Politici zijn zo (on)machtig als ze willen

Behalve voor de nabestaanden van haar slachtoffers, dreigt de Bende van Nijvel stilaan de allure van een gezelschapsspel te krijgen. Het is mogelijk om de talloze losse eindjes in het officiële onderzoek te verbinden aan evenveel hypothesen, speculaties, complot- en andere theorieën, en omgekeerd, zonder dat ooit zeker is of het verband wel klopt. De eventuele identificatie van Chris B. als ‘De Reus’ maakt daar allerminst een uitzondering op. Zodat de waarheid uiteindelijk weleens in het volle daglicht verborgen zou kunnen liggen: iedereen kan ze zien, maar ze is onzichtbaar doordat er zoveel mist en ruis rondhangen. De ‘manipulatie’ waarover zelfs minister van Justitie Koen Geens (CD&V) nu spreekt, kan vele vormen aannemen.

Tegenover de driestheid van de Bende (en, wellicht, haar opdrachtgevers) staat echter de aarzeling en de bescheidenheid van de politiek in die tijd – of toch van sommige politici. In de jaren tachtig bleef een regering, gemiddeld, geen anderhalf jaar overeind. Maar er is een andere kant aan die vaststelling. Tegenover die indruk van instabiliteit en politieke onmacht staat het feit dat al die tijd dezelfde man premier van het land was, de christendemocraat Wilfried Martens – op een kort intermezzo na, toen diens partijgenoot Mark Eyskens, wachtend op het vallen van de blaren, op de winkel paste.

Nog andere politici bleven, ondanks de beperkte houdbaarheid van de coalities, lang op post. De liberaal Jean Gol – die van de staat niet veel verwachtte, behalve dat die met de spierballen kon rollen – bleef ruim zes jaar lang minister van Justitie en vicepremier. De christendemocraat Charles-Ferdinand No­thomb was bijna vijf jaar lang minister van Binnenlandse Zaken en vicepremier. En als hij voortijdig vertrok, was dat niet omdat hij geen politieke verantwoordelijkheid nam voor het falen van het veiligheidsbeleid, in zijn geval het Heizeldrama, maar vanwege een misrekening in de vaudeville rond de benoeming van een burgemeester in Voeren. Het is even veelzeggend dat het kabinet dat in dat decennium het langst overeind bleef, de christendemocratisch-liberale regering Martens-Gol, regeerde met volmachten. Al mocht dat toen zo niet heten. Men werd verzocht te gewagen van ‘bijzondere machten’.

De politiek toonde zich niet al te ongerust over misdaad en terreur. In zijn memoires brengt Jean-Luc Dehaene (CD&V), toen minister van Sociale Zaken, de Bende van Nijvel niet eens ter sprake. Omtrent veiligheid meldt hij wel dat het verhitte debat rond de plaatsing van atoomraketten in België, die op massaal verzet bij de vredesbeweging stuitte, ertoe leidde dat zijn huis, op bevel van Nothomb, door ‘rijkswachters met de mitraillette in aanslag’ werd bewaakt – tegen wie eigenlijk?

De regering diende zich eerst zelf bedreigd te voelen, voor ze de dreiging ernstig nam. ‘Pas toen de politieke overheid in het najaar van 1984 zelf het doelwit werd van de CCC-terreur,’ aldus Martens in zijn herinneringen, ‘kregen wij meer oog voor het ontspoorde misdaaddossier.’ En, meldt hij nog, zelf wilde hij, als jurist met scrupules, niet ingrijpen tegen die ‘ontsporing’, omdat ‘het mij aan een wettelijke basis ontbrak’. En ook omdat hij, erkende hij, toen vooral oog had voor de weinig populaire sociaaleconomische ‘beslommeringen’ van zijn kabinet.

Niettemin, aldus Martens, belette dat ‘zijn’ minister van Justitie Gol, nochtans ook een ervaren jurist, niet om zich wel degelijk over het dossier te buigen, goeddeels in zijn eentje, en de rest van de regering, de premier inbegrepen, erbuiten te houden. Had dit alles, zoals Martens het zich in zijn memoires herinnerde, vooral te maken met de CCC, hij meldt ook dat Jean Gol ‘in het geheim het Anti­terreurcollege oprichtte, dat de door veiligheidsdiensten gevoerde acties inzake terrorisme moest coördineren’. Maar dat gebeurde al ruim een jaar voor de CCC hun eerste bom lieten ontploffen. Een proactieve minister kan efficiënt zijn, zeker als zijn premier de golf van misdaad en terreur slechts kan duiden als ‘een diepe morele crisis’ – en om de vrede in de coalitie te bewaren, zijn fractie ‘mobiliseert’ om te beletten dat het parlement de zaak zelf zou uitspitten via een onderzoekscommissie.

Dan is het – o, speculatie – misschien geen toeval dat de Bende van Nijvel haar laatste en bloedigste overval pleegde, in Aalst, terwijl de regering demissionair was en Martens al een nieuwe rooms-blauwe coalitie in de steigers had staan. Toen hij even later, op 14 februari 1986, zijn zesde kabinet rond had, maakte dat, omgerekend, 200 miljoen euro extra budget vrij voor veiligheid, nieuwe middelen die, zoals altijd, vooral de rijkswacht ten goede kwamen, onder meer om Golf GTI’s aan te kopen.

Dat gebeurde in een tijd waarin het van de modale burger haast doodsverachting vergde om gewoon boodschappen te gaan doen in het warenhuis. Tien jaar later, in 1995, zond de openbare omroep een Panorama-uitzending die brandhout maakte van het onderzoek naar de Bende van Nijvel. Daarin bracht toenmalig Kamerlid Tony Van Parys (CVP), nog een ervaren jurist, later eventjes minister van Justitie, met enige verbijstering in zijn stem in herinnering hoe vanzelfsprekend en noodzakelijk mensen het in die ‘loden jaren’ vonden om bij hun bezoek aan het warenhuis gewapende politiemannen en rijkswachters aan te treffen – en hoe geruisloos dat tot de normaliteit was gaan behoren.

