbaar geen moord of liquidatie uit de weg, ook niet van een in ongenade gevallen ex-medestander. En het was militair georganiseerd.

Bij een huiszoeking bij een WNP-lid troffen speurders niet alleen nazi-emblemen en extreemrechtse symbolen aan, maar ook wapens, zender-ontvangers, decoderingsroosters, geheime NAVO-documenten en blanco toegangsbewijzen voor de kazerne van de generale staf in Evere.

Brainwashen

Net zoals bij Sharia4Belgium vandaag durfde men in die tijd extremistische politieke bewegingen af te doen als ‘halve sektes’: hun leden werden gebrainwasht en vervreemdden van hun eigen milieu. Ook sommige terroristen zeiden later dat ze het slachtoffer waren van zo’n hersenspoeling. Het spectaculairste voorbeeld daarvan deed zich in de VS voor.

Het gebeurde niet in een armzalige migrantenwijk in Molenbeek of in een no-goarea in een Parijse banlieue, maar in het gegoede milieu van California. Patty Hearst was de negentienjarige kleindochter van William Randolph Hearst, de krantentycoon naar wie Orson Welles ooit zijn Citizen Kane had gemodelleerd. Begin 1974 werd zijn kleindochter op de University of California in Berkeley ontvoerd door een stedelijke guerrillagroep die zich Symbionese Liberation Army (SLA) noemde.

De Symbionezen zetten zich in voor Afro-Amerikanen die veroordeeld waren tot een gevangenisstraf: voor het SLA waren ze politieke gevangenen, heroïsche slachtoffers van een racistische maatschappij. Tijdens haar gevangenschap kreeg Hearst sympathie voor haar gijzelnemers.

Er ging een schok door de Amerikaanse publieke opinie toen de steenrijke kleindochter Hearst in april 1974 gefilmd werd bij een overval op een bank in San Francisco. Ze was lid van een SLA-commando en hield een karabijn in haar hand. Bij een latere overval (waarbij één dode viel) bestuurde ze de vluchtauto. Hearst stond met haar machinegeweer haar mannetje in meer dan één vuurgevecht.

Toen Patty Hearst in 1975 werd gearresteerd, waren artsen van oordeel dat ze als guerrillero was verworden tot ‘een emotieloze zombie met een laag IQ’: ze zou een ‘klassiek geval van brainwashing’ zijn. Ze kwam er in 1976 van af met zeven jaar cel. In zijn vonnis zei de rechter dat ‘rebelse jongeren die om welke reden dan ook revolutionair worden en vrijwillig criminele daden plegen, daarvoor gestraft zullen worden’. Dat zou een terechte overweging kunnen zijn uit een vonnis voor ex-Syriëstrijders.

Zelfs aan die vermaning viel voor een miljonairsdochter te ontkomen. Al in 1978 schortte president Jimmy Carter haar straf op, en in 2001 verleende president Bill Clinton haar genade. Ze heette weer Patty Hearst. Net zoals Brian De Mulder in Syrië ‘Abu Qasem Brazili’ heette en Abdelhamid Abaaoud door zijn vrienden van de IS werd aangesproken met ‘Abu Umar al-Baljiki’, had ook Patty Hearst een strijdersnaam aangenomen. Ze noemde zich ‘Tania’, naar de nom de guerre van Tamara Bunke, de vriendin van Ché Guevara die samen met hem in 1967 omgekomen was tijdens zijn laatste missie naar Bolivië.

De Jakhals

Net zoals het moslimterrorisme van vandaag rechtstreeks gelinkt is aan de destabilisatie van Syrië en Irak, zo was ook in de jaren zestig het terrorisme in Europa in beginsel import uit de derde wereld. Er waren twee grote aanvoerlijnen: het Midden-Oosten en Zuid-Amerika.

Veel linkse jongeren bewonderden Fidel Castro, en hoe hij en een handjevol bebaarde guerrillero’s in Cuba dictator Fulgencio Batista en zijn Amerikaanse maffiavrienden van de macht hadden verdreven. Castro’s kompaan Ché Guevara was de ideale poster boy in tal van studentenkamers: een vrijheidsstrijder met een zeker sexappeal, de nieuwe Jezus van de eerste generatie die God vaarwel zei.

Om één of andere reden genereerde het Castro-regime…vliegtuigkapingen. Nog voor 1971 hadden meer dan honderd piloten een wapen op de neus gekregen, met daarbij het dwingende commando: ‘Naar Havana’. Meestal ging het om geïsoleerde politieke fanatici, soms ook gewoon om politiek verpakte criminaliteit. De hausse stopte pas toen Cuba en de VS een wederzijds uitleveringsverdrag ondertekende: wie in Miami een vliegtuig kaapte en daarmee in Havana landde, kreeg meteen een retourticket onder politiebewaking naar de VS.

Anders dan bij de latere Libische aanslag op een Pan Am-Boeing boven Lockerbie (1988), de historische vliegkapingen annex-aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon van 9/11 of bij de recente IS-aanslag op het Russische toestel dat vanuit de Egyptische badplaats Sharm-el-Sjeik was opgestegen, was het bij de eerste golf vliegtuiggeweld dus niet de bedoeling om de toestellen te laten ontploffen of zo veel mogelijk slachtoffers te maken, wel om de inzittenden te gijzelen en als pasmunt te gebruiken voor een politiek doel, eventueel een uitwisseling van gevangenen.

