1,151

(0 replies, posted in Organisaties)

René Thirion, opnieuw een oudgediende van Jeune Europe, richtte deze organisatie op in 1972. Ook deze beweging valt terug op het Jeune Europe-ideeëngoed. Een onafhankelijke Waalse staat is het doel. Le Mouvement Wallonie beschikt ook over een persorgaan, Wallonie à l'attaque, dat zich sedert 1973 doet opmerken door felle kritieken op de NEM-clubs te publiceren.

Bron: De kreeft met de zwarte scharen - 50 jaar rechts en uiterst rechts in België | Frank Uytterhaegen, Etienne Verhoeyen

1,152

(9 replies, posted in Politiek & Business)

Het leger eist ook in België meer en meer een rol op in de bestrijding van "beroepsagitatoren en subversieve elementen". De voorbije tien jaar werden reeds herhaaldelijk pogingen gedaan om de bevoegdheden van het leger in vredestijd uit te breiden. Daarom werden begrippen zoals "binnenlandse vijand" en "globale verdediging van het grondgebied" geïntroduceerd. De bedoeling is in crisistijd het leger de mogelijkheid te geven efficiënt op te treden tegen eventuele grote stakingen en oproer.

In België wordt op dat vlak de toestand bepaald door de besluitwet van 11 oktober 1916. Die regelt de staat van oorlog en de staat van beleg, alsook de bevoegdheid van de koning in oorlogstijd. De wet van 16 juni 1937 geeft een striktere bepaling van de bevoegdheid van de koning om de nodige maatregelen te nemen betreffende de mobilisatie en de bescherming van de bevolking. Deze wetten komen hierop neer dat in oorlogstijd, maar dan ook alleen in oorlogstijd, de grondwettelijke rechten en vrijheden opgeschort kunnen worden: de perscensuur kan ingesteld worden, verdachte personen kunnen gearresteerd worden en huiszoekingen kunnen dag en nacht verricht worden. Wanner de staat van beleg over heel het grondgebied of een gedeelte ervan wordt afgekondigd - door de koning op eensluidend advies van de ministerraad - wordt de binnenlandse ordehandhaving voor een groot gedeelte overgedragen aan de militaire autoriteiten.

Deze Belgische wetgeving word door sommigen ontoereikend geacht. In Navo-kringen werd er reeds herhaalde malen op aangedrongen om de Belgische wetgeving aan te passen aan het Navo-alarmsysteem. Die zou het de legerleiding mogelijk moeten maken mits een mobilisatie de grondwettelijke vrijheden in te perken ingeval van een internationale crisistoestand. De Navo-bevelhebbers verwachten dus van de Belgische wetgever maatregelen ter bestrijding van de “binnenlandse vijand" in een tussenstadium tussen oorlog en vrede.

In 1971 heeft de Nationale Unie van Reserveofficieren (NURO), in het kader van haar strijd tegen "subversie en minachting van de fundamentele waarden van de Westerse cultuur", een programma uitgewerkt waarin vooral de aandacht ging naar de binnenlandse defensieproblemen. Het NURO pleit voor een "alomvattende defensie" en voor een permanente samenwerking tussen militaire overheden en civiele instanties.

Geïnspireerd door de aanbevelingen van het NURO en in het kader van de NAVO-verplichtingen heeft de toenmalige minister van Landsverdediging Vanden Boeynants op 18 november 1972 op een persconferentie een plan bekend gemaakt om het leger te hervormen. Daarin werd het begrip "globale verdediging van het national grondgebied" geïntroduceerd. Vanden Boeynants bedoelde daarmee een geïntegreerde commandostructuur waarin Rijkswacht, Krijgsmacht, Civiele Bescherming, Binnenlandse Zaken, Justitie, Openbare Werken, Volksgezondheid, Verkeerswezen en Economische Zaken moeten samenwerken. Het begrip "binnenlandse defensie" omschreef hij als volgt:

"Bij een gewapend conflict hangt het voortbestaan van het land af van de binnenlandse defensie. Het gaat dus om de bescherming van de bevolking. De binnenlandse defensie veronderstelt het gecoördineerde gebruik van alle middelen, militaire en andere. In oorlogstijd wordt het voortbestaan van de bevolking niet alleen door strijdkrachten gegarandeerd, maar ook door de ministeries van Economische' Zaken, enz. Daarom zal de regering in vredestijd al moeten steunen op nationale en provinciale overkoepelende organen die ressorteren onder de civiele overheid."

