‘Het Comité P moet vooral eerlijke informatie geven’: voorzitter Kathleen Stinckens weerlegt de kritiek

Een agent die een minderjarige knock-out slaat in Antwerpen, een restauranthouder die een kniestoot krijgt. Opnieuw duiken er beelden op van politiegeweld. Kathleen Stinckens, voorzitter van het Comité P, verdedigt zich tegen de kritiek dat het controleorgaan niet transparant genoeg of partijdig zou zijn.

Politiegeweld is niet weg te slaan uit het nieuws. De politievakbond ACOD distantieerde zich onlangs zelf van het gedrag van federale agenten. Na de betoging tegen klassenjustitie in Brussel hadden minderjarigen slagen gekregen in de politiecellen. Maar ondanks alle aandacht ervoor is het volgens criminologen nog steeds erg moeilijk om zicht te krijgen op het fenomeen. Omdat er geen heldere cijfers over bestaan.

In het jaarrapport van het Comité P over 2019 bleek dat het aantal klachten rond agressie was toegenomen in vergelijking met het jaar ervoor. Maar dat kon ook aan een andere onderverdeling liggen. “We hebben bij de publicatie van dat rapport gezegd dat het nog te vroeg was om conclusies te trekken”, zegt Stinckens. “Want die stijging kon inderdaad te maken hebben met een andere manier van registreren. Ik hoop dat we daar in ons volgende jaarverslag een antwoord op kunnen bieden.”

Is het niet slecht voor de reputatie van het Comité P om een rapport uit te brengen zonder te weten wat de cijfers betekenen?

“Ik denk dat het Comité P vooral eerlijke informatie moet geven. We hebben de klachten van dat jaar nauwkeuriger proberen bijhouden (het was mogelijk om voor één bepaalde klacht meer categorieën aan te vinken, YV). Als we daardoor geen heldere conclusies kunnen trekken, dan denk ik dat het objectief en correct is om dat te zeggen.”

VUB-criminologe Sofie De Kimpe zegt dat het moeilijk is om een beeld te krijgen op politiegeweld, omdat de cijfers niet enkel bij het Comité P maar ook bij de parketten zitten. Als een politieagent iemand een zware klap geeft, gaan zij hem vervolgen.

“Wel, ik heb een overleg gehad met het College van procureurs-generaal om te spreken over een betere informatie-uitwisseling. Daar zijn we sterk op aan het inzetten. Ook zouden we eventueel investeren in een nieuw informaticasysteem om alle klachten tegen de politie op een platform te kunnen samenbrengen. Maar dat ligt dus nog in de toekomst.”

Kan u even uitleggen hoe het Comité P een klacht opvolgt?

“Als iemand een klacht indient, kan die langs verschillende wegen gaan. Het Comité P maakt een groot aantal klachten over aan de dienst Intern Toezicht van een politiezone. Die verzamelt voor ons informatie. Als blijkt dat er tekortkomingen zijn bij een individuele agent, dan gaat de korpschef daarover oordelen. Als de klager niet akkoord gaat met de beslissing van de korpschef, kan hij bij ons altijd een tweede lezing vragen. Dan nemen wij het hele dossier nog eens door.”

Maar het is dus wel zo dat de eigen politiezone uiteindelijk moet oordelen over een collega. Is dat dan wel objectief?

“Een korpschef is geen collega, maar een baas. Als het niet over zware zaken gaat, denk ik dat een korpschef ook het best geplaatst is om te oordelen, omdat hij zijn eigen agenten kent. Hij heeft er geen belang bij om slecht functionerende agenten te laten voortdoen, want dat schaadt de reputatie van het korps. Mocht dat toch systematisch gebeuren, dan gaan wij het hele korps doorlichten.”

Toch is het volgens korpschef van Brussel-Zuid Jurgen De Landsheer zeer moeilijk om een rotte appel buiten te krijgen, als die zich vaak misdraagt. Omdat de tuchtwetgeving enorm ingewikkeld is.

“Een tuchtsanctie is pas nodig als er een fout is gemaakt. Maar dat is inderdaad iets wat ik ook vaak hoor: het tuchtrecht is ongelofelijk complex. Om dat te verhelpen, moet er nieuwe wetgeving komen. Het is dan aan de wetgevende macht om daar werk van te maken.”

Het Comité P zou zelf niet onafhankelijk genoeg zijn, omdat het deels bestaat uit politieagenten die tijdelijk voor het Comité P komen werken. Klopt dat?

“Binnen onze organisatie zijn het de vijf vaste leden van het Comité P die beslissen over hoe elke klacht wordt behandeld. Bij de vijf vaste leden zitten geen politiemensen, maar wel drie magistraten. In de dienst enquêtes zitten voor een deel gedetacheerde politieagenten, maar ook anderen, zoals criminologen.”

“Die gedetacheerde agenten zijn nodig, want zij beschikken over de nodige terreinkennis. Zij kunnen bijvoorbeeld zeggen of een aanbeveling die wij aan een politiekorps doen, haalbaar is. Dat is belangrijk, want zo worden onze aanbevelingen ook sneller gerealiseerd.”

Wat gebeurt er dan precies met de rapporten die het Comité P maakt?

“Het Comité P geeft dus aanbevelingen over de werking van politiediensten. We zijn niet bevoegd om sancties uit te delen. Maar als onze aanbevelingen niet worden opgevolgd, dan starten we opnieuw een onderzoek en dan rapporteren we opnieuw aan onze begeleidingscommissie in het parlement.

“Voordat we een rapport naar buiten brengen, mag een politiekorps het ook lezen en opmerkingen formuleren. Door de korpsleiding erbij te betrekken, is die ook meer geneigd om de aanbevelingen in de praktijk om te zetten.”

Bron » De Morgen | Yannick Verberckmoes

Professor Criminologie (VUB): “Er is te weinig diversiteit binnen het politiekorps dat nog steeds te wit is”

Regelmatig bereiken ons beelden van binnen- of buitenlands politiegeweld. Om een betere kijk te krijgen op deze maatschappelijke problematiek spraken we met Sofie De Kimpe, professor in de Criminologie aan de Vrije Universiteit Brussel, gespecialiseerd in veiligheid en de werking van politiediensten.