Maar ook dat veranderde snel, want de Venezolaanse terrorist ‘Carlos’ (zijn echte naam was Iljitsj Ramirez Sanchez) probeerde al in 1975 op de Parijse luchthaven Orly een El Al-vliegtuig te vernietigen met een raketwerper van Russisch fabricaat.

Carlos, bijgenaamd ‘de Jakhals’, werkte voor een radicale, linkse Palestijnse groepering die ook het Arabische grootkapitaal niet ontzag. Zijn absolute bravoure-nummer pleegde hij in december van datzelfde jaar 1975. In het zwaarbeveiligde OPEC-hoofdkwartier in Wenen gijzelde hij alle zéstig hoogwaardigheidsbekleders, inclusief de almachtige Saoedi-Arabische minister van Oliezaken, sjiek Zaki Yamani. Carlos eiste en kreeg een vliegtuig naar Algiers als vrijgeleide.

Tijdens die reis kwam Yamani onder de druk van Carlos’ persoonlijkheid: hij was charmant en intelligent, en volkomen gewetenloos. Carlos was de ‘Abdelhamid Abaaoud’ van zijn tijd: zijn naam boezemde alleszins evenveel angst in, en op een bepaald ogenblik hielden (bijna) alle veiligheidsdiensten een klopjacht op hem.

Baretten en Arafatsjaals

Ook in de islamwereld viel die boodschap niet op droge grond. De Palestijnen waren militair uitgeteld in hun oorlog tegen Israël, maar via een aantal spectaculaire vliegtuigkapingen konden ze hun verloren zaak internationaal op de kaart zetten.

De Saoedi’s betaalden de Palestijnen in oliedollars om kalasjnikovs te kopen in het Oostblok, en in 1968 werd het eerste toestel van de Israëlische luchtvaartmaatschappij El Al verplicht om koers te zetten naar Algiers. Na verloop van tijd stuurde Israël op élke vlucht een peloton veiligheidsagenten mee. Die slaagden erin om in september 1970 op Schiphol een kaping af te slaan en de jonge Palestijnse strijdster Leila Khaled te overmeesteren.

Meteen werden verschillende andere vliegtuigen gekaapt, steeds met dezelfde eis: Free Leila Khaled. Met haar Palestijnensjaal om het hoofd en haar geweer in de hand was de knappe Khaled zowaar een stoerdere variant van Guevara.

De Palestijnse leider Yasser Arafat ging nog een stap verder met de oprichting van Zwarte September, een gespecialiseerde terreurgroep die in de schoot van zijn Palestijns Bevrijdingsleger (PLO) opereerde.

Zwarte September werd meteen wereldnieuws toen een commando tijdens de Olympische Spelen van München 1972 binnendrong in het Olympisch dorp en er de Israëlische atleten gijzelde. Uiteindelijk kostte de gijzeling het leven aan elf Israëli’s, acht Palestijnen en één West-Duitse politieman. De wereld kon het Palestijnse probleem nooit meer negeren.

Die redenering moeten de IS-beslissers ook gemaakt hebben toen ze drie jongens met een bommengordel naar het Stade de France stuurden. In Parijs mislukte de actie gelukkig, terwijl die in München ‘succesvol’ was geweest – zij het dan vanuit terroristisch perspectief.

De gijzeling in München zorgde in Israël voor een collectief trauma. Als reactie op het Palestijnse terrorisme bracht premier Golda Meir (1898-1978) ‘wraak’ en ‘afschrikking’ als officiële elementen in de buitenlandse politiek van zijn land. Aaron J. Klein, zelf een oud-officier van de Israëlitische inlichtingendiensten, heeft in 2005 in zijn bloedstollend boek ‘Striking Back’ (door Van Halewyck vertaald als ‘Vergelding’) het Israëlitische antwoord geanalyseerd op het Palestijnse terrorisme. Het bestond uit… terrorisme. Zij het staatsterrorisme. Sinds 1972 heeft Israël zich voorgenomen dat elke terrorist die Israëlitische burgers doodt, moet weten dat Israël niet rust voor hij of zij zelf dood is. Het lijkt een oudtestamentische boodschap: oog om oog, tand om tand.

Een aantal Palestijnse opdrachtgevers van München kregen de Israëli’s al in 1973 te pakken, tijdens een spectaculaire actie in hartje Beiroet. Om niet op te vallen, verkleedden de commando’s zich als vrouw. In die uitrusting doorzeefden ze een aantal top- PLO’ers met kogels.

Klein noteerde: “Libanese kranten schreven dat ooggetuigen hadden gezien hoe twee knappe vrouwen – de ene blond, de andere een brunette – als gewapende derwisjen strijd hadden gevoerd in de straten van Beiroet en politie, leger en Palestijnse agenten op een afstand hadden weten te houden met langdurige salvo’s uit hun automatische wapens.”

De brunette was de commandant, Ehud Barak, van 1999 tot 2001 de eerste minister van Israël. Barak was niet de enige toppoliticus die in het leger bij een elite-eenheid diende. Ook huidige premier Benjamin Netanyahu hoorde met zijn broers tot het Sayeret Matkal-commando dat in 1976 tijdens de beruchte ‘raid op Entebbe’ een einde maakte aan wéér een vliegtuigkaping. Daarbij sneuvelde Netanyahu’s broer Yoni.