Voorbij alle speculaties en complottheorieën over het recente verleden klinkt dat laatste vandaag weer erg vertrouwd. Alles went.

Bron » De Standaard | Marc Reynebeau

Leo Tindemans publiceerde onthullende dagboeknotities uit jaren tachtig

In 2009 publiceerde Leo Tindemans zijn dagboeken. De Morgen noemde ze “verplichte literatuur voor iedereen die interesse heeft voor de binnen- of buitenlandse politiek van de jaren tachtig”. Herlees het stuk, dat gepubliceerd werd op 18 februari 2009, hier.

Met de vuistdikke uitgave van zijn dagboeknotities als minister van Buitenlandse Zaken heeft de oude Leo Tindemans (°1922) gezorgd voor verplichte literatuur voor iedereen die interesse heeft voor de binnen- of buitenlandse politiek van de jaren tachtig. In Vlaanderen schreef tot dusver nog geen insider even openhartig en gedetailleerd over regeringsraden, partijbijeenkomsten en Europese vergaderingen.

Sinds een jaar of tien is het een goede gewoonte dat de belangrijkste politici van het land memoires schrijven, en zeker de christendemocraten. Daar hebben ze namelijk elder statesmen te over, en sinds Gaston Eyskens zijn Memoires bij Lannoo publiceerde, hebben bij dezelfde uitgeverij ook latere premiers als Leo Tindemans, Wilfried Martens en Mark Eyskens voor ‘hun’ vuistdik volume gezorgd.

Nu komt Leo Tindemans met een tweede klepper: de publicatie van zijn dagboeken. Niet van de jaren dat hij als eerste minister het land leidde, maar toen hij van 1981 tot 1989 minister van Buitenlandse Zaken was in drie opeenvolgende regeringen-Martens. Tindemans had de gewoonte om elke avond “de dag van zich af te schrijven”. Korte tot halflange mededelingen, waar de adrenaline, de frustratie, het dedain, de kick van erbij te zijn of te beslissen, nog levendig in zitten.

Soms klinkt er ook opluchting door, twijfel, onzekerheid. Wel eens fierheid, een enkele keer geluk en dankbaarheid. “31 december 1981. In de ministerraad geef ik een korte uiteenzetting over Polen, die grote aandacht geniet. Gol feliciteert me zelfs. Hoe is het mogelijk?” En dat alles gelardeerd met korte appreciaties van de personen die hij ontmoette.

Het zijn geen volwaardige portretten, veeleer snapshots, even snel en direct als polaroid- of gsm-foto’s. Bijvoorbeeld: “4 april 1984: Bezoek aan Craxi: een niet onsympathieke man met – inderdaad – grote tanden.” Of, over een bezoek aan Thatcher: “20 september 1988. Margaret drinkt whisky voor en na de maaltijd. Ze noemt me ‘Leo’.”

De dagboeken zijn dus een verzameling notities zonder literaire ambitie, maar wel met grote hardnekkigheid neergeschreven. Oud-De Standaard-journalist Guido Boodts en historica Marie-Anne Wilssens zorgden voor een beperkte manicure en een zekere selectie van de tekst. Maar in de teksten zelf grepen ze nagenoeg niet in. De dagboekfragmenten zijn gepubliceerd zoals Tindemans ze schreef. Onaf, imperfect, maar dagvers. Geen Hineininterpretierung, zo eigen aan het genre van de memoires.

Hier en daar wilde Tindemans wat toevoegen of duiden, maar die passages staan cursief. Dat maakt dit boek kwalitatief waardevoller dan wat andere Belgische politici tot nu toe publiceerden. Een politiek testament is dus ook een accuraat (doch persoonlijk) logboek van de laatste regeringen-Martens, en van de CVP uit die periode.

Ondanks zijn staat van dienst was Leo Tindemans zelfs in zijn tijd een buitenstaander, ook omdat hij als minister van Buitenlandse Zaken vaak uithuizig was. Wat hij ziet, stemt hem meestal niet vrolijk. In zekere zin schrijft Leo Tindemans een vervolg op het bittere Een machteloos minister van Robert Van de Putte, minister van Financiën in de korte regering van Mark Eyskens (1980-1981).

Van een Van de Putte kon men nog zeggen dat hij als niet-politicus natuurlijk niet gepokt en gemazeld was tegen de rauwe zeden in de Belgische regering. Maar een politicus als Tindemans, een stemmenkanon dat bijna dertig jaar lang topmandaten bekleedde, was natuurlijk géén watje.

En toch is ook zijn beeld van het interne debat in de rooms-blauwe regeringen weinig verheffend. “6 juni 1986: Op het einde komt het tot een zware botsing tussen Gol en Verhofstadt over de bezuinigingsmaatregelen in de ministeriële kabinetten. Ze roepen nog luider dan de socialisten destijds. Voor Verhofstadt is het de eerste grote uitbarsting in de regering. Hij lijkt van streek.”

Tindemans kan niet om met de cultuur van perslekken. Het voedt zijn ingeboren wantrouwen en achterdocht, het voedt zijn minachting voor de regering, de administratie, zijn eigen partij: “2 april 1988. Buitenlandse Zaken is op hol geslagen. De eerste tekst van de werkproef over Zaïre stond in De Morgen. De nota aan Hassan II was te lezen in Gazet van Antwerpen. Wie is de verklikker?”

Leo Tindemans hoort tot een generatie die ouder is dan Wilfried Martens, en dat kleurt zijn kijk. Leo Tindemans is nog een van de Vlaamse conservatieve intellectuelen die de Neue Zürcher Zeitung las en zijn wereldbeeld erdoor liet beïnvloeden. Zijn ideeën zijn die van een overtuigde christendemocraat, een katholieke gelovige ook, en hij leefde in zijn tijd. Dat wil zeggen: tijdens het laatste decennium van de Koude Oorlog.

Als minister maakt hij nog wel de opmars van Solidarnosc mee, maar net niet meer de Val van de Muur. Europa is nog beperkt tot West-Europa, met West-Duitsland. Bonn in plaats van Berlijn.

