Oud-minister Joseph Michel overleden

Voormalig minister van Binnenlandse Zaken Joseph Michel is in de nacht van vrijdag op zaterdag op 90-jarige leeftijd overleden. Dat meldt de woordvoerder van Waals CDH-minister Réné Collin. De christendemocraat (PSC) uit Virton was al lang ziek.

Joseph Michel kende een lange politieke carrière. Zo was hij niet alleen volksvertegenwoordiger, maar had hij ook verschillende ministersposten. Zo was hij van 1974 tot 1977 minister van Binnenlandse Zaken. In die periode voerde hij de grote fusie van de gemeenten door. De wet uit 1975 bracht het aantal gemeenten in België in één klap terug van 2.359 naar 596 (en enkele jaren later naar 589).

In een mededeling huldigt de voorzitter van het CDH (de opvolger van de PSC), Benoît Lutgen, “de herinnering aan iemand die zijn stempel gedrukt zal hebben op de Belgische politieke geschiedenis, toen hij minister van Binnenlandse Zaken was tijdens de gemeentefusies in de jaren 70”. In naam van zijn partij deelt hij zijn medeleven met de familie en naasten.

Ook verschillende politieke figuren betreurden reeds het overlijden via Twitter. Zo stelt Waals minister van Landbouw en partijgenoot René Collin dat hij “een voorbeeld voor ons allen was”. Ook de voormalige gouverneur van Luxemburg, Bernard Caprasse, reageert met droefheid “op het verlies van een vriend”. “Een opmerkelijk staatsman”, zegt Caprasse ook.

Verdediger van het platteland

Michel werd geboren in 1925 in Saint-Mard, dat nu een deelgemeente is van Virton, een stad in het uiterste zuiden van het land. Van opleiding was hij advocaat. De woordvoerder van Réné Collin roemt hem als bron van inspiratie voor verschillende politieke generaties in de provincie Luxemburg.

“Vooral omdat hij het platteland verdedigde en de provincie wilde profileren als een uitzonderlijke regio”, aldus Collin. Ook Lutgen wijst erop dat hij tijdens zijn loopbaan steeds zijn Luxemburgse roots verdedigd heeft.

Michel begon zijn politieke loopbaan in de regionale jongerenafdeling van de PSC. In de jaren 50 deed hij zijn intrede in de gemeenteraad van Virton en eind de jaren 60 werd hij er burgemeester. Na zijn passage op Binnenlandse Zaken werd hij minister van Onderwijs (1977-1979) en van 1986 tot 1989 was hij opnieuw minister van Binnenlandse Zaken en ook Openbaar Ambt. Hij was ook een jaar voorzitter van de Kamer, van eind 1980 tot eind 1981.

Bron » De Standaard

De baron is niet langer zwart

De legendarische Benoît de Bonvoisin, de baron die begin jaren tachtig de bijnaam ‘zwarte baron’ kreeg en beschuldigd werd van extreem rechtse complotten, ziet zijn naam gezuiverd. De Belgische staat is veroordeeld tot een schadevergoeding van 100.000 euro.

Hij was de duivel in hoogsteigen persoon. Geldschieter van al wat extreem rechts was, hij had banden met de CCC én de Bende van Nijvel, en werd geviseerd door de staatsveiligheid. Baron Benoît de Bonvoisin werd decennialang door het slijk gehaald. Wanneer hij op restaurant kwam, stonden mensen recht ‘omdat ze niet met een moordenaar wilden eten’. Maar de baron krijgt eerherstel: alle beschuldigingen zijn onterecht, zo heeft een Brusselse rechtbank geoordeeld.

Ze veroordeelt de Belgische staat dan ook tot het betalen van een schadevergoeding van 100.000 euro aan de edelman. De Bonvoisin was in de jaren zeventig politiek adviseur van Paul Vanden Boeynants binnen het CEPIC (Centre Politique des Indépendants et Cadres Chrétiens), een rechtse tak van de toenmalige PSC, het huidige cdH. Maar in 1981 bleek zijn rol plots geheel anders te zijn.