In zijn boek The End of Policing vertelt Alex Vitale, professor sociologie aan het Brooklyn College, dat de politie in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten niet ontstond om misdaad te bestrijden. Men riep haar in het leven omdat nieuwe socio-economische structuren in de 19de eeuw dit vereisten. Haar taak bestond er met name in om de protesten van de arbeidersklasse en de grote groep armen en landlopers neer te slaan. Het handhaven van de orde betekende in feite niets anders dan de gefortuneerden beschermen. Welke waren de ontstaansredenen van de Belgische politie?

Onze politiedienst was bij haar ontstaan geënt op de politie van Napoleon. De sterk wantrouwige keizer wilde met zijn centralistisch georganiseerde politie vooral de interne veiligheid van zijn grondgebied verzekeren. Zodoende kon hij zich concentreren op wat hij het liefst deed, oorlog voeren. Bij haar onafhankelijkheid was België, in vergelijking met de buurlanden, een vrij liberale staat. Dit zorgde ervoor dat de Napoleontische Haute Securité (Staatsveiligheid) ietwat op de achtergrond verdween. Tegelijkertijd richtte België de gendarmerie (rijkswacht) en de gemeentepolitie op. De gendarmerie loste het leger af om grootschalige binnenlandse sociale protesten, vooral van de arbeidersklasse, de kop in te drukken.

Later investeerde de overheid in periodes van sterke onrust (manifestaties voor algemeen kiesrecht, mijnstakingen, …) telkens fors in de rijkswacht (manschappen, middelen). Bovendien is de rijkswacht historisch gelinkt aan het leger. Zo resideerde ze tot 1992 onder de bevoegdheid van Defensie, wat bijvoorbeeld betekende dat de rijkswachtofficieren aan de militaire school hun opleiding kregen. De korte resterende tijd, in 2000 schafte men de rijkswacht af, verbleef de dienst onder auspiciën van Binnenlandse Zaken. Vanaf eind jaren 80 is de regering sterk gaan investeren in de gemeentepolitie via het programma politie voor de burger. Sindsdien kende deze een herwaarderingsoperatie waardoor ze in 2000 bijna even sterk was als de rijkswacht.

Politiemensen hebben geen makkelijke taak. Ze moeten vaak tussenkomen tijdens conflictsituaties. Hoe worden ze op deze werklast voorbereid en vanaf welke leeftijd kan men aantreden?

Op dit moment kan men vanaf 18 jaar solliciteren om bij de politie te gaan werken. De aspiranten moeten geen hogere studies gevolgd hebben. Een ASO-, BSO- of TSO-diploma volstaat. Wordt een kandidaat weerhouden dan krijgt hij een opleiding aan de politieschool. Na drie maanden krijgt men de graad van agent en negen maanden later, in totaal dus één jaar, behaalt men de graad van inspecteur en mag men full equipped(pepperspray, handboeien, wapenstok, dienstwapen) zijn job uitoefenen. In de politieschool wordt op communicatievaardigheden geoefend, maar al bij al denk ik dat 18 jaar te jong is en dat de opleiding onvoldoende ondersteuning biedt om het werk van politieagent adequaat uit te oefenen.

Men hoort vaak dat er te weinig middelen en manschappen voor de politie worden vrijgemaakt en dat dit, omwille van veel overwerk en dergelijke meer, voor veel frustraties bij de ordehandhavers zorgt. In hoeverre klopt dit verhaal?

Om te beginnen moet men een onderscheid maken tussen de federale politie, welke haar middelen van de centrale overheid ontvangt, en de lokale politie die van de gemeente afhankelijk is. Bij deze laatsten zijn er rijke en minder rijke politiekorpsen. Antwerpen en Watermaal-Bosvoorde zijn rijke gemeenten, met een grote bereidwilligheid van de burgemeester om in de lokale politie te investeren. Zij hebben dus voldoende manschappen en middelen. In gemeenten met economische moeilijkheden, bijvoorbeeld Anderlecht of Molenbeek, kampt de politie inderdaad met onderbemanning. Wat zonder meer zijn weerslag heeft op de arbeidsomstandigheden en de veiligheid binnen deze gemeenten.

Het federale niveau heeft evenzeer een tekort aan middelen. Maar misschien nog meer dan middelen heeft ze nood aan vernieuwingen. Men zou onder andere meer moeten investeren in informatie- en communicatietechnologie (ICT) en inzetten op het moderniseren van de politie. Denk dan aan het opbouwen van kennisontwikkeling en het maken van een criminaliteitsbeeld. Bij dit laatste brengt men in kaart welke criminaliteitsorganisaties waar actief zijn, en welke geldstromen ze voeden. Er is eveneens nood aan wetenschappelijke of hoog opgeleide politie die op basis van onderzoeksresultaten naar de praktijk kijkt en aan de hand hiervan haar tussenkomsten bepaalt.

In het buitenland is dit veel beter georganiseerd. In België zien we zelfs een trend waarbij rijkere lokale politiediensten zelf in deze zaken investeren, omdat het federale niveau het te weinig doet. Dit zorgt voor een verbrokkeling in tig autonoom werkende politiediensten, wat natuurlijk niet de bedoeling is, omdat dit kan resulteren in het niet langer samenwerken tussen de centrale gespecialiseerde diensten en de lokale diensten, wat net een meerwaarde meebrengt. Tenslotte, wanneer men het totaal aantal politiemensen per bevolkingshoofd in België vergelijkt met andere Europese landen, blijkt dit voldoende. Alleen stellen we vast dat er een slechte verdeling van de manschappen is, wat overeenkomt met de financiële sterkte of zwakte van de gemeente.

En toch wordt het gebrek aan manschappen en middelen als oorzaak voor frustraties en absenteïsme naar voren gebracht. Is er dan niks van aan?

Het absenteïsme is volgens mij vooral het gevolg van te weinig aandacht voor Wellbeing en Human Resource Management binnen de politiewerking. Een agent heeft een discretionaire bevoegdheid. Dit wil zeggen dat men over een zekere mate van vrijheid beschikt om al dan niet te verbaliseren. Dat kan positief uitdraaien, men hoeft niet alles te verbaliseren, maar het kan ook in pestgedrag van de politieambtenaar uitmonden. Spijtig genoeg zijn er te weinig evaluatiemomenten waarbij agenten met anderen over de invulling van hun discretionaire bevoegdheid kunnen reflecteren. Bijgevolg blijft de agent vaak alleen achter en is onzeker of hij zijn taak wel goed uitvoert. Deze situatie genereert enorm veel stress.