Die tijdgeest schemert door in zijn dagboeken: die grauwe jaren tachtig, toen de binnenlandse agenda gedomineerd werd door een torenhoge werkloosheid, een grimmige economische crisis, een wanhopige desolaatheid, die nog versterkt wordt door aanslagen van de CCC en de Bende van Nijvel. (“9 november 1985. Roofoverval in Aalst. Warenhuis onder vuur genomen. Al zeven doden. Wat gebeurt er in dit land?”)

Zoals zovelen toen kiest Tindemans kamp. Tegen de progressieve en linkse krachten, zowel hier als veraf. Hij is dus even nijdig op de sandinisten in Nicaragua als op de vredesbetogers in België. “31 maart 1982. In de CVP menen naïevelingen dat wij ‘open’ moeten praten met de contestatiebewegingen die het goed menen. Hebben ze dan niets van de diepere grond van dit alles begrepen? De katholieke scholen worden bewerkt. Schoolgaande jongeren, soms nog geen vijftien jaar oud, ondertekenen gestencilde teksten over Guatemala, over Zaïre, over El Salvador. Welke gevolgen zal dat hebben op de geestesgesteldheid van deze jonge mensen?”

Tindemans ontwaart er communisten en – in Vlaanderen – socialisten achter. Een man als oppositieleider Louis Tobback ligt hem niet, menselijk noch politiek, een antipathie die trouwens wederkerig was, en is. Of De Morgen en haar hoofdredacteur Paul Goossens: in principe te mijden.

“18 november 1985: Ik sta vandaag een interview toe aan De Morgen over de conferentie van Genève, de ontmoeting tussen Gorbatsjov en Reagan. Mijn kabinetschef overtuigde me het te aanvaarden. ‘U kunt niet blijven weigeren’, was zijn mening. De redactie heeft beloofd correct te zijn en geen commentaar tussen mijn antwoorden te schrijven.”

Maar de ergste mensensoort van allen zijn de Judassen van de goede zaak: de progressieve katholieken. “In eigen land moedigen een paar bisschoppen me wel aan (inzake El Salvador, wp), maar ze hoeden zich ervoor in het openbaar stelling in te nemen. Het terrein wordt bezet door leden van Pax Christi, van het Interpastoraal Beraad en wat weet ik nog. Zoals Robert Houben het soms uitdrukt: ‘Ze hebben moeite met een kleine catechismus, maar ze willen ons op alle andere gebieden zeggen hoe het zou moeten.’ In De Standaard is het een ex-priester die (de christendemocratische president, wp) Duarte in het verdomhoekje wil duwen.

Tindemans geloofde in zijn politiek. Het is dus fout om Leo Tindemans voor te stellen als een ‘opportunistische’ of ‘laffe’ atlantist, een mannetje dat graag aan het handje van de Amerikanen liep. Tindemans was atlantist, maar niet omdat hij moest of niet anders durfde. Hij was atlantist omdat hij dat vrijwillig wilde, omdat hij dat tot in het diepste van zijn wezen wás. En dat zijn partij stilaan minder atlantisch werd, ofwel uit overtuiging ofwel omdat het modieus was ‘moderner’ en ‘opener’ te zijn, dat verdriette hem zeer.

Al in de jaren tachtig herhaalde hij talloze malen zijn vrees dat een slechte ideologische basis, het miskennen van het wezen van de christendemocratie de oorzaak zou worden van de electorale verkruimeling van de CVP. “17 januari 1984. Ik denk na over het CVP-congres. Zullen we onze verdediging opgeven en eenzijdig ontwapenen? Dus toch liever rood dan dood? (…) Is dit het einde van de beschaving? Der Untergang des Abendlandes? En waar staat de christendemocratie? Zullen we net dat prijsgeven wat zin en betekenis aan het leven geeft? Tegenover marxisme, leninisme, liberalisme of nationalisme moeten we onze beginselen en houding in ere herstellen of we zijn de armste, tijdelijk nog bestaande politieke partij in Vlaanderen.”

Of ook: “14 maart 1982. Congres van de CVP. Frank Swaelen wordt tot voorzitter gekozen, ik krijg een wereldbol en het congres eindigt roemloos. Welke ziekte heeft deze eenmaal zo bloeiende beweging getroffen? Wie aandachtig de amendementen leest die op de ontwerpresoluties werden ingediend, kan zich rekenschap geven van de verwarring in de geesten, het gebrek aan beginselen, de afwezigheid van een vaste lijn. Hoe moet dit aflopen?”

“2 mei 1984: Gesprek met Herman Van Rompuy. (…) Ik had hem niet zo ontmoedigd verwacht. Hij heeft het over weggaan. Het studiecentrum bestaat praktisch niet meer en de partij is opnieuw een standenpartij geworden, oordeelt hij. Aan het woord is de knapste kerel van zijn generatie!”

Die Koude Oorlog bepaalt de actieradius van Tindemans, maar beperkt die ook. Omdat Zaïre – zo heette Congo toen – in het westerse kamp zit, is het even ondenkbaar dat België Mobutu zou laten vallen. Hoe corrupt zijn regime ook is. Tindemans aanvaardt dat, de Zaïrezen weten dat, en rammelen met de Belgen waar en wanneer ze kunnen.

Of: “17 juli 1982: ’s Namiddags komt een telefoontje. Ik moet Kengo bellen. Die weet me te vertellen dat Mobutu zeer opgewonden is. Hij beschouwt namelijk de uitnodiging om naar België te komen (die hij eiste!) als een provocatie.” Of: “3 november 1988. Hotel Intercontinental. Voordracht van Martens. Degene die hem inleidt, zegt dat hij hoopt dat Martens de stammentwisten in België zal overwinnen. Applaus. Ze lachen met ons.”

Samengevat: deze dagboeken zijn een goudmijn voor wie interesse heeft voor de jaren tachtig. De bril van Tindemans was gekleurd, met lenzen die elk rood wegfilterden, maar toch keek hij scherp. Ook naar partijgenoten: Dehaene, Eyskens en Martens zullen slikken als ze lezen hoe Tindemans hen observeert en neersabelt. Net zoals hij doet met Europese kopstukken, en af en toe ook eens met zichzelf.

