Disfuncties bij inlichtingendiensten moeten worden onderzocht

De klacht van de gewezen inspecteur van de Staatsveiligheid, Nicolas Ullens de Schooten, kan niet afgedaan worden als een interpersoneel conflict. Uit de aan de klacht gevoegde stukken blijkt dat de inspecteur, als lid van de economische sectie, deed wat hij voor de bescherming van ons wetenschappelijk en economisch potentieel moest doen. De klacht moet dan ook ernstig worden onderzocht.

Ullens stelde nota’s op over de door hem verkregen inlichtingen die mogelijks wijzen op inmenging. Die inlichtingen zijn bovendien samenlopend met wat in drie andere, gerechtelijke onderzoeken, wordt onderzocht: de gerechtelijk onderzoeken over de mogelijke corruptie bij de verkoop van het Rijksadministratief Centrum in Brussel, over Kazachgate, en over het vrijgeven van op vraag van de VN in beslag genomen miljarden van de gewezen Libische dictator Kadafi.

Bovendien werd over de bedenkelijke wijze waarop de zogeheten afkoopwet tot stand kwam, een wet die toeliet schuld en boete af te kopen, ook een langdurig parlementair onderzoek gevoerd. De zogenaamde Kazachgate-commissie. Dat onderzoek wees uit dat de werking van de drie grondwettelijke machten ernstig en op het hoogste niveau werd ontwricht.

Verder en ernstig onderzoek

In de klacht van de inspecteur worden ook elementen aangereikt die grote vragen oproepen over de werking van de burgerlijke inlichtingendienst. Mede gezien de aangehouden strijd tegen het terrorisme, maar ook tegen de toenemende bedreigingen voor ons wetenschappelijk en economisch potentieel, dwingen de door Ullens aangegeven elementen tot verder en ernstig onderzoek.

In dat onderzoek moet het onderscheid gemaakt worden tussen de elementen die aanleiding kunnen geven tot het optreden van de gerechtelijke overheden en deze die betrekking hebben op mogelijke “disfuncties” in de werking van de inlichtingendienst.

Voor het eerste facet is het de bevoegdheid van het openbaar ministerie om uit te maken of de in de klacht aangegeven aanwijzingen, voor een goede rechtsbedeling, al dan niet samenlopend zijn met de feiten die de onderzoeksrechter onderzocht, zodat zij er moeten aan toegevoegd worden.

Voor de beoordeling van de mogelijke “disfuncties” in de werking van de Staatsveiligheid heeft de wetgever een eigen orgaan ter beschikking: het Vast Comité I. Met de eigen enquêtedienst kan het Comité I onderzoek doen en daarover rapporteren aan het parlement.

Ook hier is het de vraag of binnen het korte tijdsbestek afdoende onderzoek is gevoerd om het verslag dat in de Kazachgate-commissie werd gegeven voldoende te kunnen onderbouwen. Op welke elementen van onderzoek steunde het verslag van het Comité I dat besloot dat er geen aanwijzingen van inmenging waren?

Structureel probleem

Er is de zwaarwichtige verklaring van Nicolas Ullens de Schooten dat hij door een lid van de enquêtedienst werd bedreigd zodat hij zijn verklaring niet durfde te ondertekenen, wat alweer tot de beoordelingsbevoegdheid van de gerechtelijke overheden behoort.

In de klacht zitten echter ook elementen die als een structureel probleem kunnen worden bekeken. Die elementen kunnen aanzetten tot een onderzoek over de goede werking van de dienst. De Staatsveiligheid is immers een overheidsdienst die onder het gezag van de minister van Justitie staat, maar ook, via het Vast Comité I, onder toezicht van het parlement.

De benoeming en de bevordering van de leden van deze dienst en de verhouding tussen de hiërarchie en de agenten is geen willekeurige aangelegenheid, maar dient te gebeuren volgens de reglementaire voorschriften.

Indien de verklaringen van de inspecteur naar waarheid mochten zijn en er inderdaad sprake is van een onreglementaire plaatsing en toewijzing van meerdere bevelsfuncties door een minister die er geen gezag over heeft, en er daarenboven sprake kan zijn van inmenging, zijn dat elementen die snel en accuraat kunnen worden onderzocht. Los van alle andere gegevens.