De Mossad, de Israëlitische geheime dienst, handelde bij dergelijke liquidaties nooit op eigen houtje. Voor elke ‘moord’ is de uitdrukkelijke toestemming van de eerste minister vereist. Klein reconstrueerde zelfs die vergaderingen, met het hoofd van de geheime dienst in de rol van openbare aanklager en de eerste minister in die van rechter.

Premiers als Shimon Peres stelden zich eerder terughoudend op, maar figuren als Yitzak Shamir deden nooit moeilijk.

Maar de Palestijnen lieten zich natuurlijk niet zo maar afslachten en schoten terug. De escalatie leidde tot moordpartijen en al dan niet verijdelde aanslagen in hartje Parijs, Madrid of Rome. Of op het de Brouckèreplein in Brussel, waar een jonge Palestijn in 1972 een Israëlitische zaakgelastigde een kogel door het hoofd schoot. De West-Europese ordediensten werden erbij geroepen en keken ernaar. Ze konden, mochten of wilden er weinig of niets aan doen.

Twee van de Israëlitische ‘opdrachtgevers’ van dergelijke afrekeningen, Shimon Peres en Yithzak Rabin, kregen zelfs de Nobelprijs voor de Vrede. Ook vandaag blijft het voor Westerse politici een moeilijke vraag: tot waar is het ’tegengeweld’ gerechtvaardigd of zelfs nodig, waar vervalt men in een haast even bloedige vorm van wraak?

Baader-Meinhof

Die debat klonk ook West-Duitsland zelf luid op. Nochtans was dat land in 1972, op het ogenblik dat Zwarte September in München had toegeslagen, al een paar jaar geobsedeerd door de strijd tegen het terrorisme, van eigen makelij nog wel. Tegen jonge kerels en vrouwen die een intense haat koesterden tegen het eigen vaderland, toen ze zich groepeerden in de Rote Armee Fraktion (RAF), ook wel Baader-Meinhof genoemd.

De leden waren oorlogskinderen. Ulrike Meinhof (1934) vluchtte met haar moeder van Oost- naar West-Duitsland. De vader van Andreas Baader (1943) raakte vermist als krijgsgevangene van de Sovjets. Gudrun Ensslin (1940) was de verloofde van Bernward Vesper, de zoon van nazifanaat en Blut und Boden-dichter Will Vesper. Ze experimenteerden met hasj en dweepten met Karl Marx.

Andreas Baader en Gudrun Ensslin werden een eerste keer gearresteerd en veroordeeld na een brandstichting in een warenhuis. Ze hadden zich voor die terreurdaad laten inspireren door de brand van het Brusselse warenhuis Innovation in 1967. Waarom zouden ze dus niet zelf zorgen voor ‘een stukje knisperend Vietnam in West-Europa’?

Meinhof was een geradicaliseerde maar respectabele journaliste van het linkse blad Konkret. Ze hielp haar twee vrienden ontsnappen, maar bij die actie kwam een bewakingsagent om (de jonge terroristen meenden dat ze met een alarmpistool stonden te zwaaien, quod non). Het was een noodlottige vergissing. Kanselier Ludwig Erhard zei: ‘Zolang ik regeer, zal ik alles doen om deze misstanden uit te roeien.’ Uit te roeien: die woorden heeft de christendemocratische kanselier echt gebruikt.

Wat volgde, roept herinneringen op aan de roadmovie Thelma & Louise. Van de ene dag op de andere waren de radicale linkse actievoerders ‘outlaws’. Ze geloofden bovendien zélf wat de pers over hen schreef. Baader en co. startten een eigen stadsguerrilla: geïnspireerd door de Tupamaros (De Nationale Bevrijdingsbeweging) in Uruguay, maar in de praktijk gebracht in het hart van een van ’s werelds rijkste landen.

Intussen mobiliseerde West-Duitsland niet alleen zijn hele politieapparaat, ook enkele media riepen zowat de noodtoestand uit. Plaats voor nuance was er niet meer. Vooral het rechtse en zeer anticommunistische Springer Verlag van Axel Springer, de uitgever van invloedrijke tijdschriften zoals Bild en Die Welt, kreeg schuim op de lippen van de RAF. Waarop Baader en co. bommen legden in kantoren van Axel Springer.

Vergeleken met de ‘duivelse’ status die Baader-Meinhof werd toegedicht, is de jacht op Salah Abdeslam haast klein bier. De jonge Duitse terroristen liepen niet ver. Al vanaf 1972 zaten Andreas Baader, Gudrun Ensslin, Jan-Carl Raspe, Holger Meins en andere medestanders in de cel. Hun ‘erelijst’: vier doden en een dertigtal gewonden.

Dat was een hoge dodentol, maar beduidend lager dan de eindeloze slachtofferlijsten van nationalistische afscheidingsorganisaties zoals ETA of IRA, of van het Spaanse of Britse repressieapparaat tegen de Baskische of Ierse bommenleggers. Bloody Sunday is tot vandaag de bijnaam van een actie van het Britse leger in het Noord-Ierse Londonderry, waar in januari 1972 militairen 14 ongewapende mannen en jongens doodschoten. Alle soldaten werden vrijgesproken.