“30 december 1984. De laatste tijd ben ik vaak terneergeslagen. Is het omdat ik moeilijk aansluiting krijg bij de generatie Martens-Nothomb-Gol? Is het omdat het politieke leven zo baadt in mediocriteit? Is het omdat ik ouder word, is het een eerste verschijnsel van het gewicht der jaren? Is het omdat in mijn partij nog zo weinig geestdrift te bespeuren valt en mij meer dan eens de beroemde magische zin van Simón Bolívar te binnen schiet: ‘Ik heb de zee beploegd’?”

Nog dit: Tindemans’ boek bulkt van kleine maar betekenisvolle onthullingen. Hij beschrijft bijvoorbeeld hoe Jean Gol schaamteloos de Israëlische kaart trok in het Midden-Oostenconflict. Gol was van Joodse afkomst. Dat zou niet relevant mogen zijn, behalve als Tindemans diens herhaalde tussenkomsten openbaart.

Bijvoorbeeld: “11 september 1986. Gol vertrouwt me toe: ‘Ik krijg regelmatig rapporten uit Israël (van politieke aard).’ Plots beseft hij dat zijn bekentenis de Belgische minister van Buitenlandse Zaken aan het schrikken kan brengen en hij haast zich eraan toe te voegen: ‘à titre personnel, bien entendu, pour mon information.'” Zijn dit aanwijzingen van interferenties van de Israëlische ambassade – of zelfs van de Mossad – in de interne werking van de Belgische regering?”

Bron » De Morgen

Minister van Staat Antoine Duquesne overleden

Minister van Staat Antoine Duquesne (MR) is vanochtend op 69-jarige leeftijd overleden. Dat heeft zijn partij bekendgemaakt. Duquesne stond een tijdje aan het hoofd van de MR en was onder meer minister van Binnenlandse Zaken in de regering Verhofstadt I. In 2004 werd hij nog Europarlementslid, maar een herseninfarct twee jaar later maakte een einde aan zijn politieke carrière.

Antoine Duquesne werd op 3 februari 1941 geboren in Elsene, maar was een Ardennees in hart en nieren en woonde in Manhay. Hij was advocaat en behaalde een doctoraat in de rechten aan de universiteit van Luik. Zijn politieke carrière begon hij door te werken op verschillende kabinetten van liberale ministers, onder meer van vice-premier Jean Gol.

In 1987 trad hij uit de politieke anonimiteit. Hij werd benoemd tot nationale minister van het Franstalig onderwijs in de rooms-blauwe regering Martens VI. Duquesne zou die functie blijven uitoefenen tot 1988. De toenmalige PRL verdween daarop in de oppositie en ging even door een moeilijke periode.

Duquesne werd gecoöpteerd in de Senaat en werd in ’90 co-voorzitter van de partij, samen met Daniel Ducarme. De twee ducs, zoals men hen ging noemen, gaven in 1992 de fakkel door aan Jean Gol. Tussen 1991 en ’99 zetelde Duquesne in de Kamer, waar hij onder meer actief was in de commissie Justitie. Toen na de verkiezingen van 1999 een paars-groene coalitie gevormd werd, kwam Duquesne opnieuw in de federale regering terecht. Hij leidde het kabinet Binnenlandse Zaken.

Duquesne slaagde er met deze lastige portefeuille niet in om iedereen te overtuigen van zijn capaciteiten. Toch behaalde hij bij de parlementsverkiezingen van 18 mei 2003 nog altijd meer dan 57.300 voorkeurstemmen op de Senaatslijst.

Toch verdwijnt hij uit de regering: hij volgt van Daniel Ducarme op als voorzitter van de MR. Maar die functie zal hij slechts een jaar lang blijven uitoefenen. Na de Europese verkiezingen van 2004 verhuist Duquesne naar het Europees parlement. Zijn positie van partijvoorzitter wordt overgenomen door minister van Financiën Didier Reynders. Aan zijn politieke carrière komt in 2006 echter abrupt een einde, wanneer hij getroffen werd door een herseninfarct.

Bron » De Morgen

Alleen tegen de schurkenstaat

In ‘Schurkenstaat België, de samenzwering tegen Benoît de Bonvoisin’ publiceert advocaat Mario Spandre de achtergrondinformatie waarmee hij Benoît de Bonvoisin, bijgenaamd de Zwarte Baron, uit de klauwen van het gerecht en… van de media heeft gehaald. Hij bereidt nu een miljoenenclaim voor tegen de Belgische staat.

Eliane De Wilde, de conservator van de Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België, wist niet wat haar overkwam. Tien jaar geleden, midden juli 1994, bood zich bij haar een deurwaarder aan die beslag kwam leggen op een tiental topwerken uit haar collectie, waaronder een Rubens, twee Memlincs, vier werken van Rogier van der Weyden en een Hugo van der Goes. Er werd ijlings over en weer gebeld met de voogdijminister, de Luikse PS’er Jean-Maurice Dehousse. Maar dat bracht ook geen uitkomst.

De deurwaarder handelde in opdracht van Mario Spandre, de raadsman van een veertigtal Belgen die indertijd in Congo de dupe waren geworden van het zaïriseringsbeleid van dictator Mobutu Sese Seko. De Belgische staat had zich ertoe verbonden de slachtoffers van die nationaliseringen te vergoeden. Maar de betaling van de verschuldigde 600 miljoen frank liet al te lang op zich wachten. Daarom liet Mario Spandre beslag leggen op de kunstwerken – conservator De Wilde vond de keuze van de advocaat getuigen van erg goede smaak.

Mario Spandre heeft in zijn leven de Belgische staat al voor ruim 25 miljoen euro lichter gemaakt. Volkomen legaal. Spandre is een advocaat, een zeventiger, die niets liever doet dan in het krijt treden met de overheid. Dat houdt hem kwiek, vindt hij.