Daarnaast is er onvoldoende wisselwerking tussen de street cop en de management cop. Beide hebben elkaar nodig. De agent op straat heeft sturing nodig en de management cop heeft feedback nodig van de praktijkwereld. Maar vooralsnog is er te weinig informatie-uitwisseling tussen de twee. Bovendien, en dit wil ik expliciet gezegd hebben, is er een probleem met de vakbonden. Dewelke trouwens meer en meer een probleem in het politiebestel vormen. Zij brengen het thema van absenteïsme te weinig op de politieke agenda.

Daarnaast pleiten ze ervoor om in bepaalde politiezones shiften van 12 uur in te voeren. Maar men kan van een agent niet verwachten dat hij 12 uur aan een stuk geconcentreerd aan het werk gaat. Men mag niet vergeten dat de politie met track and trace wordt gemonitord. Even op een bank gaan uitrusten kan dus niet. Deze lange shiften wegen enorm op de agenten en zorgen ervoor dat ze geïrriteerd, ook naar burgers toe, of cynisch worden en zich uiteindelijk afwezig melden of soms zelfs een andere job gaan zoeken.

Eind mei toonde het RTBF-programma Investigation een niet zo fraai beeld van de sfeer binnen de Belgische politie. 25 procent van de vrouwelijke agenten zegt geregeld seksueel georiënteerd pestgedrag van collega’s te ondergaan. Daarnaast heeft één op drie agenten last van moreel pestgedrag, vaak met een racistische ondertoon, op de werkvloer. Hoe schat u deze feiten in?

Ik heb het programma niet volledig gezien, wel verschillende trailers en ik heb er over gelezen. Dat er zo een groot deel van de vrouwen seksueel pestgedrag ondergaat was ook voor mij schrikken, maar al bij al verrasten de resultaten me niet. Volgens mij is de immer geldende zwijgcultuur binnen de politiediensten de oorzaak voor deze wantoestand. Stel dat een agent door een ander gepest wordt, dan is het niet gebruikelijk om de overste hiervan op de hoogte te brengen. Dit wordt gezien als klikken, en dat is binnen de politierangen not done. De druk om de omerta in stand te houden is voorlopig nog te sterk. Alleen de Siciliaanse maffia houdt de omerta nog feller in ere (lacht).

Bij manifestaties lijkt de politie eerder uitgerust om een tegenstander in de pan te hakken dan dat ze een manifestatie in goede banen moet leiden. Daarbij draagt ze uniformen en wapens die weinig voor het leger moeten onderdoen. Hoe zijn we in deze situatie verzeild geraakt?

Tot het einde van de jaren 1980, na de Bende van Nijvel en de CCC, pleitte de politie na iedere crisis voor meer manschappen en middelen en vond hiervoor gehoor bij de overheid. Dit veranderde aan het begin van de jaren 1990 toen de socialisten in de regering kwamen. Zij wilden een politie voor de burger ontwikkelen. In de praktijk investeerde men vanaf dan in een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening in plaats van in een zoveelste verhoging van manschappen of het aanschaffen van nieuwe wapens. Men begon meer te monitoren, de Algemene Politie Steundienst (APSD) werd hiervoor onder andere opgericht. Interventies baseerde men nu meer op de gegevens die men had verzameld. In dezelfde periode benaderde men drugsgebruik ook eerder preventief dan louter repressief.

Na de terroristische aanslag op de Twin Towers (2001) veranderde dit compleet en ging men opnieuw inzetten op meer zwaarbewapende agenten. Na een terroristische aanval ontstaat telkens een angstmoment in de samenleving die sommige politieke partijen gebruiken om het repressieapparaat aan te scherpen. Tegelijkertijd wordt deze aanpak op zulke momenten door een groot deel van de bevolking geslikt en voert men deze maatregelen snel in. Hetzelfde gebeurde na de aanslag op Charlie Hebdo (2015), dat de burgemeester van Antwerpen gebruikte om het Snel Response Team (SRT)in te voeren. Zij beschikken over semi-automatische wapens en less lethal-wapens die kunststof projectielen afvuren. Ook na de bomaanslagen in Brussel (2016) voerde de Federale Overheid samen met het Brussel Hoofdstedelijk Gewest een dergelijke maatregel met het kanaalplan in. Concreet betekende het een uitbreiding van de strafbepalingen, een verhoging van het aantal politiemensen en de komst van nieuwe pantserwagens. Zelfs het leger verscheen in het straatbeeld, dat was van met de Bende van Nijvel geleden.

Tijdens een angstperiode kunnen politici gebruik maken van de angst bij de burger om meer drastische maatregelen te nemen, maar in feite is dit niet nodig.

Politici beslissen met andere woorden hoe de politie is uitgerust en welk soort criminaliteit ze op welke manier opsporen.

Absoluut. In de partijprogramma’s kan men lezen welke maatregelen een partij gerealiseerd wil zien. Vlaams Belang vraagt veel middelen voor de politie en wil graag een soort Guantanamo-achtig centrum bouwen. De PVDA daarentegen wil meer investeren in Harm Reduction en pleit voor de legalisering van cannabis. Iedere partij heeft zo zijn eigen politionele stokpaardjes.

Een peiling, van het Centre de recherches politiques de Sciences Po, naar het kiesgedrag van de politie voor de Franse presidentsverkiezingen van 2017 onthulde dat meer dan de helft van de agenten voor de extreem rechtse kandidaat, Marie Le Pen, zou stemmen. Is er in België een zelfde tendens?

Ten tijde van de Bende van Nijvel beweerde men dat de rijkswacht linken met extreem rechts had. Er zijn nooit bewijzen voor deze stelling aangevoerd. Tezelfdertijd is er tot op de dag van vandaag geen wetenschappelijk onderzoek geweest naar een mogelijke band tussen de twee, dus wie weet? Wel vroeg men aspirant agenten op de politieschool hoe ze zichzelf situeerden op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 links en 10 rechts is. Het gemiddelde antwoord was 7, dus eerder rechts. Maar dit is niet zo vreemd gezien men rekruteert uit een samenleving waarin een grote groep rechts neigt te denken.