Die overkoepelende organen zouden dan samengesteld zijn uit civiele ambtenaren en vertegenwoordigers van de strijdkrachten. Dit impliceert dat het in vredestijd aan het leger zou toegelaten worden mee te werken aan de uitoefening van de politieke macht. Niettegenstaande de vage omschrijving van Vanden Boeynants, is het - gezien de context waarin het plan tot stand gekomen is - duidelijk dat met de binnenlandse verdediging beoogd wordt rijkswacht en leger meer armslag te geven in de bestrijding van de binnenlandse vijand, zijnde de "beroepsagitatoren en subversieve elementen.

Het kan geen toeval zijn dat in diezelfde periode, op 3 november 1972 door de regering aan de kamer het wetsontwerp 430 op de privé-milities werd voorgelegd. Dit wetsontwerp dat tot doel had de toepassingssfeer van de wetten van 29 juli 1934 en 4 mei 1936 op de privé-milities te verruimen en de leemten in de bestaande wetten te verhelpen, was een creatie van de toenmalige minister van justitie Vranckx. De bedoeling was om "de openbare orde en veiligheid te verdedigen tegen organisaties of groepen die ze bedreigen maar wier clandestien karakter het hen tot nog toe mogelijk maakte aan alle vervolgingen te ontsnappen”. Wegens vroegtijdige ontbinding van de kamer, werd dit wetsontwerp nooit in het parlement besproken.

In de verdere loop van de jaren zeventig werd er werk gemaakt van het plan-Vanden Boeynants. In de schoot van de "Commissie voor Nationale Defensieproblemen" (CNDP), samengesteld uit officieren en hogere ambtenaren onder leiding van generaal Close, werden en aantal projecten uitgewerkt betreffende de uitbreiding van de bevoegdheid van militaire autoriteiten in vredestijd. Eind 1979 werden een aantal dossiers van de CNDP behandeld in het ministerieel defensie-comité, voorgezeten door de Eerste Minister en waarvan generaal Close, voorzitter van het CNDP, als technicus deel uitmaakte.

Verder op 8 oktober 1979, tijdens een debat georganiseerd door de Club van Reserveofficieren van de provincie Brabant in aanwezigheid van E. Janssens (kabinetschef van de minister van Binnenlandse Zaken), Cappuyns (gouverneur van de provincie Brabant), Beernaert (Inspecteur-Generaal van de Rijkswacht) en Caussin (Directeur-Generaal van de Civiele Bescherming), heeft generaal Close gepleit om in België de wettelijke maatregelen te treffen met het oog op de uitvoering van het NAVO-alarmsysteem.

Het zag er toen al duidelijk naar uit dat het voorstel tot de zogenaamde NAVO-wet niet lang meer op zich zou laten wachten. Mede onder impuls van zijn kabinetschef Jansens en vooral van generaal Close, heeft de PSC-minister Gramme (strekking CEPIC) begin 1980 aan de minister-raad een voorontwerp van wet betreffende de uitvoering van sommige bevoegdheden in vredestijd voorgelegd. Dat wetsvoorstel Gramme-Close, of de NAVO-wet, bestond uit een aantal artikelen, waarvan de voornaamste bepalingen als volgt luidden:

Artikel 1

Met de bedoeling om de externe veiligheid van het land te vrijwaren en de naleving van de verplichtingen voortvloeiend uit de verdragen welke die veiligheid waarborgen te verzekeren, kan de koning, zonder dat hij de algemene mobilisatie van het leger hoeft te bevelen, de voor de oorlogstijd vastgestelde wet- of verordeningsbepalingen waarvan de inwerkingstelling onontbeerlijk is, toepasselijk verklaren. De aldus genomen besluiten mogen niet tot gevolg hebber dat afbraak wordt gedaan aan de door de grondwet gewaarborgde rechten.

Artikel 2, par. 2

In geval de openbare orde ernstig wordt verstoord door uitgebreide en heftige ongeregeldheden, kan de koning, bij een in ministerraad overlegd besluit, de strijdkrachten machtigen aan de opvorderingen die hun overeenkomstig de wetten worden gedaan, gevolg te geven tijdens de periode die hij bepaalt, hetzij over het gehele grondgebied, hetzij in sommige delen ervan.