De bezorgdheid voor zowel de goede werking van de Staatsveiligheid als van het Vast Comité I gaat gepaard met ernstige vragen over de werking van de andere inlichtingendienst, namelijk de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid (ADIV). Ook over deze militaire inlichtingendienst kwamen ernstige aanwijzingen van “disfunctie” naar buiten.

Welk gevolg werd er gegeven aan de ernstige aanwijzingen van mogelijke spionage in de eigen dienst? Op welke wijze wordt getracht een oud zeer, de verscheiden opvatting tussen de burgerlijke en de militaire leden, die nu tot hoogspanning heeft geleid, in goede banen te leiden?

Samen met de lezing van wat nu, gestaafd met documenten, naar buiten komt over mogelijke disfuncties in de werking van verschillende overheidsdiensten in de veiligheidssector volgt een ernstige bezorgdheid over de slagkracht en de behoorlijke werking ervan. Dit alles kan daarom niet voor ongezien gehouden worden.

Deze vragen over de werking van deze diensten hebben ook betrekking op de afwending van wat ons het meest bedreigd. Dat is niet enkel het terrorisme dat de rechtsstaat ondermijnt, maar ook de aanslagen op ons wetenschappelijk en economisch potentieel, en zo ook de instandhouding van de welvaartsstaat.

De rechtsstaat en de welvaarsstaat zijn de twee grote geschenken die wij in de naoorlogse periode van onze voorgangers hebben gekregen. Die brengen wij nu met een steeds verder gaande slordigheid in gevaar.

Bron » Apache | Walter De Smedt

‘Van een transparant toezicht op de politie en inlichtingendiensten is geen sprake meer’

‘Als ook onderzoeksjournalistiek strafbaar wordt gesteld, zijn de inlichtingen- en veiligheidsdiensten volkomen vogelvrij’, schrijft Walter De Smedt. ‘Om het even welke vorm van toezicht is maar zinvol als je er ook kan over rapporteren.’

De afgelopen kwarteeuw heeft het parlement meerdere onderzoeken gevoerd over de werking van de politie- en inlichtingendiensten. Van bij het eerste parlementair onderzoek, dat naar de Bende van Nijvel, was het reeds overduidelijk dat er een ernstig gebrek aan toezicht op die diensten was. Daarom besloot de wetgever tot oprichting van eigen permanente en onafhankelijk onderzoeksorganen met een eigen enquêtedienst: de Vaste Comités van Toezicht P ( Politie) en I ( Inlichtingendiensten). Maar die comités werden snel door de regering ingepakt: iedere minister, die van justitie en die van binnenlandse zaken, zorgde er voor dat hij een eigen mannetje in het comité verkreeg. Dat leidde tot ernstige meningsverschillen in de comités zowel over wat moest worden onderzocht als wat daarover kon en mocht gerapporteerd worden.

Er werden ook informele als formele maatregelen genomen om te beletten dat ernstige “disfuncties”, die door de comités werden vastgesteld, naar buiten zouden komen. Het eerste comité P werd om die reden zelfs naar huis gestuurd en vervangen. Het werd helemaal stil nadat Kamervoorzitter Herman De Croo de informele regel “For Your Eyes Only” invoerde. Aan de parlementairen, leden van de commissies die de comités moesten ‘begeleiden’, werd daardoor verboden de door hen met de comités besproken dysfuncties naar buiten te brengen : einde van de parlementaire ‘Freedom of Speech’. Een voorontwerp van wet van de regering van 3 mei wil nu nog verder gaan: Elke communicatie over veiligheidszaken, ook de maatschappelijk verantwoorde, wordt nu ook strafbaar gesteld. Indien dit voorontwerp wordt hernomen kan je de vaste comités beter afschaffen: want om het even welke vorm van toezicht is maar zinvol als je er ook kan over rapporteren. Als iedere communicatie, ook deze die het voorwerp uitmaakt van onderzoeksjournalistiek, strafbaar wordt gesteld zijn de inlichtingen- en veiligheidsdiensten volkomen vogelvrij.

Kantelmomenten

De pogingen van de regering om de rapportering van de vaste comités aan banden te leggen, geheim te houden wat zij hadden vastgesteld, waren legio. Maar er waren enkele kantelmomenten: dossiers waarin de vastgestelde ‘disfuncties’ dermate zwaarwichtig waren dat er erg verregaande maatregelen werden genomen die de onafhankelijkheid en de werkzaamheid van de vaste comités geheel ondermijnden.