De strijd van het West-Duitse politieapparaat tegen Baader-Meinhof was oneindig veel meedogenlozer dan die tegen welke andere gangster ook. Heinrich Böll schreef: het is ‘een oorlog van zes tegen zestig miljoen’. De RAF-gevangenen werden voorwerp van een keihard gevangenisregime in complete afzondering – Meinhof werd er waanzinnig van, en mogelijk was dat de bedoeling. Advocaten werden geïntimideerd, sympathisanten gecriminaliseerd, en de rechtbanken waren onverholen vooringenomen.

Holger Meins kwam in 1974 om bij een hongerstaking. Ulrike Meinhof pleegde in 1976 zelfmoord in de Stammheimgevangenis. In 1977 vonden in de nacht van 18 op 19 oktober de zelfmoorden plaats van Baader, Ensslin en Raspe. In Duitsland werd gezegd: ze werden gezelfmoord.

Het was een dieptepunt in de Deutsche Herbst, een akelige periode waarin de tweede generatie RAF-terroristen eerst bankier Jürgen Ponto vermoordde en vervolgens Hanns-Martin Schleyer ontvoerde, als voorzitter van de Duitse werkgevers een van de belangrijkste industriëlen van het land. Nadien volgden nog spectaculaire maar mislukte aanslagen tegen Amerikaanse topgeneraals zoals Alexander Haig (de NAVO-opperbevelhebber in Europa, in Bergen in 1979) en Frederick Kroesen (de bevelhebber van de Amerikaanse strijdkrachten in West-Duitsland, in 1982).

Het laatste belangrijke RAF-slachtoffer viel in april 1991 en was niemand minder dan Detlev Karsten Rohwedder. Als voorzitter van de Treuhandanstalt was hij na de eenmaking van Duitsland verantwoordelijk voor de privatisering van de Oost-Duitse staatseconomie.

Molukse treinkapingen

Onderhandelen met terroristen: toch wel of principieel helemaal niet? En als de politiediensten terroristen aanvalt: moet dat rücksichtlos, of prefereert men hoe dan ook niet meer geweld dan strikt nodig is? In het vuurgevecht waarbij het driekoppige IS-commando in Saint-Denis werd uitgeschakeld, hebben de Franse ordetroepen bijvoorbeeld ongeveer vijfduizend kogels gebruikt.

Al dan niet onderhandelen en geweld gebruiken was ook het dilemma waarvoor de Nederlandse regering stond bij de beruchte ‘Molukse treinkapingen’ in de jaren zeventig. De Molukkers ijveren voor een eigen onafhankelijke Zuid-Molukse Republiek, los van Indonesië. Ook in Nederland woonde (en woont) een aanzienlijke Molukse minderheid.

Radicale Molukse zetten hun eisen kracht bij door hun toevlucht te nemen tot gewelddadige acties: vooral de twee ‘Molukse treinkapingen’ uit 1975 en 1977 hebben hun plaats in de collectieve Hollandse herinnering aan die jaren. De eerste kaping begon op 2 december 1975 bij Wijster in de provincie Drenthe.

Zeven Molukse kapers schoten eerst de machinist en nadien twee passagiers dood. Hun lichamen werden uit de trein gegooid en bleven daar enkele dagen liggen voordat de kapers de toestemming gaven ze weg te halen. Op 14 december gaven de kapers zich over en werden dertig overblijvende gijzelaars levend bevrijd. De kapers kregen gevangenisstraffen van veertien jaar.

Twee jaar later vond er een nieuwe kaping plaats, weer in Drenthe, ditmaal bij De Punt – ditmaal waren de negen kapers tussen zeventien en zevenentwintig jaar oud. Tegelijk werden in een lagere school in Bovensmilde 105 kinderen en 5 leerkrachten gegijzeld. Ditmaal vielen er geen doden bij de 54 gegijzelde reizigers.

Of toch niet meteen.

Toen onderhandelingen te lang bleven aanslepende, besliste het ontslagnemend kabinet van de sociaaldemocraat Joop Den Uyl om deze treinkaping gewapend af te breken. Op de negentiende dag beschoten en bestormden ordetroepen en mariniers de trein. Twee gijzelaars werden daarbij gedood, en vervolgens ook zes van de negen kapers.

Aanvankelijk werd ontkend dat de kapers onder een “kogelregen” stierven. Nadien bleek uit onderzoek dat Matheus Tuny door 15 kogels was gedood, Hansina Francina Uktolseja door 40, Max Johny Papilaya door 17, George Alexander Matulessy door 28, Ronald Lodewijk Paulus Lumalessil door 13 en Domingoes Rumamory door 33. Den Uyl verklaarde: “Dat geweld nodig was om een einde te maken aan de gijzeling, ervaren wij als een nederlaag.”

Rode Brigades

Al was overal in West-Europa in de jaren zeventig en tachtig binnenlands geweld aan de orde van de dag.

In Italië staat de periode na mei 1968 tot ongeveer het midden van de jaren tachtig, officieel te boek als de ‘anni di piombo’: de ‘jaren van lood’. Het is de vertaling van de titel van de Duitse film Die bleierne Zeit over de RAF waarmee Margarethe von Trotta in 1981 de Gouden Leeuw won op het Festival van Venetië. Alleen Italië kon zo gevoelig zijn voor de Duitse realiteit.