De kabinetschef van de minister van binnenlandse zaken lichtte dit voorontwerp toe en bevestigde daarbij dat het de bedoeling was om de wet van 1916 inzake oorlogstijd aan te passen aan de NAVO-verplichtingen. Anderzijds most de nieuwe wet het mogelijk maken het leger en de rijkswacht in te zetten voor de ordehandhaving in vredestijd.

De goedkeuring van dit wetsontwerp zou betekend hebben dat het nationale politieke gezag in een tussenstadium tussen oorlog en vrede haar bevoegdheden zou hebben beperkt. Dit ten voordele van de supra-nationale NAVO-bevelhebbers. Verder zou in vredestijd ingeval van ernstige verstoring van de openbare orde, dus meestal ingeval van ernstige sociale conflicten, de verantwoordelijkheid over de ordehandhaving kunnen overgedragen worden an militaire autoriteiten.

De verdedigers van deze voorstellen beklemtonen sterk dat het niet de bedoeling was afbreuk te doen aan de grondwettelijke rechten (zie overigens art. 1 van het voorontwerp) want dat de mogelijkheden tot tussenkomst van het leger afhankelijk gesteld worden van een regeringsbeslissing (een in ministerraad overlegd Koninklijk Besluit). We merken op dat ook Vanden Boeynants ter verdediging van zijn plan i.v.m. de binnenlandse defensie argumenteerde dat hij enkel de bedoeling had de militaire macht en de rijkswacht onder de voogdij te plaatsen van de burgerlijke machten. Een dergelijke argumentatie is natuurlijk misleidend. Rijkswacht en leger zijn immers altijd al afhankelijk geweest van de burgerlijke administratie.

Belangrijker is nochtans het volgende. Artikel 1 van het wetsvoorstel Gramme-Close voorziet weliswaar dat de door de koning genomen besluiten geen afbreuk mogen doen aan de door de grondwet gewaarborgde rechten, maar hetzelfde artikel wil de voor de oorlogstijd vastgestelde wetsbepalingen toepasselijk maken in vredestijd. Maar die vastgestelde wetsbepalingen beogen nu juist de opschorting van de grondwettelijke vrijheden. Van een contradictie gesproken. Een ander aspect betreft de inmenging van het leger in de binnenlandse ordehandhaving.

Sinds de wet op de rijkswacht van 1957 voorziet dat elke districtscommandant van de rijkswacht in bepaalde omstandigheden een beroep kan doen op het leger voor de ordehandhaving in zijn ambtsgebied, hebben socialisten er herhaaldelijk op aangedrongen het leger uit te sluiten van de binnenlandse ordehandhaving. Er is dus helemaal geen tussenkomst van de ministerraad vereist voor de opvordering van het leger voor de ordehandhaving en het is duidelijk dat het wetsontwerp geenszins de zuivere bedoeling heeft elke opvordering afhankelijk te stellen van een regeringsbeslissing. Het wil enkel de opvorderingsmogelijkheden voor het leger uitbreiden. En inderdaad, de opvordering dient te gebeuren op basis van een regeringsbeslissing, maar belangrijker is dat het parlement geen enkele inspraak heeft.

Actiegroepen, pers en politieke verantwoordelijken hebben kunnen verhinderen (of voorlopig uitstellen?) dat onder het mom van de internationale verplichtingen rechtse krachten binnen het leger en binnen de regering de kans kregen de verantwoordelijkheid over de binnenlandse ordehandhaving naar zich toe te trekken.

Het wetsvoorstel Gramme-Close of de Navo-wet is er niet doorgekomen, maar de idee leeft verder. In het regeerakkoord Martens IV van oktober 1980 werden de volgende bepalingen opgenomen:

  • De regering zal zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen ten uitvoer leggen ten einde België toe te laten het hoofd te bieden aan internationale crisistoestanden.

  • De wijzigingen in de wetteksten betreffende de eventuele opeisingen van strijdkrachten in vredestijd voor de handhaving van de openbare orde ingeval van sociale conflicten, zullen derwijze worden ingediend dat deze opeisingen voortaan eerst aan een in Ministerraad overlegd Koninklijk Besluit kunnen plaats nemen.

Betekent dit dat er werk van zal gemaakt worden om de wet op de rijkswacht van 1957 te wijzigen, of moeten we een nieuwe versie van de NAVO-wet verwachten?