In het parlementair onderzoek op het Dutrouxonderzoek was het de belangrijkste vraag of de door de Rijkswacht bedachte en uitgevoerde observatie van Dutroux, de operaties Othello en Décimes, al of niet parallelle en voor de onderzoeksrechter geheim gehouden onderzoeksdaden waren. Hoewel de betrokken Rijkswachters in het door het comité P gevoerde onderzoek bekenden dat het om een geheime operatie ging, en de informatie niet aan de onderzoeksrechter werd overgemaakt omdat het niet de gewoonte was het te doen maakte het comité om deze disfunctie te verbergen een geheel vervalst verslag: de Rijkswacht werd wit gewassen.

Het daarop volgend parlementair onderzoek besloot echter niet alleen dat het wél om parallelle en geheime operaties ging maar voegde er nog een heel wat zwaardere overweging aan toe:

‘Mochten de meisjes toen nog in leven zijn geweest, dan is het verdere verloop van de gebeurtenissen echt tragisch te noemen. De huissleutels worden immers pas op 6 januari 1996 teruggegeven aan de echtgenote van Dutroux, na herhaalde verzoeken van Dutroux en zijn advocaten (ook aan de hand van medische getuigschriften) aan de onderzoeksrechter, met de bede Michèle Martin in het huis te laten wonen. Als de kinderen in het huis aanwezig waren, betekent dit dat ze het één maand lang zonder verzorging en zonder voeding hebben moeten stellen (tekst verslag parlementaire onderzoekscommissie).’

Wat kon er tragischer zijn in de wijze waarop de Rijkswacht het parallel onderzoek had verborgen gehouden: dat de Rijkswacht, terwijl het huis waarin de kinderen waren opgesloten, en wetende dat zij er zaten, in observatie hield ook belette dat de kinderen eten en drinken kregen? Werden de kinderen misbruikt als lokaas om de daders van het door de Rijkswacht beweerde netwerk op heterdaad te kunnen vatten? Maakte het Vast Comité P daarom een vervalst verslag en werden de vele aanwijzingen die deze piste aannemelijk maken daarom door de onderzoekscommissie niet verder onderzocht?

Politieke Politie

Ook het Vast Comité I dat de inlichtingendiensten controleert, kende een soortgelijk kantelmoment: het onderzoek de Bonvoisin. In dit dossier ontdekte het comité I het bestaan binnen de Staatsveiligheid van een afgezonderde cel die enkel aan het hoofd van de dienst rapporteerde over de door die dienst opgestelde dossiers over politiek belangrijke personen. Dat onderzoek was erg belangrijk, omdat de Bonvoisin verdacht werd de geldschieter te zijn van de extreemrechtse organisaties die in het Bendeonderzoek de voornaamste piste uitmaakten. Daar werd vastgesteld dat de door die dienst opgestelde nota’s veronderstellingen inhielden die in samenspraak met het toenmalig kabinet van justitie in zekerheden werden omgezet om het politieke succes van de betrokken baron de Bonvoisin, bijgenaamd de zwarte baron, te breken, wat ook lukte.

Om verder onderzoek te beletten werd ook hier de toenmalige samenstelling van het comité gewijzigd. Twee van de drie leden werden vervangen. Uit een brief die de enquêteur die het onderzoek uitvoerde kort voor zijn dood schreef bleek dat het nieuw samengesteld comité het verder onderzoek belette: het vierhonderd pagina’s tellende rapport dat hij aan het vorige comité had gemaakt werd door het nieuwe comité slechts deels overgenomen. Omdat de enquêteur hier niet mee akkoord kon gaan en hij aandrong om zijn onderzoek verder te zetten, werd hij ontslagen.

Maatregelen

Er werden ook formele maatregelen genomen om de slagkracht van de diensten te verhogen, en tegelijk het toezicht daarop te beperken. Vooreerst werd het verschil tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke finaliteit weggewerkt. In het gerechtelijk onderzoek werden nu ook de methoden van de inlichtingendiensten toegelaten, namelijk werken met informateurs, observatie en infiltratie. Inlichtingenagenten mochten nu ook meewerken aan gerechtelijke onderzoeken. Alle diensten zowel de politie- als de inlichtingendiensten werken nu, in de strijd tegen het terrorisme, met dezelfde afgeschermde ‘bijzondere methoden’ op hetzelfde terrein, dat van de bedreiging door een nog niet bestaand misdrijf.