Italië had zijn Rode Brigades, communistische terroristen die net zoals de RAF-‘collega’s’ gespecialiseerd waren in de kidnapping van belangrijke figuren. De belangrijkste trofee van de Rode Brigades was de christendemocratische partijleider Aldo Moro. Ze kidnapten Moro om hem als pasmunt te gebruiken, maar de Italiaanse regering weigerde principieel elke onderhandeling. Moro’s lichaam werd in hartje Rome teruggevonden in de koffer van een rode Renault.

Moro was een jeugdvriend van paus Paulus VI, en in de kathedraal van Sint-Jan van Lateranen hield de door verdriet getekende paus op 13 mei 1978 een uitzonderlijke toespraak: hij riep God ter verantwoording. Paulus deed dat door de beroemde Bijbelverzen van het boek Job in te roepen: ‘Verklaar uw optreden tegen mij. Wat voor zin heeft het dat gij onrecht doet, uw eigen schepsel verstoot maar schurken in bescherming neemt?’

En zeggen dat toen het ergste nog moest komen. Op 2 augustus 1980 vond in het station van Bologna een vreselijke ontploffing plaats: 85 mensen kwamen om het leven en meer dan 200 raakten gewond.

Hoewel niemand de aanslag wilde opeisen, leidde het spoor al snel naar extreemrechts. Na jaren moeizaam onderzoek werd een aantal leden van de extreemrechtse Nuclei Armati Rivoluzionari veroordeeld. Ook werd Licio Gelli, de voorzitter van de rechtse vrijmetselaarsloge Propaganda 2, samen met twee leden van de Italiaanse inlichtingendiensten veroordeeld wegens ‘belemmering van het onderzoek en de rechtsgang’. De jaren van lood waren uitgelopen in twee decennia van bloed en tranen.

Ongewild profetisch

Een notoire uitzondering in die grimmige tijden was de redactie van het Franse stripblad Hara-Kiri, dat in 1969 zijn naam had veranderd in Charlie Hebdo. Toen journalist Piet Piryns in 1980 De erfenis van Oompje Ho schreef, een kroniek van de voorbije decennia, wijdde hij een hoofdstuk aan Charlie Hebdo. Piryns was gefascineerd door de unieke combinatie van smakeloosheid en satire.

‘Ook gijzelingen zijn een favoriet onderwerp’, schreef Piryns. ‘Toen de Belgische baron Empain ontvoerd werd en de kidnappers een vingerkootje van de baron naar zijn vrouw stuurden, opende Charlie Hebdo met een oproep van de barones: “Snijd zijn oren af, maar asjeblieft niet zijn pik.” Een foto van een blanke vrouw die een welgeschapen neger beklimt moet, blijkens het onderschrift, de Franse antropologe Françoise Claustre voorstellen, die door de rebellen in Tsjaad jarenlang gevangengehouden werd. “Iedereen is hier aardig voor mij. Ik kom niets te kort.” Aldo Moro, Schleyer, Baader Meinhof, Johannes Paulus I (van wie men toen ook aannam dat hij door een duister Vaticaans complot was vergiftigd): ze werden allemaal op even gruwelijke wijze uitgeleid.’

Of hoe Charlie Hebdo in deze ultieme provocatie ongewild profetisch was. Helaas.

Bron » Knack

Amerikaanse oud-minister Haig is overleden

In de Verenigde Staten is de Republikeinse oud-minister Alexander Haig overleden. Hij was 85 jaar oud en is in een ziekenhuis in Baltimore overleden aan een infectie. Alexander Meigs Haig jr. volgde een militaire opleiding aan de beroemde academie van West Point en maakte snel carrière in het leger. In de jaren 40 en 50 was hij lid van de generale staf van generaal Douglas MacArthur.

Van 1969 tot 1972 was hij veiligheidsadviseur van de toenmalige Republikeinse president Richard Nixon. In die functie speelde hij een niet onbelangrijke rol in de Vietnam-oorlog. In de periode 1973-1974 was hij stafchef van het Witte Huis.

Hij is de man die Nixon er mede toe aanzette op te stappen naar aanleiding van het Watergateschandaal. Van 1974 tot 1979 was Haig opperbevelhebber van de NAVO-strijdkrachten, met standplaats in België. In 1979 overleefde hij een aanslag van de Duitse terreurgroep Rote Armee Fraktion in Bergen.

In 1979 ging Haig met pensioen, maar hij speelde nog een belangrijke politieke rol in de periode 1981-1982, toen hij minister van Buitenlandse Zaken was onder de Republikeinse president Ronald Reagan. Na de moordaanslag op Reagan, in 1981, zei Haig tegen de pers dat hij nu aan het roer stond omdat de president de macht niet formeel had overgedragen aan zijn vicepresident.

In 1982 kozen de Verenigde Staten ondubbelzinnig de zijde van Groot-Brittannië tijdens de Falklandoorlog. De pendeldiplomatie van Haig tussen Londen en de Argentijnse hoofdstad Buenos Aires had de oorlog om de eilandengroep in de zuidelijke Atlantische Oceaan niet kunnen verhinderen.