Bron: De kreeft met de zwarte scharen - 50 jaar rechts en uiterst rechts in België | Frank Uytterhaegen, Etienne Verhoeyen

1,153

(41 replies, posted in 1983)

Ik denk dat het zo goed als zeker is dat Michel Cocu één van de daders was.

(…) Coïncidence supplémentaire signalée par l’ex chef d’enquête dans son PV, le "Borain" Michel Cocu, avant d'être acquitté à Mons, a reconnu avoir participé au vol à Lasne de la VW Golf qui a servi aux attaques d’Uccle et de Hal. Elle appartenait à l’exploitante de l’imprimerie Boreux à Ixelles, où coincidence encore, l’agence où Bouhouche exerçait la profession de détective était cliente. Michel Cocu aurait suivi la voiture avec un complice jusqu’au domicile de la propriétaire à Lasne, complice jamais identifié. Cocu indiquant dans ses aveux un détail inédit valant preuve car non signalé par la propriétaire de la voiture aux enquêteurs: à savoir un arrêt devant une parfumerie de Waterloo pour acheter un cadeau, car le jour du vol était aussi celui de la Saint-Valentin.

Bron: RTBF | 22 September 2023

1,154

(61 replies, posted in 1983)

Op 160 meter van het Delhaize-warenhuis bevond zich een kazerne van de rijkswacht. Deze was gelezen in de Fort Jaco-laan 22 » Google Maps

Het is in deze kazerne dat Madani Bouhouche op dat moment werkte als “straatgendarm”.

1,155

(4 replies, posted in 1970-1979)

Negen doden bij bloedige afrekening in barlokaal

Negen personen zijn dinsdagavond in een bar in Marseille “geëxecuteerd” in de meest beverige onderwereldafrekening die de wereld van de misdaad ooit gekend heeft.

Tijdens de beruchte “Valentine-executie” van 14 februari 1929 in Chicago liet Al Capone “maar” zeven van zijn concurrenten neerschieten.

Om 20u10 dinsdagavond drongen enkele met stenguns, jachtgeweren en revolvers gewapende en gemaskerde onbekenden de Bar du Téléphone binnen in de wijk Le Canet van Marseille binnen en schoten koelbloedig al de daar aanwezigen neer. De meesten werden met een schot in het achterhoofd gedood. Negen personen tussen de leeftijd van twintig en vijfentwintig jaar waarvan er vier bekenden van de politie waren, werden op deze wijze afgemaakt. Een tiende werd zwaar gewond en bevond zich woensdagmorgen tussen leven en dood in een ziekenhuis.

Vermoedelijk was het niet de aanvankelijke opzet geweest om alle aanwezigen neer te schieten. Zo kan men zich moeilijk voorstellen waarom een buurman, een kruidenier, die een glaasje was komen dringen, eveneens vermoord werd, tenzij, en dit is het meest waarschijnlijke volgens de politie, de moordenaars geen getuigen wilden achterlaten.

De eigenaar van de bar werd eveneens doodgeschoten. Diens vrouw kon op het nippertje ontsnappen. Bij het geluid van de schoten kwam zij de trap achter de bar af, maar toen zij zag wat er gebeurde ging ze ijlings weer naar boven en sloot zich op.

Gangsteroorlog

De hele operatie werd met koelbloedigheid voltrokken en in de bar werd nauwelijks schade aangericht. Alle vermoorden hadden een schotwond in het hoofd, enkelen bovendien ook nog in het lichaam. Daaruit blijkt dat in elk geval degenen die eerst door schoten in het lichaam gewond werden, naderhand een soort genadeschot in het hoofd gekregen hebben. In de afgelopen achttien maanden heeft de zogenaamde gangsteroorlog nu 25 slachtoffers gemaakt in Marseille en 42 binnen twee jaar langs de hele Franse zuidkust. Diverse benden namelijk betwisten elkaar in Marseille en andere plaatsen langs de kust, de prostitutie, de casino’s, andere speelholen, de paardenrennen, enzovoort. De manier van te werk gaan van de moordenaars doet de politie vermoeden dat het hier de bende betreft die zich bezighoudt met vervalsingen, oplichting en fraude rond de paardenrennen.