Inmiddels kent België een lange lijst van gratuite politiegeweldincidenten. Een greep uit het recente verleden: het klimaatprotest in Brussel, de asielzoekers in het Maximiliaanpark, de Franse journalist die na de BLM-manifestatie door een agent zwaar geïntimideerd werd of nog de brutale aanhoudingen van Sofie Dewulf (partner van Arno) en het Europese parlementslid, Pierrette Herzberger-Fofana. Herbergen deze incidenten een structureel probleem?

Er zijn verschillende problemen. Om te beginnen is er te weinig diversiteit binnen het politiekorps dat nog steeds te wit is. Wij leven niet meer in een witte wereld en het zou goed zijn mochten de agenten zich daar meer bewust van worden. Daarbij komt dat politiemensen te vaak én foutief criminaliteit associëren met persoonskenmerken, waarbij vandaag de kleur van de burger veelal een doorslaggevende rol speelt. Een donker persoon roept veel eerder het idee van crimineel op dan een wit persoon.

Politiegeweld gebeurt buitenproportioneel vaak tegen etnische minderheden of mensen waar de agent zich niet mee identificeert of vereenzelvigt. In Schotland, dat geen migratieprobleem kent, stelt men vast dat niet de etnische minderheden disproportioneel vaak door de politie gestopt worden, maar de jongeren uit achtergestelde buurten. Het klassieke beeld van de ordehandhaver bestaat teveel uit stereotypen. Bovendien schuilt er in het politieoptreden vaak iets van een wij tegen zij-mentaliteit waarbij er niet veel moet mislopen voor er politiegeweld volgt. Er is geen onderzoek naar, maar ik vermoed dat de Belgische politie veel te vaak pepperspray onrechtmatig inzet.

Hoe kan men dit bijsturen?

Vanaf de selectie moet men een strengere screening doorvoeren en mogelijke probleemgevallen weren. Verder moet men nagaan wat de drijfveer is om agent te worden. Sommige 18-jarigen solliciteren bij de politie omdat ze al vanaf hun opleiding een goed loon ontvangen. Maar dit alleen is géén goede reden om agent te worden. Het mentorschap vormt een ander probleem. Een rekruut die vers van de politieschool komt, krijgt op het terrein een mentor toegewezen. Deze persoon vervult een determinerende rol in de houding die de nieuweling zal aannemen bij het uitvoeren van zijn functie. Bijgevolg is het niet uitgesloten dat de mentor heel wat persoonlijke, doch onjuiste, beschouwingen of vooroordelen doorgeeft. Maar dewelke voor de nieuweling als juist zullen gelden. Zulke onjuistheden opnieuw afleren is zeer moeilijk.

Daarnaast zou men er goed aan doen om de politieopleiding binnen het hoger onderwijs te organiseren. Zodoende zou de opleiding 3 jaar duren en gelijkgesteld worden met een bacheloropleiding. Indien de opleiding zo lang zou duren kan men de aspirant-inspecteurs veel beter opleiden, van een breder wereldbeeld voorzien, hun communicatievaardigheden trainen en hun handelen veel meer met wetenschappelijke feiten onderbouwen, dan met stereotypen en vooroordelen. Eerdere pogingen om de opleiding op deze wijze te reorganiseren werden in het verleden afgevoerd. Hopelijk kan het in de toekomst wel. Noorwegen is hier al een tiental jaar mee bezig. Ook Denemarken, Nederland en meer recentelijk het VK hebben de ommezwaai gemaakt.

Tenslotte moeten er meer evaluaties gebeuren gedurende de loopbaan van de agent. Op zulke momenten kan de agent met anderen of oversten kritisch reflecteren over zijn politionele handelen en dat van het korps.

Wie controleert de politie wanneer er klachten over de politie komen?

Deze klachten behandelt het Comité P dat in 1992 in het leven geroepen werd en rechtstreeks verantwoording aan het parlement aflegt. De leden van het comité hebben een parlementair statuut en de graad van hoofdcommissaris. Hun rapporten bespreekt men teveel achter gesloten deuren van de parlementaire commissie ter zake. Het is onmogelijk gebleken om de cijfers betreffende het aantal klachten, en welke sancties hier tegenover staan, te krijgen. Ook de lokale politiezones houden deze cijfers geheim.

Ik probeerde reeds herhaaldelijk, zelfs via gemeenteraadsleden, inzicht te krijgen in de materie. Na lang wachten ontving ik een papiertje met enkele cijfers erop, maar niets relevants. Vaak beweert men dan dat men de privacy van de agent wil beschermen, maar dit is nonsens. In België is er een gebrek aan transparantie over deze cijfers. In de Angelsaksische landen bestaat er veel meer een traditie van accountability waardoor de politiechefs zich verplicht voelen om de transparantie te waarborgen.

Leidt dit niet tot een gevoel van straffeloosheid?

Dat kan zeker een probleem zijn. Laat me een voorbeeld geven. Eén van mijn studenten stuurde me onlangs een screenshot van de Facebookpagina van haar oom, die tevens politieagent is. Op zijn pagina stonden expliciet racistische uitspraken in de trant van “zet ze daar in Molenbeek tegen de muur en schiet ze allemaal af”. Waarop ik beslis om de leidinggevende van de politiezone op de hoogte van het voorval te brengen. Enkele dagen later bekijk ik opnieuw de Facebookpagina van de politieman en stel vast dat de racistische posts er nog steeds staan! Wellicht is de leidinggevende niet tussengekomen en is deze gebeurtenis evenmin in de politieman zijn dossier opgenomen. Daardoor kan de agent zich inderdaad straffeloos wanen. En wanneer hij morgen politiegeweld ten aanzien van niet witte mensen gebruikt, heeft men geen weet van zijn eerder geplaatste racistische posts, waardoor men de situatie niet volledig kan inschatten.

Om het gevoel van straffeloosheid te bestrijden zou het niet slecht zijn indien de top van de politie bewust wordt dat men zich voor het politionele handelen moet verantwoorden. Dit is nog veel te weinig het geval. Kijk naar de onmogelijkheid om de gegevens van politiegeweld, en mogelijke sancties hierop, in te kijken. Waarom zijn er geen cijfers omtrent de zeer veel uitgevoerde identiteitscontroles?

