Het onderzoek naar de Rijkswacht
Een ongebreidelde macht
Eind 1979 staat de rijkswacht voor het eerst echt onder druk. In weinig landen met een parlementaire democratie beschikt een militair of politieel apparaat over zo’n sterke monopoliepositie. In totaal telt het korps rond de 15.000 officieren en manschappen en commandant Beaurir wil in de nabije toekomst minstens 20.000 man. Voor de ordehandhaving heeft de rijkswacht de beschikking over zes mobiele groepen van elk 550 man, te Antwerpen, Brussels, Gent, Luik en Charleroi gelegerd.
Qua materiaal beschikt zij behalve over waterkanonnen over zo’n 80 pantserwagens voor het vervoer van personeel, de grote rollen prikkeldraad achterop kunnen op enkele minuten afgerold worden om straten af te zetten. De rijkswacht is belast met de bewaking van vliegvelden, de bestrijding van terrorisme en verdovende middelen en de bewaking van kerncentrales.
Deze ongebreidelde macht wordt scherp veroordeeld door professor Lode Van Outrive. ‘De rijkswacht’, zo verklaart hij in Humo, ‘bedreigt onze vrijheid, want ze is zo sterk dat ze een staatsgreep kan uitvoeren als men de zaak uit technisch oogpunt beschouwt. De rijkswacht is absoluut self-supporting. Ze heeft alles in huis: helikopters, wapens en tanks. Via de wegenpolitie controleert ze het hele wegennet.
Er bestaan alarmplannen waarin sprake is van het vrijhouden van de wegen bij ordehandhavingsoperaties. De rijkswacht heeft ook voldoende mankracht en logistiek. Via de computer en andere verdachtenbestanden weet ze precies wie ze moet oppakken.’ En Van Outrive verzucht: ‘Als er nu enige controle zou bestaan, dan zou ik me al een stuk geruster voelen.’
Feit is in ieder geval dat er nauwelijks controle op de activiteiten van de rijkswacht wordt uitgeoefend. Het dagblad De Standaard: ‘Echte parlementaire controle hoeft de rijkswacht niet te vrezen. Interpellaties van de voogdijminister en besprekingen in de bevoegde commissies gaan in de regel over personeelsproblemen, een enkele keer over verkeersveiligheid en gestegen misdadigheid of over een politieruzie.’
De controleur, inspecteur-generaal Robert Bernaert is ook luitenant-generaal zodat de rijkswacht eigenlijk zichzelf controleert. Sterker, de controleur staat in de militaire hiërarchie zelfs een trede onder de korpscommandant Beaurir. Zesmaandelijks rapporteert de inspecteur-generaal aan de minister van Landsverdediging over het reilen en zeilen van het korps, maar het parlement krijgt die rapporten nooit te zien. Bernaert profileert zich graag als een koele technicus, maar deze societyfiguur is een lobby op zichzelf. Is Bernaert dan niet neutraal? Zeker, net zo neutraal als de hele rijkswacht. De voormalige medewerker van de Defensieministers P.W. Segers en Vanden Boeynants vertoeft graag in Vlaams-nationalistische kringen als lid van de Marnixkring.
Onpopulaire jongens
De rijkswacht is nooit bijzonder populair geweest, maar krijgt nu, begin 1980, steeds meer kritiek. De snuffelactiviteiten van de BOB, die aan werkgevers informatie over vakbondsafgevaardigden vraagt, beginnen vele langzamerhand op de zenuwen te werken. De rijkswacht doet dit ‘incident’ simpel af met: ‘In geval van sociaal conflict moeten wij onze gesprekspartners toch kennen.’ Als een noodverband tegen die politieke bespieding komt Louis Tobback op 12 juni 1980 met een wetsvoorstel dat de rijkswacht verbiedt inlichtingen over ‘levensbeschouwelijke, culturele, syndicale of politieke activiteiten’ in te winnen of te bewaren.
In de toelichting bij het wetsvoorstel legt Tobback de vinger op de wonde. ‘Bovendien heeft de technologische vooruitgang die zich sedert de wet van 1957 heeft voorgedaan een onvermoede wereld van mogelijkheden geopend. En het is bekend dat de rijkswacht die technologische vooruitgang in de uitoefening van haar preventieve taak heeft ingeschakeld en dat in de waaier van databanken de zogeheten rijkswachcomputer een niet onaanzienlijke plaats bekleedt. Bovendien kan men door het samenbrengen van gegevens tot bepaalde profileringen komen.
