Is het geheim van het onderzoek nog van deze tijd?

Bij een rechtszaak moet het publiek geïnformeerd worden, maar betrokkenen moeten wel worden beschermd. Het evenwicht daarbij is cruciaal en kan beter, vindt Geert Lenssens.

Vorige week ontpopte zich tussen twee topadvocaten een bitse discussie over het geheim van het strafonderzoek en de ‘trial by media’. Joris Van Cauter fulmineerde tegen de escalatie van schijnprocessen in de media (DS 2 september), terwijl Walter Van Steenbrugge zich opwierp als een verdediger van het publieke debat in alle fases van een strafzaak (DS 3 september). Het debat zit natuurlijk in het kielzog van de zaak-Chovanec en de zaak-Reuzegom. Er is een wezenlijk verschil: waar het onderzoek in de eerste zaak nog loopt, is dit in de andere al achter de rug.

Het debat moet een stuk verder gaan. Wij moeten het geheim van het onderzoek als schijnbaar ongenaakbare pijler van het systeem in vraag durven te stellen. Want dat geheim is er niet altijd geweest, we moeten ons er niet krampachtig aan vastklampen. Integendeel, als men het rechtssysteem in onze contreien historisch bekijkt, dan valt de slingerbeweging op van totale geheimhouding tot grote openbaarheid en terug.

‘Contempt of court’

Er is een eeuwige queeste naar een balans tussen twee werelden: die van het geheim, dat als doel heeft het onderzoek zelf en de betrokkenen te beschermen, en die van het publiek, dat recht heeft om geïnformeerd te worden en om een mening te uiten.

Het grote gevaar van een extreme geheimhouding zoals we dat tussen de dertiende en de achttiende eeuw bij ons kenden (met als uitschieter de inquisitie), zijn de soms stuitende misbruiken. Vanaf de verlichting en tijdens en na de Franse revolutie kwam daarom de openbaarheid meer aan bod, waarbij Napoleon een gemengd systeem voorzag. Later kreeg het geheim van het onderzoek weer de overhand, tot de wet-Franchimont na de affaire-Dutroux in 1998 weer meer ruimte gaf aan het openbare element.

Vandaag hebben wij een gemengd systeem waar, mede onder invloed van Europa met de Salduz-wetgeving die bijstand van een advocaat garandeert, een reeks uitzonderingen gelden op het geheim karakter. Maar dat het onderzoek geheim is, blijft het principe, al komt het meer en meer onder druk te staan. De weduwe van Jozef Chovanec opende terecht de doos van Pandora, maar riskeert daarmee strafrechtelijk te worden vervolgd. De vraag rijst dan of de ratio van het geheim en de bijhorende duisternis anno 2020 nog zin heeft. Want hoe kun je de verdachte en zijn familie in het internettijdperk nog afschermen? Hoe kun je de typisch menselijke sensatiezucht nog de baas?

In het Verenigd Koninkrijk bestaat het geheim van het onderzoek niet, maar er is wel het misdrijf van ‘contempt of court’. Dat sanctioneert niet alleen beledigingen aan het adres van de rechter, maar ook invloed of druk op bijvoorbeeld rechters, advocaten of juryleden. Door die wet is het verboden om iets te publiceren waardoor de rechtsgang en het recht op een eerlijk proces op de helling komen te staan. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen onderzoek en behandeling. Het gevolg is dat de Britse media veel terughoudender zijn en alles wat te zeer gericht is op sensatie bannen tot na het proces. Als ik bekijk hoe veel media in België over grote zaken berichten, dan ben ik zeker dat het merendeel onder die regel strafbaar zou zijn. Het gevolg is dat de uitwassen van de trial by media bij de wortel worden uitgerukt. Ik ben voorstander van een afschaffing van het geheim karakter van het onderzoek en het invoeren van een nieuw misdrijf.

Obese dossiers

Nog fundamenteler kun je je afvragen of ook het hele concept van ons strafonderzoek met een onderzoeksrechter niet in vraag moet worden gesteld. De figuur van de onderzoeksrechter werd nota bene ingevoerd om de balans geheim versus openbaar meer in evenwicht te brengen. Een rechter is immers geen procureur en gaat in principe alleen op zoek naar de waarheid. Een vooronderzoek kan uiteraard noodzakelijk zijn en de tussenkomst van een rechter al zeker, maar het accent moet veel meer op de publieke zitting komen te liggen.