Hoe het toezicht door de onderzoeksrechter op die operaties door de politiediensten gebeurt, is door het Dutrouxonderzoek duidelijk aangegeven: de verzelfstandigde politieoperaties worden buiten het gerechtelijk dossier gehouden. Voor dezelfde operaties door de inlichtingendiensten werd ieder rechterlijk toezicht vermeden door de oprichting van een bestuurlijke commissie die beslist over de schending van grondwettelijk beschermde rechten als de vrijheid van persoon en woonst. Het toezicht daarop gebeurt enkel door het vast comité I zodat, wegens de afgeschermde werkwijze, enige rapportering daarover onmogelijk is: er komt geen enkele rechter bij te pas.

Toezicht

Het aanvankelijk opzet om in een permanent en onafhankelijk parlementair toezicht op de politie- en inlichtingendiensten te voorzien, is geheel verdwenen: je hoort er ook nauwelijks nog wat over. Het voorliggende voorontwerp wil nu ook het enig overblijvende toezicht, dat door de onderzoeksjournalistiek, onmogelijk maken door de strafbaarheid van iedere rapportering.

Daardoor komen wij opnieuw in de toestand zoals die ten tijde van de koude oorlog bestond: volkomen geheimhouding voor de door de inlichtingendiensten maar nu ook door de politiediensten gevoerde operaties. Daardoor worden ook de herhaalde vaststellingen van meerdere parlementaire onderzoekscommissies voor ongezien gehouden, en wordt zowel het rechterlijk als het parlementair toezicht op de werking van die diensten volkomen onmogelijk gemaakt. Daardoor wordt het ook voor de burger onmogelijk om langs de onderzoeksjounalistiek enig inzicht te verkrijgen in wat de diensten doen. De belofte na de witte marsen dat het allemaal transparanter zou worden is daardoor helemaal onderuit gehaald: van een werkelijk en daadwerkelijk permanent toezicht is er dan geen sprake meer.

Bron » Knack | Walter De Smedt

Journalisten ongerust over wetsontwerp over onthullen van staatsgeheimen

De Vlaamse (VVJ) en de federale (AVBB) verenigingen van beroepsjournalisten zijn ongerust over een wetsontwerp dat de onthulling van ‘geclassificeerde overheidsinformatie’ heel wat ruimer wil bestraffen. Het wetsontwerp legt een loodzware hypotheek op journalisten en klokkenluiders en vormt een grote bedreiging voor de journalistiek, aldus de VVJ op haar website. De verantwoordelijken van de AVBB hebben in een brief aan vicepremier en minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders hun ongerustheid over het wetsontwerp verwoord.

Het document in kwestie werd begin mei in de ministerraad in een eerste lezing goedgekeurd. Het werd nog niet onderzocht door het parlement maar is gepubliceerd door de Raad van State, die er in juni haar advies over uitbracht.

Doelstelling van de tekst die werd aangebracht door minister Didier Reynders is de bescherming van geclassificeerde overheidsinformatie conform te maken aan internationale verplichtingen van België, met onder meer een vierde niveau van classificatie. Naast ‘zeer geheim’, ‘geheim’ en ‘vertrouwelijk’ zou de vermelding ‘beperkt’ het licht zien.

Onder meer Knack en Le Soir berichtten woensdag dat de voorgelegde tekst het onthullen van geclassificeerde informatie veel ruimer bestraft. “In het voorstel worden ook straffen ingevoerd voor personen die géén veiligheidsmachtiging hebben en geheime of vertrouwelijke overheidsinformatie bekendmaken. Wie dat ‘kwaadwillig’ doet of ‘met het oogmerk te schaden’, riskeert tot drie jaar cel en een boete tot 5.000 euro. Maar bestraffing is er ook al voor wie ‘weet of zou moeten dat een openbaarmaking een fundamenteel belang van de Staat kan aantasten’: hij of zij kijkt tegen een mogelijke boete van 5.000 euro aan”, aldus de VVJ.

“Die bepalingen zijn zo breed geformuleerd dat ze ook alle journalisten treffen die nog over het werk van de veiligheidsdiensten berichten. Klokkenluiders zijn op basis van de voorgestelde tekst even goed aangeschoten wild. Levert elke publicatie over vertrouwelijke veiligheidszaken journalisten en hun bronnen voortaan een boete op van 5.000 euro? Of ontsnappen die diensten straks gewoon aan elke journalistieke en democratische controle?”, werpt de VVJ op.