Twee bazen

Er zijn momenteel twee grote “bazen” die tegenover elkaar staan. De ene is de opvolger van de roemruchte familie Guérini; hij is 45 jaar en onderhoudt goede betrekkingen in de paardenmilieus; hij is bevriend met een aantal actrices en acteurs uit de filmwereld en hanteert zelf niet meer de wapens. Men meent te weten dat een deel van de fabuleuze som die op 14 juli 1976 tijdens een kraak in Nice buitgemaakt werd hem in handen gespeeld is en hem in staat gesteld heeft onlangs grote investeringen te doen in zaken, bedrijven in Marseille en Aix.

Zijn tegenstrever komt uit de paardenoorlog en heeft de gangoorlog ontketend. Twee jaar geleden wilde hij 50.000 FF (400.000 Bfr.) commissie hebben op de winst van een casino langs de Rivièra. Maar deze commissie was tot dan toe het privilege geweest van zijn concurrent en vanaf dat ogenblik, 1 februari 1977, begonnen de begrafenisondernemingen van Marseille overuren te maken waar het sterfgevallen in de onderwereld betrof. Tot dinsdagavond was er “gelijkspel”, acht doden in elk kamp, met de negen van de Bar du Téléphone is de balans zwaar naar de kant van de opvolger van de Guérini’s doorgeslagen.

Bron: Gazet van Antwerpen | 6 Oktober 1978

1,156

(4 replies, posted in 1970-1979)

De onderzoeksrechter die belast was met het bloedbad in "Bar du Téléphone" werd op 21 oktober 1981 vermoord en één van de pistes in deze zaak is de SAC. Dat deed me denken aan dit verhaal over Adriano Vittorio:

(...) In 1968 pleegde Vittorio een goudroof voor rekening van de SAC, een verzameling barbouzes en criminelen. Hij nam ook deel aan een afrekening gewapend met een riotgun waarbij een rechter om het leven kwam. De politie zat hem op de hielen en hij moest naar België vluchten.

Wat als Vittorio betrokken was bij dit bloedbad en nadien naar België is getrokken en hier zijn misdaden heeft verder gezet?

Ter info: in mei 1985 werd in Marseille een bloedige overval gepleegd op een geldtransport. Philippe De Staerke is in die zaak een verdachte » Forum

1,157

(4 replies, posted in 1970-1979)

Samenvatting

  • Wat? Massamoord in café "Bar du Téléphone"

  • Wanneer? 3 Oktober 1978, om 20u10

  • Waar? » Boulevard du Commandant Finat-Duclos 8, in de wijk Petit Canet in Arnavaux (14e arrondissement van Marseille) » Google Maps

  • Wie? 10 klanten werden vermoord. Eén van de twee klanten die het drama hebben overleefd, werd een paar jaar later ook doodgeschoten.

  • Daders: 3 met bivakmutsen vermomde daders.

  • Wapens: Een .45 ACP of kaliber 9

  • Status: onopgelost

https://www.leparisien.fr/resizer/7_qGN3Q0sBfhEjhglPxq3sc89uM=/932x582/arc-anglerfish-eu-central-1-prod-leparisien.s3.amazonaws.com/public/EXN6DMU2EEFJBUGPCUACMOZFLI.jpg

Hieronder het relaas van de feiten. Het is een vertaling van het Franstalige Wikipedia-artikel:

Het bloedbad van de Bar du Téléphone (ook bekend als het bloedbad van Saint-Gérard) is de naam van de moord op tien mensen die op 3 oktober 1978 plaatsvond in een bar in de wijk Petit Canet in Arnavaux (14e arrondissement van Marseille). De zaak werd destijds breed uitgemeten in de nationale media en hielp de "slechte reputatie" van Marseille in stand te houden.

De feiten

Op 3 oktober 1978 rond 20u10 drongen gewapende mannen met pistolen en geweren de bar Téléphone binnen (gelegen aan de boulevard du Commandant Finat-Duclos 8 in Marseille) en schoten op alle aanwezigen. Tien mensen werden gedood (een van hen raakte ernstig gewond en overleed in het ziekenhuis): de klanten (Alain Armanian, Guy Audemard, Fernand Bourrelly, Henri Ciron, Francis Fernandez, Noël Kokos, Jean-Claude Quercia, Paul Straboni en Marcel Touchard) en de bareigenaar (André Leoni). Er waren slechts twee overlevenden, de vrouw van de bareigenaar (Nicole Leoni), die even daarvoor naar haar flat was gegaan, en Jean Kokos, de broer van Noël Kokos, die wist te ontsnappen. Ook hij zou een paar jaar later worden doodgeschoten.