Haig stond overigens bekend als een havik en kwam geregeld in aanvaring met de meer gematigde minister van Defensie Caspar Weinberger. In 1982 werd hij opgevolgd door George Schulz.

In 1988 dong Haig naar de nominatie van presidentskandidaat voor de Republikeinen. Volgens waarnemers wilde hij vooral verhinderden dat George Bush Sr., die hij beschouwde als te gematigd, Ronald Reagan zou opvolgen. Toen hij zich terugtrok uit de race, steunde hij Bob Dole, maar uiteindelijk was het toch Bush die de nominatie in de wacht sleepte en Reagan opvolgde.

Bron » VRT Nieuws

Er zat een mol in de CCC

De nieuwe chef van de Staatsveiligheid die binnenkort door de regering zal worden benoemd, kan alvast beginnen met het opruimen van een paar oude lijken in de kast. Georges Timmerman zocht uit hoe het komt dat de CCC-aanslagen niet werden verhinderd, hoewel de Staatsveiligheid nog voor de eerste bom ontplofte over een infiltrant beschikte in de groep van Pierre Carette.

Uit nieuwe gegevens waarover De Morgen beschikt, blijkt onomstotelijk dat de Staatsveiligheid een ‘mol’ had in de directe omgeving van Pierre Carette, de leider van de Cellules Communistes Combattantes (CCC). Het ging om Maurice Appelmans, inmiddels 58 jaar, een rotatiepersdrukker uit Elsene. In een door de top van het Brusselse gerecht afgeblokt onderzoek naar mogelijke infiltratie van de CCC door de Belgische inlichtingendiensten, dat de redactie kon inkijken, staat zwart op wit dat Appelmans al sinds het begin van de jaren zeventig werkzaam was als betaald informant voor de Staatsveiligheid.

Nog vooraleer de eerste bomaanslag werd gepleegd, stond hij al in direct contact met de extreem linkse militanten die later de terreurorganisatie CCC zouden vormen, zo blijkt uit het onderzoek. Het is een raadsel waarom het gerecht op basis van de informatie van Appelmans kon verschaffen, niet eerder is opgetreden tegen Carette en zijn medestanders. In dat geval had men talrijke bomaanslagen en twee dode brandweermannen kunnen vermijden.

De CCC behoort inmiddels tot de gewijde vaderlandse geschiedenis. De werkzaamheden van de terreurbewegingen dateren van de jaren tachtig en zijn bijna vergeten. CCC-hoofdman Pierre Carette en drie van zijn medestanders werden opgepakt, zaten lange gevangenisstraffen uit en zijn inmiddels alweer op vrije voeten. Einde van het verhaal? Niet helemaal.

In de jaren tachtig zorgde de eerste en tot nog toe enige extreem linkse terreurgroep van eigen bodem voor grote beroering en verwarring. Het waren de jaren van massale politieke mobilisatie tegen de installatie van nieuwe Amerikaanse kernraketten in ons land en de bewapingswedloop tussen de twee supermachten in het algemeen. Wat de publieke opinie destijds helemaal knettergek maakte, was dat de CCC-aanslagen afwisselden en alterneerden met blinde terreurdaden in supermarkten door de ongrijpbare, mogelijk extreem rechtse Bende van Nijvel.

Daar bovenop kwam de ontdekking, in dezelfde periode, van Westland New Post (WNP), een moorddadige neonazimilitie die speciaal leek opgericht om de Belgische inlichtingendiensten in diskrediet te brengen. Was het denkbaar dat hier één grote politiek-criminele organisatie aan het werk was, zo vroeg menig waarnemer zich destijds af, die verschillende organisaties als een soort occulte kwade genius dirigeerde en op het klavier van de terreur zowel de rechter- als de linkervleugel bespeelde? Het was een van de vragen waarop de parlementaire onderzoekscommissie ‘naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt’, de zogenaamde Bende-commissie, op het eind van de jaren tachtig tevergeefs een antwoord probeerde te vinden.

Ook de Brusselse substituut Edwig Steppé, een magistraat met een CVP-etiket, was geïntrigeerd door de hypothese van een Belgische variant op de Italiaanse strategie van de spanning. Op basis van verklaringen van verschillende getuigen voor de Bendecommissie besloot hij in december 1994 een onderzoek te vorderen bij onderzoeksrechter Johan Vlogaert, met als doel “uit te maken of leden van de Staatsveiligheid, via infiltranten en/of informanten, eventueel waren betrokken bij de CCC-aanslagen”.

Steppé wou met andere woorden weten of er een mol zat in de CCC. Hij vond het nodig om klaarheid te scheppen over “het moment waarop het gerecht is kunnen tussenkomen in de CCC-zaak, met name uit te maken of een (veel) eerder gerechtelijk ingrijpen mogelijk zou geweest zijn indien de informatie waarover specifieke infodiensten (Staatsveiligheid, rijkswacht, militaire veiligheid) al dan niet beschikten ook daadwerkelijk op effectieve wijze in het onderzoek gediend had”.