Het gerecht heeft een obsessie ontwikkeld voor papier. Obese dossiers zoals bij Lernout & Hauspie en de Bende van Nijvel, zaak waarin ik als advocaat optreed, zijn daar de zieke exponenten van. Zij bevatten zoveel bladzijden dat het menselijk haast niet meer mogelijk is om die te vatten, laat staan behoorlijk te beoordelen. Ons gerecht verspeelt onnoemelijk veel tijd en creëert een absurde diarree aan papier. Nochtans voorziet het ‘onmiddellijkheidsbeginsel’, als compensatie voor het geheim van het onderzoek, ook dat alles in een openbare zitting moet worden overgedaan. In de praktijk rest daar dus geen tijd meer voor. Dat het systeem dan traag en vierkant draait, is evident.

Een radicale herziening van het geheim van het onderzoek, in combinatie met een ommekeer in de verhouding tussen onderzoek en behandeling vormen de enige remedie tegen de uitwassen die wij nu zien en waar meer en meer mensen het terecht moeilijk mee hebben.

Bron » De Standaard | Geert Lenssens (advocaat)

‘Van een transparant toezicht op de politie en inlichtingendiensten is geen sprake meer’

‘Als ook onderzoeksjournalistiek strafbaar wordt gesteld, zijn de inlichtingen- en veiligheidsdiensten volkomen vogelvrij’, schrijft Walter De Smedt. ‘Om het even welke vorm van toezicht is maar zinvol als je er ook kan over rapporteren.’

De afgelopen kwarteeuw heeft het parlement meerdere onderzoeken gevoerd over de werking van de politie- en inlichtingendiensten. Van bij het eerste parlementair onderzoek, dat naar de Bende van Nijvel, was het reeds overduidelijk dat er een ernstig gebrek aan toezicht op die diensten was. Daarom besloot de wetgever tot oprichting van eigen permanente en onafhankelijk onderzoeksorganen met een eigen enquêtedienst: de Vaste Comités van Toezicht P ( Politie) en I ( Inlichtingendiensten). Maar die comités werden snel door de regering ingepakt: iedere minister, die van justitie en die van binnenlandse zaken, zorgde er voor dat hij een eigen mannetje in het comité verkreeg. Dat leidde tot ernstige meningsverschillen in de comités zowel over wat moest worden onderzocht als wat daarover kon en mocht gerapporteerd worden.

Er werden ook informele als formele maatregelen genomen om te beletten dat ernstige “disfuncties”, die door de comités werden vastgesteld, naar buiten zouden komen. Het eerste comité P werd om die reden zelfs naar huis gestuurd en vervangen. Het werd helemaal stil nadat Kamervoorzitter Herman De Croo de informele regel “For Your Eyes Only” invoerde. Aan de parlementairen, leden van de commissies die de comités moesten ‘begeleiden’, werd daardoor verboden de door hen met de comités besproken dysfuncties naar buiten te brengen : einde van de parlementaire ‘Freedom of Speech’. Een voorontwerp van wet van de regering van 3 mei wil nu nog verder gaan: Elke communicatie over veiligheidszaken, ook de maatschappelijk verantwoorde, wordt nu ook strafbaar gesteld. Indien dit voorontwerp wordt hernomen kan je de vaste comités beter afschaffen: want om het even welke vorm van toezicht is maar zinvol als je er ook kan over rapporteren. Als iedere communicatie, ook deze die het voorwerp uitmaakt van onderzoeksjournalistiek, strafbaar wordt gesteld zijn de inlichtingen- en veiligheidsdiensten volkomen vogelvrij.

Kantelmomenten

De pogingen van de regering om de rapportering van de vaste comités aan banden te leggen, geheim te houden wat zij hadden vastgesteld, waren legio. Maar er waren enkele kantelmomenten: dossiers waarin de vastgestelde ‘disfuncties’ dermate zwaarwichtig waren dat er erg verregaande maatregelen werden genomen die de onafhankelijkheid en de werkzaamheid van de vaste comités geheel ondermijnden.

In het parlementair onderzoek op het Dutrouxonderzoek was het de belangrijkste vraag of de door de Rijkswacht bedachte en uitgevoerde observatie van Dutroux, de operaties Othello en Décimes, al of niet parallelle en voor de onderzoeksrechter geheim gehouden onderzoeksdaden waren. Hoewel de betrokken Rijkswachters in het door het comité P gevoerde onderzoek bekenden dat het om een geheime operatie ging, en de informatie niet aan de onderzoeksrechter werd overgemaakt omdat het niet de gewoonte was het te doen maakte het comité om deze disfunctie te verbergen een geheel vervalst verslag: de Rijkswacht werd wit gewassen.