Vandaag bereidt hij nog maar eens een miljoenenclaim voor. Dit keer in de zaak van de ooit als ‘Zwarte Baron’ gebrandmerkte Benoît de Bonvoisin.

Vanachter zijn bureau kijkt Spandre uit over het fraai aangelegde Schumanplein en de fonkelende hoofdkwartieren van de Europese Unie. Binnen handbereik staat een uitgelezen bibliotheek met africana en met alle klassiekers over Congo. Mocht Katanga onafhankelijk zijn gebleven, dan woonde Spandre vandaag wellicht in Lubumbashi, vroeger Elisabethstad, zijn geboorteplek.

De Spandres zijn Italianen van afkomst. Of eigenlijk niet. Hun echte naam is Spandauer, maar toen de voorouders van de advocaat, een Duits geslacht van typografen, zich in de 19e eeuw in Turijn kwamen vestigen om er voor de hertogen van Savoie te werken, kreeg de naam gaandeweg een Italiaanse verklanking. De vader van Mario Spandre, drukker van professie, was ook een muzikant. Na omzwervingen in Zuid-Afrika, waar hij in handgemeen raakte met de Boeren, en Argentinië, waar hij in het operaorkest speelde, strandde hij uiteindelijk in Elisabethstad.

Moïse Tsjombe

Vader Spandre werd de drukker van L’Etoile du Congo, de latere L’Essor du Congo, een krant met een zeker gezag. ‘De krant was eigendom van kardinaal de Hemptinne, van een logebroeder en een joodse investeerder’, lacht Spandre. ‘Dat moest dus fout lopen – wat ook gebeurde.’ Waarop vader Spandre een boerderij en melkveehouderij begon. Het is daar, vlakbij Elisabethstad, dat Spandre opgroeide. Het is daar ook, in een villa van de buren, dat in 1961 Patrice Lumumba en enkele medestanders werden vermoord, in opdracht van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA en de nieuwe Congolese sterke man Mobutu.

Spandre heeft nog getuigd voor de Lumumba-commissie. ‘Maar ze wilden daar de waarheid niet horen’, zegt Spandre fijntjes. ‘Ze wilden alleen vernemen wat koning Boudewijn en wat eerste minister Gaston Eyskens wisten. En die wisten van niets.’

Spandre kent de Lumumba-affaire. Hij heeft de meeste betrokkenen in de zaak gefrequenteerd, onder wie de CIA-vertegenwoordiger in Leopoldstad, Lawrence Devlin, die na goedkeuring van de Amerikaanse president John F. Kennedy Lumumba liet uitschakelen.

Na zijn rechtenstudies in Brussel kwam Spandre in contact met Moïse Tsjombe, die in 1960 de onafhankelijkheid van de mijnprovincie Katanga (nu Shaba) uitriep. Toen Tsjombe later met de hulp van Franse huurlingen en de Portugese veiligheidsdiensten een poging tot staatsgreep tegen Mobutu ondernam, verbleef Spandre in het Ritzhotel in Lissabon waar hij wachtte op het signaal dat de coup was geslaagd. Maar de Amerikaanse diensten raakten op de hoogte. Die lieten via de ambassadeur in Lissabon aan de Portugezen weten dat ze in Washington ‘zeer ongelukkig’ zouden zijn mocht Tsjombe zijn plannen doorzetten. Waarop het manoeuvre werd afgeblazen. Wat later, in 1967, werd Tsjombe in Spanje ontvoerd, met de hulp van de Fransen en zeker met het medeweten van Devlin, dus van Wash-ington. De Katangese leider werd in Algiers geïnterneerd. Hij overleed er in 1969.

In het voorwoord bij zijn exposé over de zaak-Bonvoisin dat deze week in de boekhandel ligt, verwijst Spandre heel even naar de Tsjombe-episode. ‘De fondsen voor de ontvoering werden via België aangeleverd. Het geld kwam van Mobutu, via Pierre Davister, de uitgever van het weekblad Spécial, en transiteerde via een rekening bij de Banque Bruxelles Lambert. Procureur-generaal Ganshof van der Meersch van het hof van cassatie heeft er alles aan gedaan om het onderzoek naar deze zaak onder de mat te houden. Want Mobutu moest, en zou, in Congo aan de macht blijven’, houdt Spandre vol.

Extreem-rechts

‘Er zijn zoveel zaken die de burgers van dit land nooit te weten komen. Drie ministers van Justitie – wijlen Jean Gol, een liberaal, de socialist Philippe Moureaux en christen-democraat Melchior Wathelet – hebben toegelaten dat Benoît de Bonvoisin het leven onmogelijk werd gemaakt en dat zijn carrière werd gebroken door een dossier van de Staatsveiligheid dat op pure fictie berustte’, zegt Spandre terwijl hij parmantig zijn papieren bijeenraapt. ‘De schade die hier door de Belgische staat werd aangericht, is enorm. Wij gaan daar nu een prijs op zetten.’

Toen Spandre in 1995 door Benoît de Bonvoisin in de arm werd genomen, kende hij van het dossier alleen wat hij in de kranten had gelezen. Het was een stafhouder die Bonvoisin naar Spandre bracht. Hij had immers de reputatie er niet voor terug te schrikken om de staat zelf aan te vallen.

In 1981 was via onder meer de krant De Morgen een nota van de Staatsveiligheid gelekt. Daarin werd Bonvoisin omschreven als een heuse fascist die via zijn bedrijven Cidep en PDG het Front de la Jeunesse, en dus extreem-rechts in België, financierde.

‘Bonvoisin was voor die tijdsgeest geknipt als schuldige’, zegt Spandre.’ Het gonsde in die jaren tachtig van de geruchten over plannen voor een staatsgreep. Er was de rakettenkwestie, de aanslagen van de CCC, de Bende van Nijvel. Alle getuigenissen waren eensluidend: de overvallen van de Bende van Nijvel waren het werk van professionals. De bende maakte 28 dodelijke slachtoffers en het gerecht vond niet eens het begin van een spoor. Extreem-rechts zit achter de aanslagen, werd gefluisterd. De enige dienst die contact had met extreem-rechts was de Staatsveiligheid. Die was Westland New Post geïnfiltreerd en had die organisatie zelfs gesteund.’