Het toenmalige hoofd van de staatsveiligheid, Albert Raes, vertelde in het parlement tijdens een vergadering van de onderzoekscommissie Wijninckx over ordehandhaving en privémilities over ‘contacten tussen extreem rechts en bepaalde figuren van het CEPIC’. De verklaring vond plaats achter gesloten deuren, maar de documenten werden gelekt. In de media werd gretig geciteerd uit de nota van Raes waarin De Bonvoisin omschreven werd als ‘een financier van extreem rechts in België’

De baron diende klacht in tegen Raes. Die werd nooit veroordeeld, maar uit het onderzoek bleek wel dat de nota destijds behoorlijk aangedikt zou zijn: zinnen die er in de voorwaardelijke wijs stonden werden plots affirmatief. De beschuldigingen tegen de baron konden op geen enkele manier hard gemaakt worden. In 2010 constateerde het Comité I, dat toezicht houdt op de inlichtingsdiensten in ons land, in haar jaarverslag dat de Staatsveiligheid de reputatie van De Bonvoisin doelbewust en op basis van geruchten gekelderd had.

“De belangstelling voor De Bonvoisin was legitiem”, aldus het rapport, “(…) Dit belet echter niet dat hij het mikpunt is geworden van nota’s en rapporten die bestemd waren voor de minister van Justitie om redenen die niet duidelijk zijn. (…) Deze nota’s en rapporten van de Staatsveiligheid bevatten beweringen die niet werden geverifieerd en zonder enige nuancering werden geformuleerd.” “Dat is precies wat de rechter nu ook zegt”, vat Cédric Bernès, advocaat van De Bonvoisin, samen. “Alles wat er in die nota stond was een hypothese. Niets is ooit onderzocht.”

Ziet het Comité I geen motief voor het viseren van de baron, dan staat er wel een in het boek Schurkenstaat België van de inmiddels overleden advocaat Mario Spandre. De Bonvoisin was een vertrouweling van VDB, die voor een groot stuk van de jaren zeventig minister van Defensie was. In die hoedanigheid kreeg de baron taken toevertrouwd en zou hij een strengere controle op de Staatsveiligheid bepleit hebben, tot ongenoegen van Raes.

De inmiddels 74-jarige baron was zelf gisteren niet bereikbaar voor commentaar. Hij woont teruggetrokken in een statig Brussels herenhuis en kreeg in 2008 een herseninfarct. “Zijn gezondheid is slecht”, zegt Bernès. “Heel dit dossier sleept al dertig jaar aan. Het weegt op hem.” Ook nu blijft het dossier hem bezighouden. “Hij is er dagelijks mee bezig en hij volgt alles wat in de media komt”, zegt Bernès.

“Als hij ergens in een krant ‘de zwarte baron’ wordt genoemd of er wordt gealludeerd op banden met extreem -rechts dan dienst hij meteen klacht in. Ik heb zelf zo al een tiental zaken voor het opgestart en ik moet zeggen, in 99 procent van de gevallen, zijn die succesvol. Helaas voor de baron krijgt hij meestal een morele schadevergoeding van een euro. Daar kan hij niet van leven.” Werken zat er de laatste dertig jaar immers niet in. “Hij heeft gezocht, maar hij vond geen werk”, zegt Bernès.

“Wie neemt iemand met zo’n reputatie aan? Precies daarom eisten we in de zaak tegen de staat een schadevergoeding van 6,25 miljoen euro. Dat is een schatting van het bedrag dat hij de afgelopen dertig jaar had kunnen verdienen.” De rechter zag echter alleen reden om een morele schadevergoeding uit te keren. Annemie Turtelboom (Open Vld), die als minister van Justitie aangeklaagd werd in de zaak, is niet van plan die te betalen. “We zijn in beroep gegaan”, zegt Koen Peumans van het departement Justitie, “maar inhoudelijk kan ik niks zeggen over de zaak.”