Het daarop volgend parlementair onderzoek besloot echter niet alleen dat het wél om parallelle en geheime operaties ging maar voegde er nog een heel wat zwaardere overweging aan toe:

‘Mochten de meisjes toen nog in leven zijn geweest, dan is het verdere verloop van de gebeurtenissen echt tragisch te noemen. De huissleutels worden immers pas op 6 januari 1996 teruggegeven aan de echtgenote van Dutroux, na herhaalde verzoeken van Dutroux en zijn advocaten (ook aan de hand van medische getuigschriften) aan de onderzoeksrechter, met de bede Michèle Martin in het huis te laten wonen. Als de kinderen in het huis aanwezig waren, betekent dit dat ze het één maand lang zonder verzorging en zonder voeding hebben moeten stellen (tekst verslag parlementaire onderzoekscommissie).’

Wat kon er tragischer zijn in de wijze waarop de Rijkswacht het parallel onderzoek had verborgen gehouden: dat de Rijkswacht, terwijl het huis waarin de kinderen waren opgesloten, en wetende dat zij er zaten, in observatie hield ook belette dat de kinderen eten en drinken kregen? Werden de kinderen misbruikt als lokaas om de daders van het door de Rijkswacht beweerde netwerk op heterdaad te kunnen vatten? Maakte het Vast Comité P daarom een vervalst verslag en werden de vele aanwijzingen die deze piste aannemelijk maken daarom door de onderzoekscommissie niet verder onderzocht?

Politieke Politie

Ook het Vast Comité I dat de inlichtingendiensten controleert, kende een soortgelijk kantelmoment: het onderzoek de Bonvoisin. In dit dossier ontdekte het comité I het bestaan binnen de Staatsveiligheid van een afgezonderde cel die enkel aan het hoofd van de dienst rapporteerde over de door die dienst opgestelde dossiers over politiek belangrijke personen. Dat onderzoek was erg belangrijk, omdat de Bonvoisin verdacht werd de geldschieter te zijn van de extreemrechtse organisaties die in het Bendeonderzoek de voornaamste piste uitmaakten. Daar werd vastgesteld dat de door die dienst opgestelde nota’s veronderstellingen inhielden die in samenspraak met het toenmalig kabinet van justitie in zekerheden werden omgezet om het politieke succes van de betrokken baron de Bonvoisin, bijgenaamd de zwarte baron, te breken, wat ook lukte.

Om verder onderzoek te beletten werd ook hier de toenmalige samenstelling van het comité gewijzigd. Twee van de drie leden werden vervangen. Uit een brief die de enquêteur die het onderzoek uitvoerde kort voor zijn dood schreef bleek dat het nieuw samengesteld comité het verder onderzoek belette: het vierhonderd pagina’s tellende rapport dat hij aan het vorige comité had gemaakt werd door het nieuwe comité slechts deels overgenomen. Omdat de enquêteur hier niet mee akkoord kon gaan en hij aandrong om zijn onderzoek verder te zetten, werd hij ontslagen.

Maatregelen

Er werden ook formele maatregelen genomen om de slagkracht van de diensten te verhogen, en tegelijk het toezicht daarop te beperken. Vooreerst werd het verschil tussen de bestuurlijke en de gerechtelijke finaliteit weggewerkt. In het gerechtelijk onderzoek werden nu ook de methoden van de inlichtingendiensten toegelaten, namelijk werken met informateurs, observatie en infiltratie. Inlichtingenagenten mochten nu ook meewerken aan gerechtelijke onderzoeken. Alle diensten zowel de politie- als de inlichtingendiensten werken nu, in de strijd tegen het terrorisme, met dezelfde afgeschermde ‘bijzondere methoden’ op hetzelfde terrein, dat van de bedreiging door een nog niet bestaand misdrijf.