In 1981 moest de Bende van Nijvel nog aan zijn reeks moordende overvallen beginnen, maar de naam van Benoît de Bonvoisin was al gevallen.

Bonvoisin, van adellijken huize, is een wat excentrieke heer die in kringen van Franstalige christen-democraten omging.

De Bonvoisins, een familie van textielfabrikanten, zijn afkomstig uit Petit-Rechain bij Verviers. Bonvoisins grootvader was Alexandre Galopin, de gouverneur van de Generale Maatschappij van België die tijdens de oorlog op bevel van de Duitse Gestapo werd vermoord. Zijn grootmoeder was de dochter van Gustaaf Verriest, broer van Hugo Verriest. Een andere overgrootoom was Victor Besme, de baron Haussman van Leopold II, die Brussel een moderne aanblik gaf. Zijn vader, Pierre de Bonvoisin, was eveneens een topman van de Generale Maatschappij.

Vrij jong kwam Benoît de Bonvoisin terecht in de kring rond Paul Vanden Boeynants, de sterke man en Brussels stemmenkanon van de PSC. VDB installeerde Bonvoisin aan het hoofd van het Cepic ( Centre Politique des Indépendants et des Cadres), een evenknie van het Vlaamse NCMV ( Nationaal Christelijk Middenstandsverbond). Dat Cepic werd de motor van de centrumrechtse PSC.

Front de la Jeunesse

Het waren erg woelige tijden. De kolonels waren nog aan de macht in Griekenland, Franco in Spanje, in Vietnam voerden Amerikaanse GI’s een uitzichtloze oorlog en het communistische Oost-Europa lag nog achter het IJzeren Gordijn.

‘Links’ en ‘rechts’ waren in die dagen geen ijdele woorden. En de groep rond VDB zat in het rechtse kamp. Gaandeweg werd Vanden Boeynants door de media zelfs in ultrarechtse hoek geduwd. In VDB’s entou-rage immers werden mensen gesignaleerd als majoor Jean Bougerol, die graag conferenties mocht beleggen over het sluipende communistische gevaar. De organisatie achter de conferenties van Bougerol en de publicatie van Inforep, een persoverzicht dat als een sonar elke vorm van linkse subversie registreerde, was het zogeheten Public Information Office. In de Vlaamse media vooral werd PIO als een soort inlichtingendienst afgeschilderd. En via die PIO was de link naar plannen voor een staatsgreep en later de Bende van Nijvel snel gelegd.

In maart 1983 werden de eerste geruchten over een mogelijke staatsgreep vreemd genoeg gelanceerd door het extreem-rechtse Nouvel Europe Magazine. In dat artikel werd ook het bestaan onthuld van Westland New Post, de extreme loot van het Front de la Jeunesse.

Was het bericht in Nouvel Europe Magazine een repliek op het lekken twee jaar eerder van de nota van de Staatsveiligheid over Benoît de Bonvoisin? Of was het WNP een poging om te infiltreren in de Staatsveiligheid? Knappe koppen die daar na al die jaren nog wijs uit raken. Emile Lecerf, de baas van Nouvel Europe Magazine, leefde in elk geval op vriendschappelijke voet met de top van de Staatsveiligheid, maar ook met de Israëlische inlichtingendiensten.

‘Mijn enige band met al dat volk was dat het Front de la Jeunesse een bureau had in het pand dat ik aan Nouvel Europe Magazine verhuurde’, zou Bonvoisin later aan Knack vertellen. Bonvoisin heeft altijd volgehouden dat het lekken van de nota en de bijgeleverde bewijsstukken één grote machinatie was van de Staatsveiligheid, toen nog geleid door de mysterieuze Albert Raes.

Raes, beweerde Bonvoisin, heeft hem nooit vergeven dat hij in een nota voor minister van Defensie Vanden Boeynants parlementaire controle eiste op de diensten van de Staatsveiligheid. Bonvoisin had ook van de Franse inlichtingendiensten vernomen dat de Staatsveiligheid lekte als een mandje en hij had dat publiekelijk herhaald.

Bovendien stonden Raes en Vanden Boeynants ook op gespannen voet met elkaar. Een gevolg van de Congo-crisis. Terwijl de regering troepen stuurde naar Congo, werden hier huurlingen geronseld om op de Belgische para’s te schieten. Volgens Vanden Boeynants had Raes verzuimd de regering daarover in te lichten.

Bonvoisin vogelvrij

Volgens Spandre beginnen de moeilijkheden van Bonvoisin met de nota van de Staatsveiligheid. Want die leidt tot nieuwe onderzoeken die ‘de Zwarte Baron’ zoals hij intussen in de media wordt genoemd, voor het gerecht brengen. Het kostte hem bij een eerste veroordeling vijf jaar opsluiting wegens oplichting, verduistering, bedrieglijk bankroet en valsheid in geschrifte bij het beheer van PDG en Cidep. Na een eerste behandeling in beroep werd Bonvoisin prompt aangehouden. Een van de magistraten die optrad in de zaak tegen Bonvoisin was de latere substituut Jean-François Godbille van de financiële sectie van het hoofdstedelijke parket, een voormalig lid ook van Cepic, die goede banden onderhield met Opus Dei. Later zou Godbille terechtkomen op het kabinet van de liberale minister van Financiën Robert Hatry.

Toenmalig minister van Justitie Jean Gol zou ooit voor het parlement bevestigen dat Bonvoisin in verdenking was gesteld op basis van feiten verzameld door de Staatsveiligheid. Latere ondervragingen van agenten van de Staatsveiligheid hebben dat bevestigd.

Maar de vereffenaar aangesteld door de Brusselse handelsrechtbank, zo raakte later bekend, zou nooit één onregelmatigheid in de bedrijven van Bonvoisin vaststellen. Godbille zelf zou in 1989 voor de parlementaire Bende-commissie toegeven dat de gelekte nota van de Staatsveiligheid eigenlijk een vervalsing was.