Sinds de politiehervorming heeft het beleid nagelaten, vaak onder financiële druk, te investeren in monitoring, wetenschappelijke politie en het afleggen van verantwoording. Men denkt dat dit verloren geld en energie is, maar we betalen hier een zeer hoge prijs voor. Want de oplossingen die vandaag worden voorgesteld, investeren in zwaarbewapende manschappen, zijn erger dan de kwaal. Ik ben nogal pessimistisch wanneer ik de huidige toestand observeer en voorspel in de toekomst nog meer rellen, een groter wordende vertrouwenskloof tussen de bevolking en de samenleving, in het bijzonder met de minderheidsgroepen.

Verandering wordt dikwijls aangestuurd wanneer er iets ergs gebeurt. In Schotland bijvoorbeeld werd toevallig de tienerzoon van een parlementair bij een Stop & Search aangehouden én brutaal behandeld. Dit incident leidde tot een grondig onderzoek waarna de hoogste politiechef ontslagen werd.

Indien u morgen de bevoegdheid over de politie krijgt wat zou u dan doen om de huidige werking te verbeteren?

Als minister van Binnenlandse Zaken zou ik zwaar investeren in een geïntegreerde aanpak van enerzijds een sterke Human Resource Management (rekrutering, selectie, brede opleiding, loopbaanmanagement en diversiteitsbeleid) en anderzijds een goede criminaliteitsrecherche (computer crime unit, blockchain) die door monitoren een nauwkeurig criminaliteitsbeeld schetst.

Als burgemeester zou ik inzetten op een goede wijkwerking gekoppeld aan een lokaal verankerde recherche, maar ook aan een apart uitgebouwde verkeerspolitie!

Afsluitend, welke kenmerken moet een goede agent hebben?

Ten eerste moet hij zeer empathisch zijn, een brede kijk op de wereld hebben en over veel sociale vaardigheden beschikken. Hij moet goed kunnen luisteren, maar tevens moet hij goed kunnen uitleggen wat hij wil vertellen aan zeer verschillende soorten individuen. Bovendien moet hij probleemoplossend kunnen denken en in goed partnerschap met de samenleving samenwerken. Een opleiding van drie jaar is dus geen overbodige luxe.

Bron » De Wereld Morgen | Patrick Dewals

Ex-rechter rekent af met Justitie: ‘Ondenkbaar wat die rijkswachters allemaal uitspookten’

Het land van de onbestrafte misdaden heet het pas verschenen boek van de gepensioneerde rechter Walter De Smedt. De ondertitel Waarom faalt justitie? laat er geen misverstand over bestaan: België is volgens hem door jarenlange manipulatie uitgegroeid tot een failed state. ‘Ik ben niet de enige die ze gepakt hebben.’

Van de Tweede Wereldoorlog tot nu ziet Walter De Smedt (71) een rode lijn van een door de VS geïnspireerde, extreemrechtse, ondergrondse macht die de staat probeert te ontwrichten. “Wat is een complot?”, repliceert hij als we hem vragen of hij een complottheoreticus is. “De parlementaire onderzoeken over het stay-behindnetwerk Gladio en de Bende van Nijvel stopten toen het te lastig werd. Wie greep toen in? In het eerste Bende-onderzoek omschreef het parlement dat als ‘de duistere macht’.”

De Smedt begon zijn magistratencarrière als substituut bij het Antwerpse parket. Later werd hij er onderzoeksrechter. In 1993 stapte hij over naar het Comité P, dat de politiediensten controleert. Acht jaar later werd hij lid van het Comité I, controleur van de inlichtingendiensten. Als enige Belg ooit zetelde hij in beide comités. In 2007 werd hij strafrechter in Antwerpen. “Na mijn passage bij Comités P en I had ik nooit als rechter mogen terugkeren”, beseft hij nu. “Andere rechters zagen me als een afvallige, ook al was ik juist voor hen in de politiek gestapt.”

Toen De Smedt in mei 2009 een recidiverende gps-dief wegens ‘uitlokking’ vrijsprak, veroorzaakte dat een storm van protest. Dat vonnis leidde twee jaar later tot De Smedts vervroegde pensionering. “Die dag stond er een man voor mij die al negen veroordelingen had opgelopen. Een zware drugsdealer en -gebruiker die een paar maanden eerder voor identieke feiten tot achttien maanden effectieve gevangenisstraf was veroordeeld. Nu bleek dat die straf nooit was uitgevoerd. Ik kreeg het niet verteerd dat die man zonder straf op straat was gezet en zo de kans kreeg om gewoon verder te doen. Als je zo iemand laat gaan, weet je toch dat hij meteen dezelfde feiten pleegt? Daarom was mijn stelling: het feit dat zijn straf níét is uitgevoerd, is uitlokking. Dat was toch zo gek niet? Waarom daar toen zo heftig op gereageerd is? Uit schrik dat nog rechters zouden zeggen: ‘Wij zitten hier niet voor nougatbollen.’”

Schreef u dit boek als verwerking?

“Zo ben ik het beginnen schrijven, maar toen tekenden zich die contouren af van waarom het in dit land al vele jaren misgaat. In essentie komt het altijd op hetzelfde neer: het achterhouden van informatie die door occulte inlichtingendiensten is ingezameld, verwerkt en niet gerapporteerd.”

“Ik was nog substituut toen ik voor de allereerste keer tijdens de zaak-François met zo’n parallelle inlichtingendienst geconfronteerd werd. In 1971 richtte de toenmalige socialistische minister van Justitie Alfons Vranckx het Bureau van de Criminele Informatie (BIC) op. De Amerikanen voerden met hun Drug Enforcement Administration (DEA) een globale war on drugs en het BIC sloot daar naadloos bij aan. De DEA gebruikte bijzondere methoden zoals werken met informanten en infiltratie en uitlokking door undercoveragenten. Bij het BIC waren ook undercoveragenten actief die volledig buiten het gerecht om werkten. Zij waren vogelvrij.”

“De rijkswacht wou ook zoiets en richtte het Nationaal Bureau voor Drugs (NBD) op. Ze pasten de technieken toe die ze van de Amerikanen geleerd hadden. Maar dat liep faliekant af: die mannen werden zelf criminelen. Dat eindigde in 1982 met het proces-François, waarbij rijkswachtcommandant Leon François veroordeeld werd tot één jaar gevangenis met uitstel voor 27 misdrijven, waaronder handel in drugs. Dat belette de rijkswacht niet om de man tot majoor te bevorderen.”