Zowel de Raad van State als het Toezichtscomité voor de inlichtingendiensten (Comité I) merkte het probleem op. In afzonderlijk adviezen wijzen ze de regering op het grote risico voor ‘andere fundamentele belangen’, zoals de vrijheid van uitdrukking en van informatie.

De journalistenverenigingen vragen aan minister Reynders om rekening te houden met de opmerkingen van de Raad van State en expliciet toe te voegen dat de wet geen inbreuk pleegt op de fundamentele rechten, met inbegrip van het recht op vrije meningsuiting en van informatie.

Het kabinet van Reynders verklaarde intussen dat het wetsontwerp met de bedenkingen van de Raad van State en het Comité I rekening zal houden.

Bron » Het Nieuwsblad

Reynders en topmilitair aan de tand gevoeld over manke inlichtingendienst

De militaire inlichtingendienst Adiv draait al geruime tijd vierkant. Ondanks een negatief rapport met aanbevelingen, verandert er weinig aan de situatie. Het parlement wil Defensieminister Reynders (MR) en de baas van de Adiv daarover aan de tand voelen. Ook legerstafchef Compernol zou later nog worden uitgenodigd.

Achter gesloten deuren besprak de kamercommissie die onder meer de inlichtingendiensten opvolgt deze namiddag een opvolgingsonderzoek over de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid (Adiv). Dat is de inlichtingendienst van het leger. In juni vorig jaar bleek uit een audit dat de Directie Counterintelligence, die werkt rond contraspionage, zijn werk niet naar behoren uitoefent. Interne twisten ‘met aanslepende discussies en diepgeworteld wantrouwen’ belemmeren een goed functionerende afdeling contraspionage. Het gevolg is dat die afdeling een stuurloos schip is geworden.

In de audit, die toezichthouder Comité I had uitgevoerd, stond een reeks aanbevelingen. Op korte termijn, tegen het einde van vorig jaar, moest er bijvoorbeeld werk worden gemaakt van een missie en een visie voor de afdeling contraspionage, moesten er afspraken komen met andere inlichtingendiensten (zoals de Staatsveiligheid) en moest duidelijkheid komen over welke middelen op welk domein worden ingezet.

Maar vandaag is gebleken dat er nauwelijks iets is veranderd aan de werking. Daarom beslisten de kamercommissie en het Comité I om onder anderen minister Didier Reynders (MR) te horen over de gang van zaken. Dat vernam De Standaard van vier bronnen. Reynders kreeg defensie onder zijn hoede nadat de N-VA uit de federale regering vertrok. Zijn voorganger was Steven Vandeput.

De kamercommissie wil ook Claude Van de Voorde horen. Hij is sinds juni 2017 de chef van de Adiv. Nadat via De Standaard een brief uitlekte waarin enkele mensen van de Adiv hun beklag deden over het gerommel bij de inlichtingendienst, besloot Van de Voordes voorganger Eddy Testelmans op te stappen. De commissie overweegt ook Marc Compernol, de nummer één binnen defensie, uit te nodigen.

Het kabinet-Reynders zegt dat het nog te vroeg is om te reageren, maar volgt het dossier op. De persdienst van Defensie bevestigt dat Van de Voorde zal worden gehoord door de commissie, maar wil er verder geen commentaar bij geven omdat de zitting achter gesloten deuren zal plaatsvinden.

Bron » De Standaard

Machtsstrijd, Russische spionage en vernietigde documenten: het gerommel binnen de ADIV

Wrok en paranoia heersen binnen ADIV. De inlichtingenofficieren zijn verwikkeld in een grimmige machtsstrijd. Het hoofd van de afdeling Contraspionage mag zijn bureau niet meer in. Een majoor wordt beschuldigd van spionage voor Rusland. En het wachtwoord van de topman zou te grabbel liggen.

Eind januari werd het bureau van hoofdcommissaris Clement Vandenborre verzegeld. Hij wordt ervan beschuldigd gevoelige documenten te hebben vernietigd in een papierversnipperaar. Er is ook protest tegen de manier van leidinggeven van de ancien: hij zou al te eigenwijs zijn. In het slechtste geval hangt hem een schorsing of een intrekking van zijn veiligheidsmachtiging boven het hoofd. Ook zijn medewerker is voorlopig niet meer welkom op het hoofdkwartier in Evere.