Bron » De Morgen

Voormalig minister Antoine Humblet overleden

Antoine Humblet, de Naamse politicus die in de jaren zeventig in de regering zat voor de toenmalige PSC, is vrijdag op 88-jarige leeftijd overleden. De man was al enkele jaren ziek. Dat staat zaterdag in de krant L’Avenir.

Humblet werd geboren in 1922 in Serinchamps. Hij was zowel ondernemer, actief in de houtsector, en politicus. Van 1973 tot 1979 was hij achtereenvolgens staatssecretaris van Begroting en minister van Nationale Opvoeding, en van Landbouw en Middenstand. Hij maakte ook deel uit van de eerste Waalse regering.

Humblet was het grootste deel van zijn carrière lid van de christendemocratische partij PSC (nu cdH). Hoewel hij in 1984 uit de politiek was gestapt, sprak hij in 1999 zijn steun uit voor de MCC (Mouvement des Citoyens pour le Changement), die deel uitmaakt van de liberale MR. Humblet figureerde toen als tiende opvolger op de PRL-FDF-MCC-lijst voor de verkiezingen van het Europarlement.

Antoine Humblet was vader van negen kinderen. Zijn dochter Anne zit in de gemeenteraad van Namen.

Bron » Het Nieuwsblad

Hoe de Staatsveiligheid baron de Bonvoisin heeft gepakt

Dertig jaar heeft het geduurd voor de waarheid aan het licht kwam, maar nu is het eindelijk bewezen: de Staatsveiligheid heeft op basis van ongecontroleerde geruchten de reputatie van baron Benoît de Bonvoisin doelbewust om zeep geholpen. Tot die conclusie komt het Comité I, de dienst die in opdracht van het parlement de Belgische inlichtingendiensten controleert, in haar jongste jaarverslag.

De problemen van de baron begonnen in het voorjaar van 1981, toen De Morgen een vertrouwelijke nota van toenmalig minister van Justitie Philippe Moureaux (PS) publiceerde waarin de Bonvoisin werd afgeschilderd als de occulte financier van het Front de la Jeunesse, een gewelddadige en extreemrechtse knokploeg.

Die zogenaamde CEPIC-nota, gebaseerd op informatie afkomstig van de Staatsveiligheid, was bestemd voor de senatoren die lid waren van de commissie-Wijninckx, een parlementaire onderzoekscommissie die privé-milities zoals de Vlaamse Militanten Orde (VMO) en het Front de la Jeunesse onder de loep nam.

Sindsdien kreeg de edelman de bijnaam ‘zwarte baron’ en werd zijn naam gelinkt aan allerlei duistere affaires uit de jaren tachtig, tot en met het dossier van de Bende van Nijvel.

De uitgelekte nota was ook de start van een juridische uitputtingsslag, die de Bonvoisin gedurende al die jaren heeft gevoerd om zijn verloren eer te herwinnen. Die veldslag, die uitgevochten werd in diverse rechtbanken, eindigde pas in 2000 voor het hof van beroep van Bergen met een vrijspraak van de baron over de hele lijn.

Een gewone burger die op deze manier door de Staatsveiligheid wordt aangepakt, zou wellicht de moed verliezen en in de anonimiteit verdwijnen. De Bonvoisin is evenwel niet de eerste de beste.

Hij is de kleinzoon van Alexandre Galopin, gouverneur van de Société Générale tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij beschikte over zeer goede internationale contacten op hoog niveau in Washington, Parijs en elders. Hij had het karakter en het geld om terug te vechten.

In 2006 diende de Bonvoisin klacht in bij het Comité I omdat hij beweerde ernstig benadeeld te zijn geweest door de activiteiten van de Staatsveiligheid. “De betrokkene meent reeds jarenlang slachtoffer te zijn (geweest) van manipulatie en van gefabriceerde gegevens die zijn reputatie hebben vernietigd”, noteerde het Comité toen.