Gealarmeerd door getuigen kwamen politie en brandweer ter plaatse. Ze ontdekten een macaber schouwspel. "Er lag zoveel bloed op de vloer dat het tot onze enkels kwam," herinnert majoor Christian Maraninchi, destijds inspecteur1.

Het onderzoek

Getuigen op de plaats van de tragedie geven weinig informatie. Het enige wat we weten is dat er drie moordenaars waren, met kousen en bivakmutsen op, en dat ze, nadat ze hun misdaad hadden gepleegd, gebruik maakten van de duisternis om te voet te vluchten langs de Boulevard Finat-Duclos. Zeker is dat ze methodisch maar snel te werk gingen. De eerste slachtoffers werden in het hoofd geschoten, de anderen in de buik. Hoewel sommige getuigen spraken van honderden schoten, hadden de moordenaars niet meer dan vier minuten nodig om te handelen. De spiegels werden echter niet gebroken of zelfs maar aangeraakt, evenmin als de flessen en glazen.

Vier van de slachtoffers (waaronder twee die net uit de gevangenis kwamen) waren bekend bij de politie, maar hadden slechts kleine overtredingen begaan. De anderen waren onbekend bij de autoriteiten.

Hypotheses

Het onderzoek leidde tot een aantal hypothesen, waarvan er geen enkele slaagde bij gebrek aan bewijs en geloofwaardigheid.

De belangrijkste hypotheses waren als volgt:

  • het was een nieuwe episode in de bloedige bendeoorlog die op dat moment werd gevoerd door de clan van Tany Zampa en Jacky le Mat (zesentwintig doden in zestien maanden in Marseille vóór deze tragische episode). Deze theorie had bevestigd kunnen worden door het feit dat tijdens het onderzoek werd ontdekt dat een van de slachtoffers, Noël Kokos, een huurmoordenaar uit de onderwereld was geweest. Dit werd echter uitgesloten door Honoré Gévaudan, directeur strafzaken van het ministerie van Binnenlandse Zaken, die naar Marseille was gekomen om zelf het onderzoek te leiden, omdat hij vond dat de wetten van de onderwereld in deze zaak niet waren gerespecteerd, een van de belangrijkste wetten was dat onschuldigen gespaard moesten blijven.

  • het was een afrekening tussen pooiers die "fout" was gegaan.

  • het zou gaan om een afrekening in het kader van de handel in vals geld.

  • het was een complot van barbouzes of leden van de SAC.

Tot op de dag van vandaag blijft de moord in de Bar du Téléphone een politiemysterie waarvoor geen verklaring is gevonden en geen daders zijn geïdentificeerd.

De onderzoeksrechter belast met de zaak was Pierre Michel, die zelf werd doodgeschoten op 21 oktober 1981, drie jaar na de moord.

Bron: Wikipedia

1,158

(24 replies, posted in Bibliografie)

Reeds in 2008 heeft een student Journalistiek de zaak opgelost:

'Mornie, de kanunnik, zit achter verdwijning'

Bachelor in de journalistiek Wim De Maeseneer (21) kreeg samen met collega Sofie Müller de prijs voor het beste tv-eindwerk aan de KH Mechelen. Beiden reconstrueerden in een tien minuten durende dvd-bijdrage de verdwijning van de Buggenhoutse zuster Gabrielle uit een klooster in Dendermonde.

De zaak uit 1982 is 26 jaar later nog steeds niet opgelost. En dus hadden Wim De Maeseneer en Sofie Müller er een vette kluif aan.

Maar waarom laat een student in de journalistiek zich inspireren door het verdwijnen van een non, meer dan een kwarteeuw geleden?

Wim De Maeseneer: 'Ik ben zelf Buggenhoutenaar en die affaire intrigeerde me. Ik had weet van de verklaringen van de moeder van Gabrielle, een eeuwelinge, die zei dat ze haar hoofd niet zou neerleggen vooraleer haar dochter teruggevonden was. We hadden er bovendien een stevige kluif aan en konden er - terecht, zo bleek later - onszelf honderd procent mee bewijzen.'