Verschillende bronnen melden aan deze krant dat de zaak rond Vandenborre diepe wortels heeft. Hij en zijn adjunct worden al langer aanzien als de onruststokers binnen ADIV. Het duo zou volgens hun collega’s de hand hebben in een aantal geregisseerde interne klachten. Het doel daarvan: spionnen beschadigen door hun gevoelige missies aan de grote klok te hangen. Zelf noemen ze zich het slachtoffer van een smeercampagne. De pensioengerechtigde Vandenborre verzet zich tegen de vermomde opheffing van de afdeling Contraspionage. Daarom zou hij weg moeten.

Etterbuil

Het broeit al langer in de militaire inlichtingendienst. Bij ADIV, de veel minder bekende tegenhanger van de Staatsveiligheid, zijn 600 mensen in dienst. De meerderheid daarvan zijn militairen die werken voor de afdeling Inlichtingen (I). Die afdeling is actief in het buitenland en staat daar in voor de veiligheid van de militairen op missie. Daarnaast is er de afdeling Contraspionage (CI), waar 90 mensen aan de slag zijn, vooral burgers. Deze afdeling focust op het eigen grondgebied. Het is onder meer haar taak om buitenlands spionagewerk op militairen in ons land te verijdelen.

De twee afdelingen leven al jaren, zo niet decennia, in onmin. Langs beide kanten wordt geklaagd over jaloezie en wantrouwen. Dat de ADIV-top nog altijd kakigroen kleurt, helpt ook niet.

Het etterende conflict speelde een bepalende rol in het ontslag van generaal Eddy Testelmans in 2016. De topman van de inlichtingendienst vertrok met pensioen nadat acht officieren van de dienst Contraspionage, onder wie Vandenborre, een zeer kritische brief over zijn beleid stuurden naar toenmalig defensieminister Steven Vandeput (N-VA). Diens kabinetschef, generaal Claude Van de Voorde, nam vervolgens over. In de hoop dat hij de spionnenoorlog zou kunnen stoppen.

Twee jaar later is duidelijk dat Van de Voorde hier niet in geslaagd is. Het Comité I, dat toeziet op de werking van de inlichtingendiensten in ons land, heeft zijn handen meer dan ooit vol met de militaire inlichtingendienst.

Syrië en Servië

In mei 2017 diende een anonieme inlichtingenofficier een klacht in tegen de afdeling Inlichtingen. De belangrijke onderafdeling daarvan die instaat voor de buitenlandse contacten (IH) zou een aantal onwettige operaties hebben opgezet. De klacht spreekt over illegale schietoefeningen in ons land, politiek ongedekte zendingen naar Syrië en ongeoorloofde contacten met een terrorist.

Het Comité I opende daarop een onderzoek, geruggesteund door het federaal parket. Uiteindelijk werden geen overtredingen vastgesteld. De zending naar Syrië zorgde vorig jaar wel voor veel deining in de media. Er werden in het geheim contacten gelegd met de Koerdische YPG. Het is niet duidelijk of er ook concrete deals zijn gesloten. Dat zou diplomatiek moeilijk uit te leggen zijn. NAVO-bondgenoot Turkije beschouwt de YPG-strijders als “separatistische terroristen”.

Een andere klacht, die hangende is en zowaar nog gevoeliger ligt, gaat over mogelijke Russische infiltratie in de onderafdeling IH. In de nasleep van de aanslagen in Parijs eind 2015 zocht deze directie toenadering tot de Servische inlichtingendienst, om proberen meer informatie los te krijgen over de mensen die via de Balkanroute Europa binnenkwamen. In Parijs was gebleken dat in die vluchtelingenstroom zich ook jihadisten bevonden.

Met een van de Servische bronnen, een vrouw, zou echter onvoorzichtig zijn omgesprongen. Zij zou toegang tot vertrouwelijke gegevens hebben gekregen, terwijl de dienst Contraspionage vreesde dat ze een dubbelagente was die eigenlijk voor Rusland werkte. Servië, dat zweeft tussen oost en west, staat bekend als een spionnennest.

Een vooraanstaande inlichtingenofficier van de afdeling IH, een majoor, wordt wegens de klacht nu verdacht van – minstens passieve – medewerking aan Russische spionage. Het Comité I en het federaal parket onderzoeken de zaak nog. Volgens een interne doorlichting treft hem geen schuld.