De cursus ‘Informatie’ die wordt gebruikt in de rijkswachtschool toont aan dat het inwinnen van politieke en syndicale informatie als het ware de tweede natuur van de rijkswacht is. Ook politici ontsnappen niet aan haar alziend oog. Een passage: ‘De rijkswacht moet zich informeren over de vorming van elke nieuwe regering en haar politiek, economisch en sociaal programma alsook over de manier waarop het door de oppositie wordt onthaald.’ Overigens kan het de aandachtige lezer van de cursus ‘Informatie’ niet ontgaan dat in de bijlagen uitsluitend sprake is van betogingen en bijeenkomsten van communisten, socialisten en zelfs ‘sociaux-chrétiens’.
De cursus rept met geen woord over extreem-rechtse groepen als het Front de la Jeunesse en de VMO, wier terreuracties begin 980 nochtans opschudding verwekken. Zo gaan de ‘wandelingen’ van de VMO in Komen en in de Voerstreek met grof geweld gepaard. De achtergrond voor het feit dat de rijkswacht zich ondanks alle kritiek en schandalen weet te handhaven, is dat zij als het ware het machtsvacuüm in België opvult. Hoe meer de Belgische staat als gevolg van opeenvolgende staatshervormingen uiteen valt, des te groter wordt de behoefte om nog enkele nationale verbindingsmiddelen in stand te houden. Een daarvan is de rijkswacht, die zich ook als zodanig probeert te profileren.
Het parlement lijkt haar afwachtende houding inzake de rijkswacht en extreem-rechts te laten varen. Op 19 juni 1980 stelt de Senaat haar eigen commissie in om de almaar escalerende extreem-rechtse activiteiten alsook het functioneren van de rijkswacht inzake ordehandhaving te onderzoeken. De commissie wordt aanvankelijk door velen gezien als een gebaar voor de publieke tribune, maar in de daarop volgende maanden wordt echter duidelijk dat de commissie-voorzitter Jos Wijninckx zijn taak serieus opneemt.
De commissie verwekt hevige ontstemming wanneer zij de justitiële autoriteiten verzoekt het zwijgen te verbreken. Het democratische uitgangspunt dat de politie- en veiligheidsdiensten verantwoording verschuldigd zijn aan de volksvertegenwoordigers is nog steeds niet aanvaard. Hele beleidsterreinen worden afgeschermd op grond van vermeende ‘veiligheidsbelangen’, zodat een openbaar onderzoek niet mogelijk is.
De rijkswacht bestempelt zelfs de eigen cursussen onnodig met ‘geheim’ of ‘vertrouwelijk’ en weigert officiële stukken zoals de verslagen van de inspecteur-generaal mee te delen – een schandaal waarover commissieleden met enig verantwoordelijkheidsbesef zich bitter beklagen. En wat nog erger is, de politie- en veiligheidschef kunnen een handvol drukbezette en op dit punt zelden gespecialiseerde parlementariërs wijs maken wat ze willen. De grondige aanpak die nodig is kan beslist niet worden verwacht van functionarissen die vergroeid zijn met een systeem dat hun de bescherming van geheimhouding biedt.
De getuigenis van commandant Beaurir en kolonel Vernaillen
De getuigenis van commandant Beaurir op 12 februari 1981 is illustratief. Uitleg over extreem-rechtse infiltratie in de rijkswacht geeft Beaurir niet. Hij praat over de politieke bespieding van vakbondsmensen: ‘Voormannen van vakbonden worden niet als zodanig op fiche gezet. Wel kunnen ze bij de rijkswacht bekend zijn voor andere feiten.’ Hij geeft alleen toe wat zonneklaar blijkt uit documenten die anderen per ongeluk boven water hebben gehaald. Beaurir komt maar op dreef als hij spreekt over zijn eisenpakket. Gesteund door minister van Defensie Frank Swaelen hamert hij nogmaals op de noodzaak van uitbreiding van de rijkswacht. Tevens pleit hij voor een wijziging van de wet op de privé-milities, zodat uiterst links beter kan worden aangepakt.
Beaurir en de generale staf deinzen er niet voor terug de commissie om de tuin te leiden. Vlak voor de commissie de Brusselse BOB bezoekt om ter plaatse na te gaan of de rijkswacht de regels inzake het politiek ficheren van burgers respecteert, krijgt kolonel Vernaillen, districtscommandant in Brussel, opdracht het meest delicate deel van de steekkaartenbak voor de parlementsleden te verstoppen. Dezelfde Vernaillen krijt in 1980 van bankier Leon Finné, een aanhanger van CEPIC, informatie over staatsgreepplannen van de gespierde rechterzijde. Hij citeert de namen van Vanden Boeynants, diens opvolger minister van Defensie José Desmarets, voormalig para-officier Jean Militis, legerbevelhebber Vivario, procureur Raymond Charles en … commandant Beaurir. De commissie verneemt niets over deze explosieve kwestie.