'Onze docenten waren op voorhand sceptisch. Ze vreesden dat we op weinig medewerking zouden kunnen rekenen en dat we te weinig beeldmateriaal zouden hebben. Daarom opteerden we ook voor een reconstructie. Die mochten we inblikken in een oud klooster in Dilbeek.'

Was iedereen bereid om mee te werken?

'Neen, soms moesten we stevig aandringen. Kathelijne De Brauwer, die over de affaire het boek 'Dood van een non?' schreef, speelde ons wel enkele namen door. Maar zelf weigerde ze voor de camera te getuigen. Onderzoeker Marc Bockstaele deed dat gelukkig wel. We hebben ook getuigenissen van familieleden van de zusters, van collega-leerkrachten en van iemand die Mornie, de verdachte kanunnik, goed gekend heeft. En de kanunnik zelf? Zijn toestand liet een gesprek niet toe, kregen we te horen. Hij was te labiel.'

Op wiens rekening mogen we volgens jou de verdwijning van de zuster schrijven?

'Mornie zit er achter. Honderd procent zeker weten we het niet, maar dat was ook de mening van de politie. De avond voor ze verdween was er een ferme ruzie tussen Mornie en de zuster. Dat blijkt uit getuigenissen. Mornie is toen in woede uitgebarsten nadat de zuster dreigde in Rome zijn gedrag aan de kaak te stellen. Ze zou immers een week later op schoolreis naar Italië vertrekken.'

'Mornie moet geweten hebben dat de anonieme brieven, waarin geëist werd dat hij stopte met zijn ontuchtige praktijken, afkomstig waren van zuster Gabrielle. Zij bezat immers een sleutel van alle kamers.'

Kreeg je tijdens de reconstructie ook de indruk dat er sprake was van een doofpotoperatie?

'Ja, zeker tijdens het eerste onderzoek wezen feiten in die richting. In het klooster gold de zwijgplicht, er waren zelfs valse verklaringen. Bovendien zouden delen van het dossier verdwenen zijn. En ook de lange pauze tussen het eerste en het tweede onderzoek wekken argwaan.'

Verwachten jullie, nu jullie eindwerk de media haalt, alsnog een reactie van het gerecht?

'Ik vind het jammer dat in deze zaak geen gebruik werd gemaakt van de modernste technologieën. De hele affaire is ondertussen uitgegroeid tot een urban legend, gespijsd door verschillende complottheorieën. Wat ons betreft was het niet de bedoeling de zaak op te lossen. We wilden enkel een round-up van de gebeurtenissen maken.'

Bron: De Standaard | 16 Augustus 2008

1,159

(55 replies, posted in Gladio - Staatsveiligheid)

Gladio-agenten hadden een goudvoorraadje

“Niets laat op dit ogenblik toe te veronderstellen dat er enig verband zou geweest zijn tussen SDRA-8 en enkele niet opgeloste gebeurtenissen in België. Toch kan er nog enige twijfel blijven.” Met die slotbeschouwing poogde defensieminister Coëme donderdag tijdens een bewogen zitting van de Kamercommissie voor Defensie zijn omstreden militaire veiligheidsdienst in bescherming te nemen en tegelijk twijfel te zaaien. Voor hem had justitieminister Wathelet rustig het aandeel van Justitie in de Gladio-zaak uit de doeken gedaan.

Nog voor de beide ministers hun relaas konden brengen had de oppositie alle registers opengetrokken tegen de regeringsaanpak van de Gladio-affaire. Volgens Agalev (Hugo Van Dienderen) en Ecolo (Xavier Winkel) moeten er sancties getroffen worden tegen generaal-majoor Van Calster omdat die als hoofd van de militaire veiligheidsdienst SGR informatie achter zou gehouden hebben.

Ook de liberale oppositie ging zoals verwacht zwaar in de aanval. PRL-kamerlid Armand De Decker verweet minister Coëme zijn diensten verdacht gemaakt te hebben voor er enig bewijs was geleverd.

Politiek onderbouwd

Justitieminister Melchior Wathelet wees er rustig op dat de geheime “informatie- en actiegroep” reeds lang bestaat en van meetaf de actieve steun genoot van de toenmalige Belgische regering. Niemand minder dan Paul-Henri Spaak drong er direct nar de oorlog op aan dat België een dergelijke geheime dienst zou hebben, die “nauw zou samenwerken met de Britse en Amerikaanse geheime diensten”. In die omstandigheden werd ook beslist de geheime ledenlijsten buiten België op te slaan.