“In 1988 ontdekte ik als onderzoeksrechter in Antwerpen een nieuwe geheime inlichtingendienst van de rijkswacht, de Gerechtelijke Informatiedienst (GID). Niemand had daar ooit over gehoord.”

Hoe kwam u hen op het spoor?

“Bij toeval. Dat was in een zaak van Duitse oplichters die in Antwerpen als ‘beleggingsadviseurs’ actief waren. De rijkswacht had huiszoekingen uitgevoerd, aanhoudingen verricht en ik kreeg als onderzoeksrechter het proces-verbaal op mijn bureau. Dat was opgesteld door liefst acht rijkswachters. Dat waren er bijzonder veel, vond ik, dus belde ik de chef voor meer uitleg. ‘Die kan ik niet geven, want ik was er niet bij’, zei hij. Ik riep ze alle acht bij me. Ze bekenden dat geen van hen bij die operatie betrokken was. Ik stond perplex en vroeg wie dan wel. ‘De mensen van de GID.’ Ik viel uit de lucht. Ze zeiden: ‘Het is een informatieonderzoek van adjudant Willy Van Mechelen waar wij verder niets van weten.’”

‘Topspeurder’ Willy Van Mechelen werd in 2002 veroordeeld tot vijf jaar gevangenis voor de smokkel van 20 ton marihuana.

“Jaren werkte ik onwetend met hem samen. Ik nodigde Van Mechelen uit op mijn kantoor, bleek dat hij zijn huiszoekingen had uitgevoerd samen met Duitse politieambtenaren van een Einsatzkommando. Mijn oren tuitten. Het pv was vervalst en de huiszoekingen waren zonder mandaat uitgevoerd. Ze hadden geld in beslag genomen, maar daar was in het pv niets van terug te vinden. Het stonk langs alle kanten. Ik had toen mijn ogen kunnen sluiten om mijn eigen carrière niet in het gedrang te brengen, maar zo zit ik niet ineen. Ik besloot om een huiszoeking bij de generale staf van de rijkswacht in Brussel te organiseren. Daar vond ik op mijn knieën de complete blauwdruk voor de parallelle GID.”

Dat was geen hobbyclub van een paar gefrustreerde rijkswachtofficieren?

“Dat was een door de rijkswachtstaf opgerichte inlichtingendienst die zich niet enkel beperkte tot het verzamelen van informatie, maar ook geheime operaties uitvoerde. De magistratuur wist daar niets van en werd om de tuin geleid met vervalste pv’s. Ik stelde de onderofficieren in verdenking. Nog voor ik aan Van Mechelen toekwam, vroeg het parket-generaal het dossier op ‘om het te bestuderen’. Zij maakten een ‘eindvordering tot buitenvervolgingsstelling’, want er was zogezegd geen enkel misdrijf gepleegd. Mijn collega van de raadkamer was het daar niet mee eens, het dossier kwam voor het hof van beroep en vervolgens hoorden we er nooit nog iets van.”

Achter de schermen was druk uitgeoefend om de GID uit de wind te zetten?

“Natuurlijk, mijn dossier verhuisde naar de catacomben. Nu moet u weten dat collega’s van de gerechtelijke politie zonder dat ik het wist al een jaar bezig waren met een onderzoek naar die mannen. Wij werden bedrogen met 100 per uur. Toen ik later in conflict raakte met de toenmalige Antwerpse procureur-generaal Roger Van Camp kreeg ik de kans om te gaan werken bij het pas opgerichte Comité P. Daar heb ik geprobeerd om die toestanden écht aan te pakken, maar Freddyke Troch wou niet.”

U bent in uw boek ontzettend hard voor magistraat Freddy Troch die net als u in Dendermonde geboren is, onderzoeksrechter werd en voorzitter van het Comité P was toen u er lid van was.

“Troch heeft mij ontgoocheld. We zijn generatiegenoten en in het begin steunde ik hem. Hij had het onderzoek naar de Bende van Nijvel geleid en beweerde dat toenmalig minister van Justitie Melchior Wathelet hem eraf had gehaald. Ik geloofde hem, tot ik een brief onder ogen kreeg waarin hij schreef dat hij het Bende-onderzoek wou verlaten als hij in ruil gepromoveerd werd tot ondervoorzitter van de rechtbank.”

Ging het in die tijd niet altijd zo?

“Ja, maar toen besefte ik ook dat Troch op de onvoorwaardelijke steun kon rekenen van zijn goede vriend en jaargenoot Tony Van Parys, de CD&V’er die het tot minister van Justitie schopte en Troch in het Comité P katapulteerde. Diezelfde Van Parys begon een afzettingsprocedure tegen mij.”

U was zelf geen politieke maagd: u was van liberale signatuur.

“Ik heb dat nooit onder stoelen of banken gestoken. Ik was wel altijd duidelijk: ‘Ik zit in het Comité P als liberaal, niet als vertegenwoordiger van de liberale partij.’ De liberalen wisten dat ik een dwarsligger ben en dat ze me nooit iets moesten vragen wat niet door de beugel kan. Ik mocht mijn zin doen, met alle gevolgen van dien. (lacht) Herman De Croo is een vriend en zelfs met hem raakte ik ooit in de clinch. Dat was naar aanleiding van de Turkse dossiers, toen bleek dat de rijkswacht halverwege de jaren negentig alweer met haar geheime dienst GID haar boekje ver te buiten gegaan was. U kunt zich niet voorstellen wat die rijkswachters indertijd allemaal uitspookten.”

De rijkswacht is intussen al lang opgedoekt.

“Ze is van naam veranderd. De organisatie van de politie is hervormd, maar het échte probleem werd niet aangepakt: het inwinnen, verwerken en bewaren van informatie. Kennis is macht. Daar ging het altijd over en dat weegt nog steeds als een erfelijke belasting op de politie. In gelijk welke zaak kom je dat probleem van vergaren van informatie in geheime operaties tegen.”

Donald Trump klaagt altijd over tegenwerking door the deep state. U gelooft dat er in België ook zo’n deep state actief is?