Volgens Spandre zijn de daaropvolgende beschuldigingen, zoals de heling van een zilveren dodenmasker dat aan een religieuze orde toebehoorde en het vermeende aandeel van de baron in het Luikse parkeermeterschandaal – twee zaken waarin hij werd vrijgesproken – een gevolg van de manoeuvres van de Staatsveiligheid.

Naderhand was er geen dossier te bedenken waarmee Bonvoisin niet in verband werd gebracht: de roze balletten, de Bende van Nijvel, later nog de affaires Dutroux en Nihoul. Bonvoisin was vogelvrij verklaard. ‘De manier waarop Bonvoisin door enkele van zijn advocaten werd verdedigd, heeft hem ook geen goed gedaan’, zegt Spandre.

Een van die advocaten was de bekende Xavier Magnée, ooit een compagnon van wapenhandelaar Roger Boas en onlangs in de actualiteit als advocaat van Marc Dutroux. Magnée had Bonvoisin verzekerd dat hij, voor een honorarium van twee miljoen frank, al die moeilijkheden met de Staatsveiligheid kon rechttrekken.

Een vervelende brief

Het was Magnée die, zonder het te beseffen, Spandre het breekijzer leverde waarmee hij uiteindelijk de vrijspraak van Bonvoisin afdwong. ‘Uit een brief van Magnée bleek dat hij met hoge magistraten had overlegd over wat Bonvoisin moest doen om niet te zwaar gestraft van de zaak af te raken’, vertelt Spandre. ‘Het is toch schandalig dat een advocaat overlegt met de magistraten over de straf die zijn cliënt zal worden opgelegd, terwijl diezelfde cliënt onschuldig pleit.’

Spandre wilde de brief van Magnée aan het hof van beroep voorleggen, maar de rechter verbood hem dat. Want daarmee zou de confidentialiteit tussen advocaat en cliënt worden geschonden. Maar, hield Spandre vol, die confidentialiteit dient om de cliënt, die zich moet verdedigen, te beschermen. In dit geval had Bonvoisin geen enkel voordeel bij het in stand houden van die confidentialiteit. Integendeel. Maar de rechter dreigde ermee Spandre aan te klagen bij de stafhouder als hij bij zijn voornemen bleef om de brief openbaar te maken.

‘Ik ben dan zelf naar de stafhouder getrokken’, herinnert Spandre zich. ‘Die zat op de lijn van het hof van beroep. Ik vroeg hem: “Verbiedt u mij om de brief te gebruiken? Zo ja, dan dien ik meteen klacht in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.” Hij wist dat ik al eens eerder, in de zaak van de verkoop van het Palace Hotel, de stafhouders voor het Europees Hof had gedaagd en had gewonnen – dat scheelde voor mijn cliënt meteen 115 miljoen frank.’

‘Ik zei nog tegen de stafhouder: “U kunt me ook aanklagen voor de raad van de orde. Maar dan wordt de hele zaak publiek gespeeld. En daar zal ik pleiten dat de Orde van Advocaten de waarheid tracht te verdonkeremanen.”

‘Ik heb daarop de brief van Magnée toch aan de rechters in beroep voorgelegd. Maar de voorzitter, heel slim, heeft de brief buiten de debatten gehouden. Maar dat gaf mij de mogelijkheid om naar cassatie te trekken. Aanvankelijk weigerde de advocaat die voor cassatie moest pleiten de brief van Magnée voor te leggen. Ik heb hem daar dan toe gedwongen. En uitgerekend dat element heeft cassatie gebruikt om het arrest van het hof van beroep tegen Bonvoisin te verbreken. Waarop er een nieuw proces volgde, nu voor het hof van beroep in Mons, dat op 12 mei 2000 Bonvoisin niet alleen vrijsprak, maar in het arrest ook nog eens het hele onderzoek tegen hem en de aanpak van de onderzoekers aan de kaak stelde.’

‘Twintig jaar lang werd een individu vervolgd’, hamert Spandre. ‘Met alle ontsporingen tot gevolg. Dat gebeurde met het medeweten van ministers, rechters, onderzoeksrechters, griffiers en journalisten.

‘Als ik aan de rechters vroeg te onderzoeken of sommige journalisten niet betaald waren door de Staatsveiligheid, hebben ze geweigerd gevolg te geven aan dat verzoek. Er zijn daar valse verklaringen afgelegd voor parlementaire commissies, verklaringen onder ede!

‘Al die inspanningen om één man te treffen. Maar nog altijd is er geen spoor van de lui, de Bende van Nijvel, die 28 mensen hebben omgebracht. Dat stemt toch tot nadenken over de rol van de staat. Niet?’

Bron » Knack | Rik Van Cauwelaert

Overal, ja overal, zag de generaal KGB-mollen

Over de doden doorgaans niets dan goeds, maar ook een kwarteeuw later voelt Karel Van Miert er niets voor om zijn ergernis over zijn politieke opponent van weleer te verbergen: ‘Een bizarre, onbetrouwbare man die een hoop smeerlapperijen heeft uitgehaald’.

Robert Close, 1922 – 2003

Aan de hand van nauwgezette berekeningen van megaton, tanks en soldaten voorspelde generaal Close in 1977 dat het sovjetleger er exact 48 uur over zou doen om West-Europa te veroveren. Net als de meeste andere voorspellingen die hij deed, kwam ook deze niet uit, maar zijn boek L’Europe sans défense werd negenvoudig vertaald, tot in het Chinees toe, en verzekerde hem na zijn pensioen van een politieke loopbaan als rechtse havik binnen de senaatsfractie van de Franstalige liberalen. Afscheid van een relict uit de Koude Oorlog.

Robert Close werd op 30 april 1922 geboren in Brussel. Hij was een joch van dertien toen hij zijn allereerste uniform kreeg aangemeten in de Koninklijke Militaire School. Mei 1940 was een maand die zijn leven zou tekenen. Hij beleefde als infanteriesoldaat de smadelijke nederlaag van de Belgische troepen bij de achttiendaagse veldtocht en werd als krijgsgevangene naar Duitsland overgebracht.