Op geen ogenblik stond deze stilaan uitgebreide overleggroep - ACC, Allied Coordination Committie - onder bevel of controle van de NAVO. In België had het ACC twee vleugels: de STC/Mob onder controle van de Staatsveiligheid (Justitie) en de SDRA-8 (militair). Hoofdopdracht van de STC/Mob was een netwerk opbouwen dat in geval van bezetting de regering-in-ballingschap informatie zou verstrekken en vluchtroutes zou opzetten. Tot voor kort had de juridische vleugel acht agenten die elke een kern van zo’n zes à zeven geheime agenten (burgers) “beheerden”.

Onbewogen vertelde Wathelet dat de geheime sectie van meetaf een klein spaarpotje goudstukken kreeg om in geval van oorlog haar acties te financieren. Justitieminister Gol liet die voorraad in ’84 inventariseren: dat leverde een schamele 3 miljoen op.

Tot 1960 beschikte de juridische afdeling ook over “geheime” wapenopslagplaatsen. Die werden echter opgedoekt toen … spelende kinderen ze ontdekten. Belangrijker is wel dat de sectie tot eind september in Brussel een studio huurde en ook aan de kust regelmatig voor haar oefeningen een flatje betrok.

Burgernamen

Op zijn beurt herhaalde defensieminister Coëme nog eens de structuur van de militaire vleugel SDRA-8: 15 actieve militairen, 10 gepensioneerden en een 40-tal geheime burgeragenten. In mei van dit jaar halveerde generaal Charlier de dienst toen bleek dat de “oefeningen” vooral bestonden uit bergbeklimmen en diepzeeduiken. Tevens werden op dat ogenblik de nooit gebruikte pistolen ingeleverd omdat de opdrachten van dan af strikt tot het verzamelen van inlichtingen beperkt werden.

Uit het relaas van Coëme bleek verder dat de geheime agenten tot voor kort getraind werden in infiltratie-oefeningen. Coëme verduidelijkte echter niet wat dit inhield. Wel voegde hij er geheimzinnig aan toe dat de dienst de voorbije jaren belangrijke informatie had gegeven betreffende de veiligheid van enkele medeburgers.

Coëme deelde tot slot mee dat hij opdracht heeft gegeven om de namen van de burgeragenten te bekomen. Dat zorgde uiteindelijk nog voor de meeste herrie. Volgens de PVV gaat het immers niet op deze namen openbaar te maken als het gaat om eerbare burgers die slechts hun plicht deden.

Uit alles bleek dat uiteindelijk de parlementaire onderzoekscommissie, die er ongetwijfeld komt, zal moeten beslissen of ze dit aspect discreet wil onderzoeken.

Bron: Gazet van Antwerpen | 30 November 1990

1,160

(3 replies, posted in Politiek & Business)

Tiens heeft het over Edmond Douxfils:

Man die Tindemans wilde ontvoeren krijgt 4 jaar cel

De Correctionele Rechtbank te Brussel veroordeelde donderdag de 37-jarige adjunct-directeur Jean Buds uit Antwerpen-Hoevenen tot 4 jaar gevangenisstraf.

Op 10 maart jl. had hij gepoogd Leo Tindemans te ontvoeren in de nabijheid van de abdij van Affligem te Hekelgem waar de gewezen eerste minister een spreekbeurt wilde houden over "De heilige Benedictus, vader van Europa".

De kidnapping mislukte doordat de metgezel van Buds, de gangster Edmond Douxfils, die hij toevallig in Nederland had ontmoet, in het geheim de BOB van Luik op de hoogte had gebracht van de ontvoeringsplannen. Toen Buds de avond van 10 maart jl. nabij de abdij werd gearresteerd door de rijkswacht bleek hij in het bezit te zijn van een 99mm-revolver (*). In de bagagekoffer van zijn auto lagen bovendien een paar handboeien en ook een kap die over het hoofd van het slachtoffer zou worden getrokken evenals een valse nummerplaat.

Buds zal aan de burgerlijke partij de h. Tindemans 1 fr. als morele schadevergoeding moeten uitkeren.

Bron: Gazet van Antwerpen | 31 Oktober 1980

(*) De journalist bedoelt natuurlijk een 9mm-revolver. Of probeerde Jean Buds Tindemans te ontvoeren met een tank? smile