Generaal Paul Tichon, hoofd van SGR-SDRA, kan niet achterblijven. Hij verstrekt aan de commissie maar weinig substantiële informatie over het extreem-rechts netwerk in het leger. Dat is tot op zekere hoogte begrijpelijk want het beleid van de veiligheidsdiensten berust al lang op angst voor links. Maar dit is nog geen reden om extreem-rechtse figuren te beschermen. Tichon krijgt in 1980 van de Staatsveiligheid een rapport over de innige samenwerking tussen Jean Bougerol en de firma PDG van De Bonvoisin, uitgever van het extreem-rechtse blad Nouvel Europe Magazine waarvan Emile Lecerf hoofdredacteur is. Slechts onder druk van Albert Raes, de chef van de Staatsveiligheid, overhandigt Tichon de nota aan de enquêtedienst van de SDRA.
Zoveel is zeker. Het lukt de commissie niet te achterhalen welke sectoren in het staatsapparaat zich medeschuldig maken aan samenwerking met of bescherming van extreem-rechts. Naarmate de tijd verstrijkt, ontwikkelt de commissie zicht tot een teken van goede wil dat weinig consequenties met zich meebrengt. Als zoenoffer voor de publieke opinie vaardigt minister Philippe Busquin op 30 maart 1981 nieuwe richtlijnen uit die zelf weer geheim zijn op grond waarvan de rijkswacht haar bespiedingsijver wat moet intomen. En dan zijn er begin mei 1981 nog de veroordeling van de extreem-rechtse privé-milities, VMO en Front de la Jeunesse, na oppervlakkige processen waarin de politieke beschermheren buiten schot blijven.
Een katalysator voor wat nog moet komen
Elke keer als de commissie een draadje te pakken denkt te hebben, breekt het af. Tot Albert Raes even onvervaard een tipje van de sluier oplicht. In een nota, bestemd voor de minister van Justitie Philippe Moureaux, wijst het hoofd van de Staatsveiligheid erop dat het Front de la Jeunesse en aanverwante extreem-rechtse projecten al een poos jaarlijks zo’n 1,2 miljoen ontvangen van de firma PDG van baron Benoît de Bonvoisin, schatbewaarder van de CEPIC. 19 mei 1981. Die datum zal de baron niet licht vergeten. Op die dag lekt de vertrouwelijke nota van de Staatsveiligheid via De Morgen uit en doet het parket op last van het ministerie van Financiën huiszoeking in de kantoren van PDG, in de Brusselse privé-woning van De Bonvoisin, in zijn kasteel in Maizeret en ten huize van majoor Bougerol.
Ze worden er ernstig van verdacht een rol te hebben gespeeld bij een internationaal opgezet net voor belastingontduiking. Sindsdien zijn VDB en De Bonvoisin erop uit om de Staatsveiligheid en Albert Raes in diskrediet te brengen. De commissie-Wijninckx staat nu voor de uitdaging om het uiterst rechts adderkluwen grondig te ontwarren, maar de commissie breekt abrupt haar werkzaamheden af. Ironisch genoeg is een aanhanger van CEPIC, George Gramme, verantwoordelijk voor het eindrapport. De commissie berispt of sanctioneert niemand. De rijkswacht en leger opereren na de commissie nagenoeg hetzelfde als vroeger. Korpschef Fernand Beaurir en Bob Bernaert, inspecteur-generaal, zijn en blijven ‘van ons’.
De twee hoogste officieren van de rijkswacht zijn op 30 oktober 1980 te gast bij P.W. Seghers, die een Flandria-boottocht op de Schelde organiseert voor een select gezelschap van CVP-bankiers en -ministers, ACW- en ACV-leiders, generaals in uniform en vijf voormalige premiers. Vanden Boeynants is er niet bij. Zijn dagen zijn geteld. Op 1 december 1981 verlaat VDB de landelijke politiek. Tegen hem en baron De Bonvoisin lopen fraudeonderzoeken. VDB zou de fiscus voor zo’n 200 miljoen getild hebben. De val van de onaantastbare geachte ‘dinosaurus’ met al zijn machtige vrienden, zal in heel het land nadreunen en is volgens sommigen de katalysator van heel wat vreemde dingen die zich in de komende jaren zullen afspelen.