Hervormingsplan

De collega’s van de majoor blijven achter hem staan. Zij zijn ervan overtuigd dat de klachten over Syrië en Servië opgezet spel zijn, om de afdeling Inlichtingen in een slecht daglicht te kunnen stellen. De naam van Vandenborre valt als aanstoker. Binnen diens afdeling Contraspionage wordt die beschuldiging dan weer afgedaan als typische militaire logica. In het leger, zeker onder officieren, gaat loyaliteit tegenover ‘wapenbroeders’ voor alles. Door die instelling vegen ze fouten al te snel onder de mat, klinkt het. Of ze zoeken een zondebok. In dit geval dus Vandenborre.

De twisten binnen ADIV nemen stilaan zulke proporties aan dat men zich ook elders vragen begint te stellen. In de legertop en bij de Staatsveiligheid zijn de problemen een gespreksthema. Een bron meldt dat de inlichtingendienst na de woelige Congolese verkiezingen in december nauwelijks in staat bleek om up-to-date informatie te verzamelen vanop het terrein. De krijgsmacht moest een mogelijke evacuatie van de landgenoten in Congo voorbereiden op basis van wat de ambassade in Kinshasa aandroeg. Binnen ADIV wordt dit echter formeel tegengesproken.

Vast staat dat op het kabinet van minister Vandeput journalisten weleens op het hart werd gedrukt om de slagkracht van de inlichtingendienst vooral niet te overschatten. Eigenlijk kon die niet bijster veel.

ADIV-baas Van de Voorde beseft hoe nijpend de situatie is. Hij wil tegen volgend jaar een groot hervormingsplan uitrollen waarbij de rivaliserende afdelingen in stilte verdampen. Vandenborre, de eerste burger ooit die de afdeling Contraspionage mocht leiden, verzet zich tegen dit plan. Zonder een minimum aan onafhankelijkheid kan zijn afdeling volgens hem geen goed werk leveren. Verschillende bemiddelingspogingen draaiden op niets uit. De tegenstelling werd alleen maar groter. Waarop Vandenborre eind vorig jaar onverwacht besloot om zijn aanvraag om met pensioen te vertrekken in 2019 alsnog in te trekken. Een demarche die hogerop niet gesmaakt werd.

Aangezien Vandenborre van een beschermd statuut geniet als chef Contraspionage kan Van de Voorde hem niet zomaar wegpromoveren naar een andere baan in het leger. Iets wat hij met elke andere militair wellicht lang had gedaan. In november stuurde Van de Voorde daarom een brief naar minister Vandeput, waarin hij zich beklaagde over deze patstelling. Maar in de laatste weken voor de val van de regering had die ook geen oplossing meer klaar.

Wachtwoord kwijt

Van de Voorde zelf loopt intussen steeds meer in het vizier. De generaal, die zijn carrière maakte binnen de luchtmacht, zou niet de juiste achtergrond hebben om de militaire inlichtingendienst te hervormen. Vooral binnen de Staatsveiligheid leeft deze kritiek al een poos en ook in de politiek zou het idee stilaan opborrelen.

Zo overweegt de federale regering om stafchef Marc Compernol te introduceren in de Nationale Veiligheidsraad, het orgaan waarin de premier en zijn vicepremiers in samenspraak met de inlichtingendiensten het veiligheidsbeleid uitzetten. Een aantal mensen binnen ADIV aanzien dit als een motie van wantrouwen tegen Van de Voorde. Iets wat elders wordt ontkend. Stafchef Compernol zou vooral mee willen beslissen over de soldaten op straat.

Hoe dan ook: er wordt gezaagd aan Van de Voorde zijn stoelpoten. Niet toevallig circuleert op het hoofdkwartier in Evere net nu een gerucht dat zijn wachtwoord gecompromitteerd is. Een enorm veiligheidsrisico voor iemand met zijn functie. In de omgeving van Van de Voorde wordt dit verhaal afgedaan als oude koek. Toen Van de Voorde nog chef luchtmacht was werd zijn wachtwoord inderdaad eens gehackt. Dat gebeurde bij het inloggen op de website van de sociale dienst van het leger. Alle militairen die dat in die periode, rond 2014, deden waren hun gegevens kwijt. Van de Voorde zou zijn wachtwoord al lang aangepast hebben. Met medeweten van de legertop.

Dit artikel is gebaseerd op getuigenissen van meerdere bronnen die anoniem wilde blijven gezien de gevoeligheid van het onderwerp. Vandenborre wilde geen commentaar geven.

Bron » De Morgen