“Ik kwam ze zelf tegen. Die deep state is net die ideologisch extreemrechtse stroom van na WO II die het communisme wou tegenhouden. Om dat te begrijpen moet u de boeken over de moord op Julien Lahaut in augustus 1950 lezen. Een week nadat iemand tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn in het parlement riep ‘Vive la république!’ werd Lahaut, de voorzitter van de communistische partij, in zijn huis doodgeschoten. Die moord raakte nooit opgehelderd, tot wetenschappers er zich mee gingen bemoeien. Hij werd vermoord door leden van het door de Amerikanen opgerichte stay-behindnetwerk Gladio. De politie kende de daders, maar de onderzoeksrechters wisten van niets. Een identiek scenario als dat van de GID.”

Zijn de spelletjes en afrekeningen onder magistraten niet een groter probleem dan de deep state?

“Ik ben niet de enige die ze gepakt hebben. Kent u het verhaal van de fiscale substituut Peter Van Calster? In 2011 werd de afkoopwet ingevoerd. Justitie oordeelde dat in grote fraudezaken een minnelijke schikking soms beter is dan verjaring of overschrijding van de redelijke termijn. Over de toepassing van die wet ontstond tijdens de diamantoorlog een meningsverschil tussen Peter Van Calster en de Antwerpse procureur-generaal Yves Liégeois. Van Calster was niet tegen de afkoopwet, maar wou de minnelijke schikking eerst voorleggen aan een rechter. Dat kon voor Liégeois niet. Van Calster werd gepest, kreeg strafrechtelijke onderzoeken over zich heen. Ze haalden alles uit de kast, maar vonden niets want hij is een correcte gast. Uiteindelijk straften ze hem toch met één jaar ontzetting uit zijn ambt, wat opgetrokken werd tot twee jaar. Die man zit nog altijd thuis, terwijl hij van het Grondwettelijk Hof volledig gelijk kreeg. Ze pleegden een karaktermoord op hem.”

Walter De Smedt, Het land van de onbestrafte misdaden, Kritak, 288 blz., 22,99 euro

Bron » De Morgen

‘Van een transparant toezicht op de politie en inlichtingendiensten is geen sprake meer’

‘Als ook onderzoeksjournalistiek strafbaar wordt gesteld, zijn de inlichtingen- en veiligheidsdiensten volkomen vogelvrij’, schrijft Walter De Smedt. ‘Om het even welke vorm van toezicht is maar zinvol als je er ook kan over rapporteren.’

De afgelopen kwarteeuw heeft het parlement meerdere onderzoeken gevoerd over de werking van de politie- en inlichtingendiensten. Van bij het eerste parlementair onderzoek, dat naar de Bende van Nijvel, was het reeds overduidelijk dat er een ernstig gebrek aan toezicht op die diensten was. Daarom besloot de wetgever tot oprichting van eigen permanente en onafhankelijk onderzoeksorganen met een eigen enquêtedienst: de Vaste Comités van Toezicht P ( Politie) en I ( Inlichtingendiensten). Maar die comités werden snel door de regering ingepakt: iedere minister, die van justitie en die van binnenlandse zaken, zorgde er voor dat hij een eigen mannetje in het comité verkreeg. Dat leidde tot ernstige meningsverschillen in de comités zowel over wat moest worden onderzocht als wat daarover kon en mocht gerapporteerd worden.

Er werden ook informele als formele maatregelen genomen om te beletten dat ernstige “disfuncties”, die door de comités werden vastgesteld, naar buiten zouden komen. Het eerste comité P werd om die reden zelfs naar huis gestuurd en vervangen. Het werd helemaal stil nadat Kamervoorzitter Herman De Croo de informele regel “For Your Eyes Only” invoerde. Aan de parlementairen, leden van de commissies die de comités moesten ‘begeleiden’, werd daardoor verboden de door hen met de comités besproken dysfuncties naar buiten te brengen : einde van de parlementaire ‘Freedom of Speech’. Een voorontwerp van wet van de regering van 3 mei wil nu nog verder gaan: Elke communicatie over veiligheidszaken, ook de maatschappelijk verantwoorde, wordt nu ook strafbaar gesteld. Indien dit voorontwerp wordt hernomen kan je de vaste comités beter afschaffen: want om het even welke vorm van toezicht is maar zinvol als je er ook kan over rapporteren. Als iedere communicatie, ook deze die het voorwerp uitmaakt van onderzoeksjournalistiek, strafbaar wordt gesteld zijn de inlichtingen- en veiligheidsdiensten volkomen vogelvrij.

Kantelmomenten

De pogingen van de regering om de rapportering van de vaste comités aan banden te leggen, geheim te houden wat zij hadden vastgesteld, waren legio. Maar er waren enkele kantelmomenten: dossiers waarin de vastgestelde ‘disfuncties’ dermate zwaarwichtig waren dat er erg verregaande maatregelen werden genomen die de onafhankelijkheid en de werkzaamheid van de vaste comités geheel ondermijnden.

In het parlementair onderzoek op het Dutrouxonderzoek was het de belangrijkste vraag of de door de Rijkswacht bedachte en uitgevoerde observatie van Dutroux, de operaties Othello en Décimes, al of niet parallelle en voor de onderzoeksrechter geheim gehouden onderzoeksdaden waren. Hoewel de betrokken Rijkswachters in het door het comité P gevoerde onderzoek bekenden dat het om een geheime operatie ging, en de informatie niet aan de onderzoeksrechter werd overgemaakt omdat het niet de gewoonte was het te doen maakte het comité om deze disfunctie te verbergen een geheel vervalst verslag: de Rijkswacht werd wit gewassen.

Het daarop volgend parlementair onderzoek besloot echter niet alleen dat het wél om parallelle en geheime operaties ging maar voegde er nog een heel wat zwaardere overweging aan toe:

‘Mochten de meisjes toen nog in leven zijn geweest, dan is het verdere verloop van de gebeurtenissen echt tragisch te noemen. De huissleutels worden immers pas op 6 januari 1996 teruggegeven aan de echtgenote van Dutroux, na herhaalde verzoeken van Dutroux en zijn advocaten (ook aan de hand van medische getuigschriften) aan de onderzoeksrechter, met de bede Michèle Martin in het huis te laten wonen. Als de kinderen in het huis aanwezig waren, betekent dit dat ze het één maand lang zonder verzorging en zonder voeding hebben moeten stellen (tekst verslag parlementaire onderzoekscommissie).’