Hoe het toezicht door de onderzoeksrechter op die operaties door de politiediensten gebeurt, is door het Dutrouxonderzoek duidelijk aangegeven: de verzelfstandigde politieoperaties worden buiten het gerechtelijk dossier gehouden. Voor dezelfde operaties door de inlichtingendiensten werd ieder rechterlijk toezicht vermeden door de oprichting van een bestuurlijke commissie die beslist over de schending van grondwettelijk beschermde rechten als de vrijheid van persoon en woonst. Het toezicht daarop gebeurt enkel door het vast comité I zodat, wegens de afgeschermde werkwijze, enige rapportering daarover onmogelijk is: er komt geen enkele rechter bij te pas.

Toezicht

Het aanvankelijk opzet om in een permanent en onafhankelijk parlementair toezicht op de politie- en inlichtingendiensten te voorzien, is geheel verdwenen: je hoort er ook nauwelijks nog wat over. Het voorliggende voorontwerp wil nu ook het enig overblijvende toezicht, dat door de onderzoeksjournalistiek, onmogelijk maken door de strafbaarheid van iedere rapportering.

Daardoor komen wij opnieuw in de toestand zoals die ten tijde van de koude oorlog bestond: volkomen geheimhouding voor de door de inlichtingendiensten maar nu ook door de politiediensten gevoerde operaties. Daardoor worden ook de herhaalde vaststellingen van meerdere parlementaire onderzoekscommissies voor ongezien gehouden, en wordt zowel het rechterlijk als het parlementair toezicht op de werking van die diensten volkomen onmogelijk gemaakt. Daardoor wordt het ook voor de burger onmogelijk om langs de onderzoeksjounalistiek enig inzicht te verkrijgen in wat de diensten doen. De belofte na de witte marsen dat het allemaal transparanter zou worden is daardoor helemaal onderuit gehaald: van een werkelijk en daadwerkelijk permanent toezicht is er dan geen sprake meer.

Bron » Knack | Walter De Smedt

Historici roepen overheid op om diplomatieke archieven openbaar te maken

Met de markante onthullingen in de zaak-Hammarskjöld in De Morgen is dit een uitgelezen moment om te pleiten om belangrijke archiefstukken eindelijk publiek te maken, zo argumenteert een groep van 27 prominente wetenschappers en burgers. Deze open brief van Gert Huskens en Guy Vanthemsche roept op tot een volledige terbeschikkingstelling van de relevante archieven over deze periode. Ook de archieven van de Staatsveiligheid.

De integrale open brief:

“De nieuwe perspectieven op de dood van VN secretaris-generaal Dag Hammarskjöld bij een crash in 1961, kunnen nieuw leven blazen in het onderzoek naar de rol van koloniale machtscentra in deze periode. Ze kunnen mogelijk ook nieuw licht werpen op de visie van Hammarskjöld. Gezien zijn stem in het internationale antwoord op de Katangese Secessie en de politiek-territoriale transformatie van sub-Saharaans Afrika in de jaren 60, weerklinken de echo’s van de crash tot op vandaag. Delen van de relevante archieven blijven evenwel nog steeds achter slot en grendel en ook wijzigingen uit 2009 aan de archiefwet van 1955 waren ontoereikend. De toestand voor onderzoekers is even absurd dan wiskundigen verhinderen om bepaalde formules te gebruiken of sterrenkundigen verbieden om hun telescopen naar een deel van het hemelgewelf te richten.

“De onduidelijkheid over de Belgische betrokkenheid bij het onderzoek dat de VN sinds 2013 voert en de tegenstrijdige informatie over de onderzoeksresultaten maken de huidige arbitraire situatie helder. Zo antwoordde minister van Buitenlandse Zaken Didier Reynders in 2017 op een parlementaire vraag van Kamerleden Benoit Hellings (Ecolo) en Dirk Van der Maelen (sp.a) nog dit: “De Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid (ADIV) beschikt niet over archiefdocumenten die de dood van Dag Hammarskjöld behandelen. Er bestaan ook geen dossiers over de genoemde huurlingen.” Bruno Struys van De Morgen kon opvallend genoeg bij de Staatsveiligheid wél relevante bronnen inzien en kon ook in de leeszaal van ADIV vijf andere documenten consulteren.

“In welke mate is de bereidwilligheid van deze diensten een bepalende factor en welke procedures garanderen een gelijkwaardige behandeling van elke onderzoeker? Waar beginnen en eindigen de grenzen van ‘de veiligheid van de Staat’ in een context van archivering en maatschappelijke omgang met het verleden? Wanneer worden de archieven van de uitlopers van de koloniale Sûreté aan het Algemeen Rijksarchief overgedragen?”