Als er een mol as, dan had die alleszins niet verhinderd dat de CCC gedurende veertien maanden, tussen 2 oktober 1984 en 6 december 1985, niet minder dan 25 bomaanslagen pleegde tegen banken, Amerikaanse multinationals en defensiebedrijven, Navo-pijpleidingen en partijhoofdkwartieren. Bij een van die aanslagen, tegen het VBO-gebouw in Brussel, stierven twee brandweermannen. Uiteindelijk werden Carette en zijn medestanders pas op 10 december 1985 aangehouden in een GB-Quick in Namen. Blijkbaar had het gerecht voor de arrestaties gewacht op een materieel bewijs, meer bepaald een vingerafdruk van Carette die was teruggevonden op de plakband waarmee de CCC’ers een doorgezaagde slagboom hadden hersteld bij de aanslag tegen de BBL-bank in Etterbeek, op 4 november 1985.

Steppé had goede redenen om aan te nemen dat er een mol was, want hij had verontrustende dingen gehoord. Christian De Vroom, toenmalig adjunct-commissaris-generaal van de Gerechtelijke Politie, had bijvoorbeeld van de Franse inlichtingendienst Direction Centrale des Renseignements Généraux (DCRG) vernomen dat leden van de Franse extreem linkse terreurgroep Action Directe door deze dienst werden afgeluisterd. De Vroom vernam via de Franse collega’s dat CCC-kopstuk Pierre Carette formeel als mededader werd aangewezen en dat er ook een manier bestond om hem bij de lurven te grijpen.

In een vertrouwelijke nota van 15 oktober 1984, dit is twee weken na de eerste CCC-aanslag, had De Vroom over zijn bevindingen verslag uitgebracht aan het Brusselse parket. In dat verslag bevestigde De Vroom voorts dat Christopher Vercauteren, die Carette aan het hoofd van het collectief Ligne Rouge (een organisatie voor steun aan de Duitse RAF-gevangenen) had vervangen nadat die in de zomer van 1984 in de clandestiniteit was gedoken, de speurders naar Carette zou kunnen leiden. “Men zou Carette kunnen vinden door Vercauteren te schaduwen”, suggereerde De Vroom. Hij preciseerde hoe Carette zich had vermomd “met een snor en zwartgeverfd haar” en dat de rijkswacht op dat moment Vercauteren al observeerde en dus perfect wist waar hij woonde.

Met die informatie werd blijkbaar niets gedaan, de CCC mocht lustig aanslagen plegen. Hoe kon dat, zo vroeg substituut Steppé zich af. Een vertrekpunt voor het onderzoek van Steppé en Vlogaert vormde een communiqué dat in 1985, kort na hun aanhouding, door de vier CCC-arrestanten werd verspreid vanuit de gevangenis. Ligne Rouge was geïnfiltreerd, schreven de vier, en wel door ene Maurice Appelmans uit Elsene.

“Dit individu infiltreert sinds 1978 in de beweging van sympathisanten en familieleden van gevangenen in de gewapende anti-imperialistische strijd”, stelde het communiqué. Volgens de CCC’ers was Appelmans vanaf 1984 actief geweest als infiltrant in Ligne Rouge en werd hij na de arrestaties van de CCC’ers “ingezet als politiespion bij kameraden in Zwitserland, Frankrijk, Nederland, Spanje en in mindere mate in de Bondsrepubliek Duitsland”. De naam Appelmans komt niet uit de lucht gevallen. Michel Dufrane, een voormalig inspecteur van de Staatsveiligheid, had in 1988 in het kader van een ander strafonderzoek verklaard dat Appelmans “als informant werkzaam was voor de Staatsveiligheid”.

Dufrane had die informatie naar eigen zeggen pas vernomen na zijn vertrek in 1984 bij de Staatsveiligheid. Niet onbelangrijk is bovendien dat Dufrane deze verklaring aflegde in het kader van het onderzoek naar de klacht van baron Benoît de Bonvoisin tegen de toenmalige chef van de Staatsveiligheid Albert Raes en diens medewerker Christian Smets en dus te situeren is in de oorlog die baron de Bonvoisin toen met de top van de inlichtingendienst uitvocht.

Hoe dan ook, het onderzoek van Steppé en Vlogaert bleek de stelling van Dufrane te bevestigen. “Uit goed ingelichte bron hebben we vernomen dat Appelmans inderdaad betaald informant zou geweest zijn voor de Staatsveiligheid en dit sedert het begin van de jaren zeventig”, noteerde een speurder in zijn PV van 6 maart 1995. “Uit verslagen met betrekking tot bewakingen verricht door het Speciaal Interventie Eskadron van de rijkswacht in 1985-86 op de lokalen van Radio Air Libre werd vastgesteld dat Appelmans onder meer in contact stond met Pascale Vandegeerde (een aangehouden CCC-lid), Christopher Vercauteren en sympathisanten van de Rote Armee Fraktion. In het adresboekje van Vercauteren werd ook het telefoonnummer van Appelmans teruggevonden.”

Appelmans was, zoals dat heet, geen onbekende voor het gerecht. In de jaren zeventig maakte hij deel uit van de entourage van de linkse Brusselse advocaat Michel Graindorge. Die groep, waartoe ook Pierre Carette behoorde, hield zich niet alleen bezig met steunbetuigingen aan de gevangen of voortvluchtige RAF-terroristen, maar zou ook hand- en spandiensten hebben geleverd aan misdadigers van gemeen recht, in de hoop hen zover te brengen dat ze politieke aanslagen zouden gaan plegen.