Vier jaar later komt het controlecomité nu tot de conclusie dat de Bonvoisin volkomen gelijk heeft. In haar jaarverslag over 2009, dat zopas werd gepubliceerd, stelt het Comité dat de baron “het mikpunt werd van nota’s en rapporten van de Staatsveiligheid die bestemd waren voor de minister van Justitie om redenen die niet duidelijk zijn.

Bovendien kon het Comité I alleen maar vaststellen dat deze nota’s en rapporten beweringen, vermoedens en zelfs deducties bevatten die niet werden geverifieerd op hun geloofwaardigheid en betrouwbaarheid en zonder enige nuancering werden geformuleerd.”

Het controlecomité kon vaststellen dat “deze zaak, in weerwil van haar ouderdom, nog steeds uiterst gevoelig lag”. Het ondervond dan ook grote moeilijkheden en hardnekkige weerstand tijdens haar onderzoek.

Zo verklaarden meerdere agenten, ex-agenten, maar ook de vorige en huidige administrateur-generaal van de inlichtingendienst “dat het Comité I niet bevoegd was om een onderzoek te voeren naar oude en dus verjaarde feiten of naar feiten die dateren van voor de oprichting van het Comité”. Onzin natuurlijk, want het controlecomité was wel degelijk bevoegd.

Voorts lijkt het er sterk op dat de Staatsveiligheid op voorhand haar archieven had ‘uitgekuist’, want het controlecomité ontdekte daar wel een dossier-de Bonvoisin, “maar dat bevatte geen stukken uit de periode 1970-1980”.

Ook elders botste het Comité op een muur. Zo kreeg het bijvoorbeeld van de senaatsvoorzitter geen inzage in de verklaringen die Albert Raes, de chef van de Staatsveiligheid in 1981, achter gesloten deuren had afgelegd voor de commissie-Wijninckx. Evenmin kreeg het Comité toegang tot de vertrouwelijke documenten die worden bewaard in het archief van wijlen Walter De Bock, de onderzoeksjournalist van De Morgen die destijds de CEPIC-nota heeft gepubliceerd.

Getuigen vinden over die oude zaak bleek evenmin simpel. “De toenmalige leidinggevenden van de Staatsveiligheid en de meeste agenten die hadden gewerkt in de dossiers betreffende baron de Bonvoisin, hadden de dienst verlaten, onder meer door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Bovendien waren sommigen ernstig ziek en anderen overleden.”

En pogingen om Albert Raes, de legendarische ex-patron en spionnenmeester en de sleutelfiguur in deze zaak, te kunnen ondervragen mislukten jammerlijk. “De onderhandelingen hieromtrent, via uitvoerige briefwisseling met Raes en zijn raadslieden, zijn spaak gelopen”, zegt het jaarverslag. “Raes kon ook niet worden gedagvaard. Ex-leden van de inlichtingendiensten kunnen immers niet verplicht worden om te getuigen voor het Comité I.”

Het controlecomité ontdekte een verband tussen de werkzaamheden van de commissie-Wijninckx en de intense opvolging van de baron door de Staatsveiligheid. De reden hiervoor kon het Comité niet achterhalen.

“Pas in de periode kort voor de oprichting van de commissie-Wijninckx en in de periode waarin deze commissie actief was, zette de Staatsveiligheid plots veel middelen in om baron de Bonvoisin te volgen, met name door een beroep te doen op bepaalde informanten die beter vergoed werden dan anderen en door de uitvoering van verschillende schaduwoperaties.”

Verder bevestigt het Comité dat er in die periode “een parallel circuit was ontstaan met een niet-officiële sectie die bestond uit getrouwen van toenmalig administrateur-directeur-generaal Albert Raes. Richtlijnen kwamen rechtstreeks van Raes, via zijn adjunct, zonder dat ze de gebruikelijke hiërarchische weg volgden.