Status quo

“De huidige barrières beletten ook dat personen met Belgo-Congolese wortels informatie over hun ouders of afkomst kunnen vergaren. Tot slot verdient de huidige status quo waarbij men er van uitgaat dat alle relevante archieven van Union Minière al zijn overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief een kritischer benadering. Zijn er bijvoorbeeld duplicaten van de documenten van de CEO van Union Minière Robiliart die bij zijn overlijden in 1963 uit zijn kluis werden gehaald en vernietigd?

“Deze vragen verdienen een antwoord en pas dan kan men de eerste stap in een breder proces zetten waarbij deze archieven moeten worden ontsloten, gedigitaliseerd en uitgegeven. Ter inspiratie kan men de door 115 historici ondertekende open brief ‘Geschiedenis is meer dan herinneren’ herlezen (De Morgen en De Standaard, 25 januari 2006) of naar onze noorderburen kijken. Als reactie op het onderzoek naar de betrokkenheid van de Nederlandse Spoorwegen bij de Holocaust is daar samen met nabestaanden een historisch onderzoekscomité ingericht (de Volkskrant, 28 november 2018).

“In hetzelfde jaar waarin Kinderen van de Kolonie, de heropening van het AfricaMuseum en de inrichting van een Patrice Lumumba Square het postkoloniale debat beheersten, verdient de Belgische geschiedwetenschap meer ondersteuning.

“In een context van transparantie en wederzijds vertrouwen en met een wetenschappelijke methode moeten we het verleden recht in de ogen kijken. Laat ons mythes doorprikken, samenzweringstheorieën ontkrachten, cijfers openbaar maken en het verleden loswrikken van zij die het willen instrumentaliseren. Iedereen heeft te winnen bij een heldere blik op het verleden. Wij zijn bereid om het debat aan te gaan met de bevoegde instanties.”

Bron » De Morgen


Ondertekend door: Karel Arnaut, programmadirecteur POC Antropologie KU Leuven; Luc Barbé, auteur België en de bom. De rol van België in de proliferatie van kernwapens; Kris Berwouts, auteur Congo’s gewelddadige vrede; Marnix Beyen, UAntwerpen; Geert Castryck, Universität Leipzig; Bambi Ceuppens, AfricaMuseum; Maarten Couttenier, AfricaMuseum; Filip De Boeck, KU Leuven; Bruno De Wever, UGent; Ludo De Witte, auteur De Moord op Lumumba; Dominiek Dendooven, In Flanders Fields Museum en UAntwerpen; Idesbald Goddeeris, programmadirecteur POC Geschiedenis KU Leuven; Dalilla Hermans, auteur en columnist; Emmanuel Iyamu, mede-oprichter AYO (African Youth Organisation) Belgium; Maarten Langhendries, KU Leuven; Gillian Mathys, UGent; Nadia Nsayi, Broederlijk Delen en Pax Christi Vlaanderen; Jo Tollebeek, decaan Faculteit Letteren KU Leuven; Herman Van Goethem, rector Universiteit Antwerpen; Karel Van Nieuwenhuyse, hoofd Specifieke Lerarenopleiding Geschiedenis KU Leuven; Reinout Vander Hulst, KU Leuven; Jan Vandersmissen, UGent en voorzitter Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen; Eric Vanhaute, UGent; Christophe Verbruggen, UGent en directeur Ghent Centre for Digital humanities; Moussa Don Pandzou, voorzitter Waka Waka Generation

Was Philippe V. de ontdekker van de wapens van de Bende van Nijvel of de verstopper?

Philippe V., de enige speurder die ooit resultaat bereikte in 37 jaar onderzoek naar de Bende van Nijvel, zit sinds dinsdagavond in de gevangenis. Hij wordt ervan verdacht de wapenvondst in Ronquières mee in scène hebben gezet. Een ex-collega noemt het ‘nonsens’.

De Bende van Nijvel vermoordde 28 mensen tussen 1982 en 1985. Het enige succesje dat justitie in de opsporing ooit boekte, was de vondst van twee plastic zakken met wapens, munitie, kledingstukken, cheques, muntjes, en stukjes kogelvrij vest in het kanaal Brussel-Charleroi.

Het federaal parket bestempelt die vondst nu als gemanipuleerd.

“Iemand had die voorwerpen op een bepaald moment in zijn bezit, heeft die in zakken gestoken en in het water gegooid”, zei Eric Van der Sypt van het federaal parket aan de VRT. “Waarschijnlijk met de wetenschap dat die een paar dagen later zouden worden teruggevonden.”