Het gerecht verdacht de groep-Graindorge in elk geval van hulp bij de ontsnapping van gangster François Besse, de ex-luitenant van Jacques Mesrine, en bij het organiseren van onderduikadressen voor andere onderwereldfiguren. Voor deze feiten moesten Graindorge en zeven medestanders, onder wie Appelmans, in 1980 verschijnen voor de correctionele rechtbank van Brussel.

Een van de andere verdachten op dit ophefmakende proces was Marc De Laever, die bij verstek werd veroordeeld. Er bestonden zware vermoedens dat De Laever meer wist van de mislukte aanslag op de Amerikaanse generaal en toenmalige Navo-opperbevelhebber Alexander Haig. Die aanslag, de allereerste linkse terreuraanslag in België, had plaats op 25 juni 1979 in de omgeving van Bergen. Datzelfde jaar werden Carette en De Laever trouwens gearresteerd in Zwitserland, wegens een wapentransactie, maar ze gingen zonderling genoeg vrijuit. De aanslag op Haig werd opgeëist door de ‘Brigade Julien Lahaut’, een groepering waar niemand ooit van had gehoord. De naam verwees naar de door Gladio-achtige figuren vermoorde leider van de Belgische communistische partij, die ‘Vive la république!’ geroepen had bij de eedaflegging van koning Boudewijn. De opeising werd toegeschreven aan De Laever, die kort daarop de wijk nam naar Parijs, waar hij onderdook.

Ondanks het feit dat De Laever werd opgespoord voor de aanslag op Haig en zijn veroordeling bij verstek in de zaak-Graindorge, kon hij in Parijs nog jarenlang ongestoord politiek actief blijven als linkse activist. Tot Carette in 1982 in zijn blad Subversion zelf bekendmaakte dat De Laever plots, van de ene dag op de andere, was overgestapt naar de West-Duitse neonazi-terreurgroep Aktionsfront Nationaler Sozialisten (ANS), een buiten de wet gestelde groep die zich profileerde als het extreem rechtse spiegelbeeld van de RAF.

Appelmans daarentegen had weliswaar in 1979 een maand in voorhechtenis gezeten, maar werd in maart 1980 bij gebrek aan bewijs vrijgesproken op het proces-Graindorge. Volgens Dufrane, de ex-inspecteur van de Staatsveiligheid, speelde Appelmans vervolgens een mysterieuze rol in de brandstichting van het linkse weekblad Pour.

De redactie en drukkerij van dit Brusselse blad, dat naast allerlei andere onthullingen onder andere voor het eerst WNP-leider Paul Latinus ontmaskerde als infiltrant in gauchistische kringen, werden in de nacht van 4 op 5 juli 1981 vakkundig in de as gelegd door een extreem rechts commando. Appelmans zou volgens Dufrane een informant geweest zijn van de Staatsveiligheid bij Pour. Bovendien zou Appelmans volgens de verklaringen van Dufrane de man geweest zijn die het commando de plekken had aangewezen waar brand moest worden gesticht, meer bepaald daar waar de gevoelige dossiers werden bewaard. Appelmans werd echter nooit aangehouden, laat staan veroordeeld voor die feiten.

Het onderzoek van Steppé werd geen succes. Zijn vraag om huiszoekingen te verrichten bij de Staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst, “ten einde na te gaan of Appelmans werkzaam was als informant bij de CCC’ers voor rekening van Christian Smets van de Staatsveiligheid”, werd botweg geweigerd door Victor Jacobs, de toenmalige chef van de enquêtedienst van het Comité I.

Dat is het orgaan dat in opdracht van het parlement toezicht moet houden op de werking van de inlichtingendiensten. Jacobs was een onderofficier van de rijkswacht, die voordien gewerkt had in het rijkswacht- detachement dat veiligheidsonderzoeken uitvoerde als onderdeel van de militaire inlichtingendienst. Er bestonden zware maar nooit bewezen vermoedens dat Jacobs ook deel uitmaakte van de stay-behindorganisatie Gladio.

Steppé kreeg bovendien de wind van voren van zijn bazen bij het Brusselse gerecht. De toenmalige Brusselse procureur-generaal André Van Oudenhove ontstak in razernij toen hij vernam waar de substituut mee bezig was. “Met verbijstering en ontsteltenis heb ik kennis genomen van het verslag dat mij op 16 december 1994 werd gestuurd door uw substituut”, schreef Van Oudenhove aan procureur Benoît Dejemeppe.

“Ik verzoek u de heer Steppé te ontbieden en hem te vragen een omstandige schriftelijke verklaring af te leggen nopens de omstandigheden waarin hij gedreven werd om thans zijn proces-verbaal van 9 december 1994 op te stellen en een onderzoeksrechter te vorderen. Het behoort hem vanzelfsprekend ook toe te verklaren waarom hij het niet nodig heeft geacht voorafgaandelijk mijn ambt te raadplegen.”

Het eind van het liedje was dat Steppé een jaren aanslepend en slopend tuchtonderzoek aan zijn been kreeg. Appelmans zelf woont nog steeds in Elsene. Hij werd gisteren door de redactie gecontacteerd via zijn antwoordapparaat, maar reageerde niet.

Bron » De Morgen