Agenten bezorgden hun rapporten ook rechtstreeks aan Raes, zonder hun hiërarchie in te lichten over het geleverde werk en zonder dat deze de informatie kon valideren. Sommige van deze rapporten werden met de hand geschreven. Ook werd er vaak rechtstreeks mondeling verslag uitgebracht bij Raes. Sommige getuigen verklaren dat ze meer rapporten hebben geschreven of gemaakt dan er voorkomen in het onderzoeksdossier van het Comité I.”

De informatie die de getrouwen van Raes verzamelden, werd met andere woorden niet gecheckt. “Het Comité I vond geen spoor van enige verzoek tot verificatie. Er werd ook geen enkele analyse gevonden. Volgens verschillende getuigen hechtte Albert Raes daar niet het minste belang aan.

Ruwe informatie werd zonder verificatie rechtstreeks aan hem bezorgd en deze informatie diende als basis voor de nota’s voor de minister van Justitie. Het Comité I moest vaststellen dat de verkregen informatie weliswaar soms eerst met enig voorbehoud werd geformuleerd en toch later elders als vaststaand werd voorgesteld.

Het was de directie die tussenkwam om de inhoud van sommige rapporten te beïnvloeden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de rapporten van de Staatsveiligheid die werden gebruikt door de toenmalige minister van Justitie voor het opmaken van de Cepic-nota. Deze rapporten werden gecorrigeerd en – door de adjunct-administrateur, maar ook op verzoek van de administrateur-directeur-generaal – in de aantonende wijs herschreven, terwijl ze oorspronkelijk in de voorwaardelijke wijs waren opgesteld.”

De kritiek van het Comité I is dan ook niet zozeer gericht tegen het geheel van de toenmalige Staatsveiligheid als instelling, “maar wel tegen het parallelle en niet-officiële circuit dat in december 1980 en begin januari 1981 werd opgericht binnen deze dienst en dat heeft gefunctioneerd buiten de bevoegde secties – en zelfs zonder hun medeweten – die als taak hadden extreemrechts op te volgen”.

Overigens preciseert het Comité I wel dat “de belangstelling van de Staatsveiligheid voor baron de Bonvoisin legitiem was, dit gelet op zijn activiteiten, zijn reizen en zijn contacten, met name met extreemrechtse bewegingen”.

Bron » Apache

Baron de Bonvoisin ‘mikpunt van parallel circuit’

Baron Benoît de Bonvoisin was het mikpunt van een ‘parallel en niet-officieel circuit’ binnen de Staatsveiligheid. Nota’s en rapporten over de Bonvoisin bestemd voor de minister van Justitie – aanvankelijk Philippe Moureaux en naderhand Jean Gol – ‘bevatten beweringen, vermoedens en zelfs deducties die niet werden geverifieerd op hun geloofwaardigheid en betrouwbaarheid en zonder enige nuancering werden geformuleerd’. Dat staat in het Activiteitenverslag 2009 van het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.

Het parallelle en niet-officiële circuit werd in de jaren 1980-1981 opgericht binnen de Staatsveiligheid maar functioneerde, volgens het jaarverslag, buiten de bevoegde diensten die als taak hadden extreemrechts te volgen.

De vaststelling in het jaarverslag van het Vast Comité I komt neer op een blamage voor Albert Raes, de toenmalige chef van de Staatsveiligheid. Raes, inmiddels met pensioen, heeft de Bonvoisin al die jaren achtervolgd met tal van aantijgingen. Zo werd Benoît de Bonvoisin, door de media steevast als de Zwarte Baron bestempeld want gelinkt aan fascistoïde groeperingen, onder meer in verband gebracht met de Bende van Nijvel.

Eerder al bleek uit ondervragingen van het gerecht dat enkele journalisten zich al te gewillig door de agenten van de Staatsveiligheid lieten gebruiken om de verdenkingen tegen de Bonvoisin aan te dikken. Waarop hun krantenverhalen werden gebruikt om de rapporten van de Staatsveiligheid te stofferen.

Bron » Knack