De gepensioneerde oud-rijkswachter Philippe V. (62) werd dinsdag opgepakt en ondervraagd in het bijzijn van zijn advocaat Walter Damen. Hij bracht een nacht in de cel door.

Twee getuigen

De vondst in Ronquières gaat terug op een telefoontje naar de rijkswacht van ’s Gravenbrakel op maandagochtend 11 november 1985 om 9 uur. Dat is 36 uur na de laatste Bende-raid in Aalst. De beller woont langs de zwaaikom van Fauquez. Op zondagavond 10 november heeft hij vanuit zijn raam twee wagens met gedoofde lichten zien stoppen: “Drie mannen stapten uit en gooiden zakken in het water.”

Toevallig: een uur na dit telefoontje ontdekt een jogger in het bos van Houssière, daar vlakbij, een uitgebrande Golf GTI. De auto waarmee de Bende de aanslag in Aalst pleegde.

Rijkswachters Thierry Gondry en Jacques Lebacq trekken meteen naar de zwaaikom. Ze ontmoeten Olivier F., die er een frituur uitbaat en altijd overnacht in zijn caravan. Als ze hem vragen of hij iets verdachts heeft opgemerkt, kan F. niet heftig genoeg beamen. Hij is die nacht gewekt, heeft zelf zijn karabijn .22 van onder zijn bed gehaald: “Het was rond middernacht. Twee voertuigen stonden dicht bij het kanaal stil. Het ene voertuig was een Golf GTI.”

Beide getuigenissen, onafhankelijk van elkaar, zijn vastgelegd in processen-verbaal. Er gaat een duiker het water in. Hij zoekt dagenlang, en vindt niks.

Domme Walen

Philippe V. is sinds begin 1986 verbonden aan de cel Delta van onderzoeksrechter Freddy Troch in Dendermonde en bevriend met François A. van de BOB van Halle. A. is verbindingsofficier bij zijn collega’s van Nijvel. Hij weet van de zoekacties in de zwaaikom. Volgens V. gaf A. hem in het najaar van 1986 kopieën van de processen-verbaal, aangevend: “Walen kunnen niet zoeken.”

V. trekt naar Troch. Hij laat duikers van de 11de genie uit Burcht met metaaldetectoren de zoekactie overdoen. Op 6 en 7 november 1986 worden de zakken uit het water gehaald.

Halve frankjes

In 2012 stelt een speurder bij de cel van onderzoeksrechter Martine Michel in Charleroi zich vragen bij het ontbreken van roest op de halve frankjes die in Ronquières zijn opgevist. Het Instituut voor Criminologie (NICC) doet een test, stelt vast dat muntjes van 5 eurocent in water al na enkele dagen roesten.

Helaas: euromuntjes bestaan uit staal en koper en halve frankjes voor 100 procent uit koper. Koper is roestvrij. Volgens V. en zijn oud-collega’s bij de cel Delta is dit exemplarisch voor de ernst van het NICC-rapport.

En dan is er François A. Hij ontkent in 2012 tegenover de speurders in Charleroi pv’s aan V. te hebben gegeven. Tijdens een confrontatie tussen V. en A. geeft hij in 2015 toe dat hij dat wél deed. De verdenkingen leken van de baan, maar nu zegt het federaal parket nieuwe aanwijzingen te hebben tegen V.: “Hij zou minstens bepaalde, mogelijk cruciale, informatie achtergehouden hebben.”

“Philippe weet al jaren waar ze hem van verdenken”, zegt een ex-collega. “Het is volslagen nonsens. Er is hem al honderdvoudig gevraagd naar zijn tipgever. Hij kon enkel herhalen: er was geen tipgever.”

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck

Hebben we te maken met verschillende ‘Bendes van Nijvel’?

Het Bende-dossier is uitgegroeid tot een litteken op ons collectief geheugen. De feiten werden zowat 35 jaar geleden gepleegd, en toch steekt het monster opnieuw de kop op. Dit keer is dat naar aanleiding van het opsporingsprogramma Faroek. Daarin bevestigde het federaal parket dat ernstig rekening wordt gehouden met een mogelijke manipulatie van het gerechtelijk onderzoek. Waarover gaat het?