Wat kon er tragischer zijn in de wijze waarop de Rijkswacht het parallel onderzoek had verborgen gehouden: dat de Rijkswacht, terwijl het huis waarin de kinderen waren opgesloten, en wetende dat zij er zaten, in observatie hield ook belette dat de kinderen eten en drinken kregen? Werden de kinderen misbruikt als lokaas om de daders van het door de Rijkswacht beweerde netwerk op heterdaad te kunnen vatten? Maakte het Vast Comité P daarom een vervalst verslag en werden de vele aanwijzingen die deze piste aannemelijk maken daarom door de onderzoekscommissie niet verder onderzocht?

Politieke Politie

Ook het Vast Comité I dat de inlichtingendiensten controleert, kende een soortgelijk kantelmoment: het onderzoek de Bonvoisin. In dit dossier ontdekte het comité I het bestaan binnen de Staatsveiligheid van een afgezonderde cel die enkel aan het hoofd van de dienst rapporteerde over de door die dienst opgestelde dossiers over politiek belangrijke personen. Dat onderzoek was erg belangrijk, omdat de Bonvoisin verdacht werd de geldschieter te zijn van de extreemrechtse organisaties die in het Bendeonderzoek de voornaamste piste uitmaakten. Daar werd vastgesteld dat de door die dienst opgestelde nota’s veronderstellingen inhielden die in samenspraak met het toenmalig kabinet van justitie in zekerheden werden omgezet om het politieke succes van de betrokken baron de Bonvoisin, bijgenaamd de zwarte baron, te breken, wat ook lukte.

Om verder onderzoek te beletten werd ook hier de toenmalige samenstelling van het comité gewijzigd. Twee van de drie leden werden vervangen. Uit een brief die de enquêteur die het onderzoek uitvoerde kort voor zijn dood schreef bleek dat het nieuw samengesteld comité het verder onderzoek belette: het vierhonderd pagina’s tellende rapport dat hij aan het vorige comité had gemaakt werd door het nieuwe comité slechts deels overgenomen. Omdat de enquêteur hier niet mee akkoord kon gaan en hij aandrong om zijn onderzoek verder te zetten, werd hij ontslagen.

Maatregelen

Er werden ook formele maatregelen genomen om de slagkracht van de diensten te verhogen, en tegelijk het toezicht daarop te beperken. Vooreerst werd het verschil tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke finaliteit weggewerkt. In het gerechtelijk onderzoek werden nu ook de methoden van de inlichtingendiensten toegelaten, namelijk werken met informateurs, observatie en infiltratie. Inlichtingenagenten mochten nu ook meewerken aan gerechtelijke onderzoeken. Alle diensten zowel de politie- als de inlichtingendiensten werken nu, in de strijd tegen het terrorisme, met dezelfde afgeschermde ‘bijzondere methoden’ op hetzelfde terrein, dat van de bedreiging door een nog niet bestaand misdrijf.

Hoe het toezicht door de onderzoeksrechter op die operaties door de politiediensten gebeurt, is door het Dutrouxonderzoek duidelijk aangegeven: de verzelfstandigde politieoperaties worden buiten het gerechtelijk dossier gehouden. Voor dezelfde operaties door de inlichtingendiensten werd ieder rechterlijk toezicht vermeden door de oprichting van een bestuurlijke commissie die beslist over de schending van grondwettelijk beschermde rechten als de vrijheid van persoon en woonst. Het toezicht daarop gebeurt enkel door het vast comité I zodat, wegens de afgeschermde werkwijze, enige rapportering daarover onmogelijk is: er komt geen enkele rechter bij te pas.

Toezicht

Het aanvankelijk opzet om in een permanent en onafhankelijk parlementair toezicht op de politie- en inlichtingendiensten te voorzien, is geheel verdwenen: je hoort er ook nauwelijks nog wat over. Het voorliggende voorontwerp wil nu ook het enig overblijvende toezicht, dat door de onderzoeksjournalistiek, onmogelijk maken door de strafbaarheid van iedere rapportering.

Daardoor komen wij opnieuw in de toestand zoals die ten tijde van de koude oorlog bestond: volkomen geheimhouding voor de door de inlichtingendiensten maar nu ook door de politiediensten gevoerde operaties. Daardoor worden ook de herhaalde vaststellingen van meerdere parlementaire onderzoekscommissies voor ongezien gehouden, en wordt zowel het rechterlijk als het parlementair toezicht op de werking van die diensten volkomen onmogelijk gemaakt. Daardoor wordt het ook voor de burger onmogelijk om langs de onderzoeksjounalistiek enig inzicht te verkrijgen in wat de diensten doen. De belofte na de witte marsen dat het allemaal transparanter zou worden is daardoor helemaal onderuit gehaald: van een werkelijk en daadwerkelijk permanent toezicht is er dan geen sprake meer.

Bron » Knack | Walter De Smedt

Angst voor klachten verlamt agenten

Sommige agenten zijn zo bang voor klachten en eventuele sancties dat ze amper nog op straat durven te komen. Dat blijkt uit een audit van de Leuvense politie die Het Laatste Nieuws kon inkijken. “Ook elders in het land vertrekken politiemensen met de daver op het lijf op interventie.”

“De manier waarop de dienst Interne Controle klachten onderzoekt, werkt intimiderend en bedreigend. Hierdoor ontstaat een angstcultuur”, zo staat in het rapport dat de lokale politie van Leuven bestelde bij een externe firma. De korpsleiding zegt op de hoogte te zijn van de “problematiek” en dat ze aan maatregelen werkt.

Volgens politiechef Nicholas Paelinck, die de lokale korpsen vertegenwoordigt, zijn de “verlammingsverschijnselen” geen louter Leuvens fenomeen. “In andere zones gaat het er net zo aan toe, want de politie wordt overal overmatig gecontroleerd door allerlei instanties én door de burger, die voor het minste met een klacht dreigt.”

Paelinck ziet heil in één overkoepelend klachtenorgaan. “Nu zit je met het intern toezicht, het Comité P, de Algemene Inspectie, de onderzoeksrechter, enzovoort.”

Bron » De Morgen