Eens terug in het land, in januari 1941, sloot hij zich aan bij de weerstand, als agent van de geheime inlichtingendienst Luc-Marc. Na in juni 1942 te zijn opgepakt door de Gestapo zat hij opnieuw op de trein richting Duitsland, waar hij tot in mei 1945 het ene kamp naar het andere zou moeten ondergaan.

“Ik was een van de zeven in een groep van 75 die de nacht und nebel overleefden”, zei hij daarover later. Eens de oorlog voorbij vermeldt zijn cv de ene bevordering na de andere, met als uitschieter die tot generaal-majoor in 1976.

De ministers van Landsverdediging die daarna kwamen, hadden geregeld een dagtaak aan het beheersen van het probleem-Close. De man hield nooit en nergens zijn mond. Hij pende het ene na het andere essay en gaf voortdurend referaten over de erbarmelijke staat van paraatheid van de Europese strijdkrachten, en de Belgische in het bijzonder. De Russen stonden klaar, betoogde hij, “en niemand lijkt het te willen zien”. Hij beijverde een drastische verlenging van de dienstplicht en sympathiseerde openlijk met de Chileense dictator Pinochet, met diens Zaïrese collega Mobutu en met het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Want al wat anticommunistisch is, is no matter how, goed.

Zijn militaire loopbaan zou in 1980 worden gefnuikt door SP-fractieleider Louis Tobback. De Vlaamse socialisten hadden zich verzet tegen de plaatsing van nieuwe kernraketten op Belgische bodem. Landsverraad, zei de generaal: “SP-voorzitter Karel Van Miert is bewust of onbewust het instrument geworden van de meest achterbakse sovjetpropaganda.”

Close, reageerde Tobback, kan dat wel denken, maar als topambtenaar hoort hij de regels van het democratische spel te respecteren. Zijn fractie eiste en bekwam zijn ontslag. Over de doden doorgaans niets dan goeds, maar een kwarteeuw later kan Karel Van Miert zijn ergernis over zijn politieke opponent van weleer nog altijd niet verbergen: “Die man was werkelijk geobsedeerd door de Russen, hij zag overal KGB-mollen. Er viel niet mee te debatteren. Je had wel meer van die mensen, maar generaal Close was een geval apart.”

“Ik herinner me hoe we in die tijd, eind jaren zeventig, gecontacteerd werden door iemand van de staatsveiligheid die aantoonde dat de generaal dossiertjes aan het fabriceren was tegen ons. Close was op dat ogenblik verbonden aan Buitenlandse Zaken en leidde er een mini-inlichtingendienst. Dat zat in de sferen van de CEPIC (uiterst rechts aanhangsel van de Franstalige christen-democratische PSC, DDC).”

“De dossiertjes stelden voor zover ik me herinner weinig voor. Het was een en al manipulatie. Het doel heiligde de middelen. Hij zou ‘bewijzen’ dat het Kremlin Belgische politieke partijen dirigeerde. Alle middelen waren goed. Ik ben toen naar minister van Buitenlandse Zaken Nothomb gestapt. Hij verzekerde me dat hij hier niets van afwist. Nu, wat later moest Close opstappen en dat was een goede zaak. Hij was een bizarre, onbetrouwbare man die een hoop smeerlapperijen heeft uitgehaald.”

De Franstalige liberale partijleider Jean Gol dacht er anders over. Na zijn ontslag werd Close opgevist om de senaatsfractie van de PRL te versterken. De generaal kroop meteen weer in de pen. Zijn volgende boek kreeg als titel Nog een kleine inspanning en we hebben de Derde Wereldoorlog voorgoed verloren. “Ja, als je dan vandaag de MR van Louis Michel ziet, dan is er bij de Franstalige liberalen toch heel wat veranderd”, merkt Van Miert op.

De parlementaire debatten over de budgetten voor Landsverdediging verliepen vanaf 1982 niet meer zo sereen als voorheen. “De toestand van het Belgisch leger is vandaag even dramatisch als in mei 1940”, betoogde de senator keer op keer. De reden? KGB-mollen natuurlijk. Die trekken achter de schermen aan de touwtjes, zo zei hij het in 1982 nog eens luid en duidelijk in het maandblad Exclusief: “De KGB bestaat en die KGB-jongens zitten heus niet in hun kantoor met de kaarten te spelen. De informatie waarmee ze onze beslissingen proberen te oriënteren, krijgen ze niet door werksters te rekruteren die ’s avonds in papiermanden snuffelen. Er moeten infiltranten aan het werk zijn, maar we hebben geen bewijzen. We kunnen alleen deduceren dat ze er zijn.”

Robert Close bleef senator tot in 1987, het jaar van de doorbraak in de Amerikaans-Russische ontwapeningsgesprekken. Hij was 65 en zag zijn zo vertrouwde wereld imploderen. In 1989 viel de Muur en even later de Sovjet-Unie zelf. De zo gevreesde militaire arsenalen bleken schroothopen, de nucleaire onderzeeërs vanzelf zinkende roestbakken. “Een invasie in 48 uur, daar hoeven we nu niet meer voor te vrezen”, zei hij in 1991 nog. “Maar we mogen ook niet te snel ontwapenen.”

In de herfst van zijn leven dook de generaal op verzoek van prinses Lilian in de archieven van koning Leopold III. Op basis van die studie schreef hij het boek Léopold III, onuitgegeven. Toen hij in de jaren negentig nog in de kranten opdook, gebeurde dat vooral met kritiek op de afschaffing van de dienstplicht. Foute keuze, betoogde hij: “Een beroepsleger zal enkel laaggeschoolden aantrekken, en werklozen die van geen ander hout pijlen weten te maken. Het absenteïsme zal toenemen en de motivatie van de troepen zal nog verder dalen.” En zo lijkt er dan toch één punt te zijn waarop de geschiedenis de generaal een beetje gelijk gaf.

Generaal Close werd donderdag begraven na een plechtigheid in de Sint-Jakobskerk op de Coudenberg in Brussel.

Bron » De Morgen