De Bende overvalt de Delhaize van Aalst op 9 november 1985. In de nacht van 10 op 11 november 1985 ziet een getuige onbekenden een zak in het kanaal in Ronquières gooien. Hij meldt dat aan de politie. Op basis van deze getuigenis laat onderzoeksrechter Schlicker uit Nijvel een lokale duiker zoeken in het kanaal, evenwel zonder resultaat.

Een jaar later vindt er een tweede duikactie plaats op vraag van onderzoeksrechter Troch uit Dendermonde. Hij laat vanaf 6 november 1986 militaire duikers het kanaal in Ronquières uitkammen. Er worden voorwerpen gevonden die aantoonbaar verband houden met de gepleegde Bende-feiten uit 1982 en 1983 en die uit 1985. De Delta-cel, die de zaak onderzoekt, gaat ervan uit dat deze zaken een jaar in het kanaal hebben gelegen. De vondst wordt beschouwd als een van de weinige doorbraken in het dossier.

In 1990 worden de Bende-dossiers uit zowel Dendermonde als Nijvel gecentraliseerd in Charleroi bij de cel-Waals-Brabant. Dendermonde en Nijvel zijn hun Bende-dossiers kwijt. In 1997 worden er voor het eerst vragen gesteld in de schoot van de Bende-commissie II over de vondst van Delta. Toen al kwam de vraag naar voren of die zakken in het kanaal waren gegooid nadat Schlicker had gezocht. Waar was het pv uit het Dendermondse dossier dat aanleiding gaf tot de duikactie? Nader onderzoek zal uitwijzen dat een kopie van het pv over de getuigenis aantoonbaar door een lid van de cel in Nijvel werd doorgegeven aan Delta.

In 2017 schakelt onderzoeksrechter Michel uit Charleroi het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC) in voor een nieuwe analyse van de voorwerpen. Het NICC stelt vast dat die hooguit zes à zeven dagen voor de vondst in het water werden gegooid. De onderzoeksrechter convoceert de voormalige speurders van de Delta-cel voor verhoor. Ze wil weten of er sprake was van een tipgever, lees ‘manipulator’, die wist dat Dendermonde opnieuw zou gaan zoeken en de voorwerpen kort voordien dus dropte. De leden van de cel maken een uitgebreid verweer op. De zaak lijkt van de baan.

Wat later komt het onderzoek onder de leiding van het federaal parket. Nu blijkt, na Faroek, dat het federaal parket nog steeds dezelfde manipulatiethese volgt. Overigens is er een nieuwe getuige (de assistent van de lokale duiker), die volhoudt dat op de morgen van 6 november 1986 (kort voor de duik op verzoek van Delta) een juten zak ‘met metalen buizen’ (wapens?) naar boven werd gehaald en dat die werd meegenomen door drie onbekende ‘rijkswachters’. Wat kwamen die zoeken op de plek waar in de namiddag door Delta zou worden gezocht?

Deze aangelegenheid grijpt naar het hart van het dossier. Waarom?

Bendes van Nijvel

Elk Bende-feit werd middels de vondst in Ronquières door de Bende zelf gesigneerd en verbonden. Verbanden waren er al dankzij de wapens en wagens die op verschillende plaatsen werden gebruikt. Niettemin was de vondst in Ronquières te beschouwen als het ultieme bewijs van de onderlinge verbondenheid. Heeft de Bende hiermee de indruk willen wekken dat het gaat om eenheid van dadergroep en opzet, terwijl dat in de feiten niet zo is?

Stel dat in werkelijkheid verschillende dadergroepen met erg diverse doelen en intenties aan het werk waren. De Bende vestigde haar reputatie immers door een reeks van bloedige warenhuisovervallen, maar pleegde de facto heel verschillende feiten. De meest waarschijnlijke hypothese lijkt dan ook dat we te maken hebben met verschillende ‘Bendes van Nijvel’. Hoe is dat mogelijk met een gemeenschappelijke logistiek? Op een of andere manier impliceert dit immers een bepaalde soort van organisatie. In een antwoord op deze vraag ligt mijns inziens de sleutel tot de oplossing van het Bende-dossier.

Heeft de Bende precies dát willen verhullen door de zakken in Ronquières te grabbel te gooien voor de speurders? Of Bende-betrokkenen nu al dan niet een duwtje in de rug gaven om die zakken te vinden is van secundaire orde, de uiteindelijke manipulatie van het onderzoek ligt bij de Bende(s) zelf.

Bron » De Morgen | Paul Ponsaers