De opdrachtgever is volgens mij de Palestijnse terreurorganisatie Abu Nidal.
De enige bedoeling was hun kompaan Said Al Nasser uit de gevangenis te bevrijden.
De Franse inlichtingendiensten waren daar de hele tijd van op de hoogte, omdat zij een infiltrant hadden binnen Abu Nidal (Walid Khaled).
Abu Nidal had ook in Frankrijk al aanslagen gepleegd, en de 12-jarige jongen die in Antwerpen gedood werd door Said Al Nasser had de Franse nationaliteit.
Dus werd er ook een infiltratie-operatie op touw gezet binnen de lokale cel van Abu Nidal in België. Gemakkelijker gezegd dan gedaan, dus werd daarbij gebruik gemaakt van de banden die Abu Nidal had met de KGB. Blijkbaar waren enkele agenten van die de burgerlijke contraspionage - afdeling van onze militaire veiligheid (de C.I.), er in geslaagd zich te laten recruteren door de KGB.
Dubbelagenten dus.
Beijer beschrijft zelf in detail hoe hij door de Soviets aangeworven werd en een opleiding kreeg in het Oostblok. Uit zijn memoires moet blijken dat minstens Bouhouche, Beijer, Buslik en Baugniet in dezelfde situatie zaten.
Dat verklaart ook waarom Beijer in zijn memoires bijna achteloos een aantal zware feiten toegeeft, zoals de bomaanslag 'Goffinon', de aanslag op Majoor Vernaillen en de overval op bewakingsagent Zwarts op Zaventem. Waarom achteloos? Omdat hij de ware reden niet kan vrijgeven: hij is verplicht tot geheimhouding.
Voor ons is het niet te vatten dat iemand zo licht gaat over dergelijke misdrijven, maar in zijn ogen voerde Beijer allicht een opdracht uit in het nationaal belang. En die mocht niet mislukken. Ook als de prijs daarvoor onverantwoord veel 'collateral damage' was.
Maar na de mislukte aanslagen van 1981 moet het vertrouwen van de Abu Nidal-organisatie in de Belgische "KGB"-medewerkers wat minder geworden zijn, en besloten zij voortaan een beroep te doen op een gesloten groep van sympathisanten van de Palestijnse zaak: de bende rond Abdelkader Belliraj, waarvan de leden ook nog het voordeel had een Berbers dialect te spreken, waardoor zij moeilijk te infiltreren waren. Met als tussenpersoon de Syrische 'journalist' Faez Al Ajjaz.
Die groep moest opnieuw aanslagen uitvoeren, maar dan vermomd als roofovervallen. Alles wijst er namelijk op dat Abu Nidal er zich in 1983 in het geheim toe verbonden had om geen aanslagen meer te plegen op joodse doelwitten in België, zoals tot dan toe gebeurd was. In ruil voor die toezegging liet Justitieminister Gol een ander lid van Abu Nidal voortijdig vrij in februari 1983: de Palestijn Dokh Khaled Dayesh. Die was veroordeeld voor een granaataanslag op passagiers in de wachtrij van El Al op Zaventem in 1979.
Dus: geen joodse doelwitten en (technisch gezien) geen aanslagen meer. Maar wel Belgische doelwitten: de typisch Belgische warenhuisketens Delhaize en Colruyt. Want het was de Belgische regering waarop druk moest worden uitgeoefend om de tweede Palestijnse gevangene vrij te krijgen.
Er moest paniek ontstaan onder de bevolking, maar de aanslagen konden niet openlijk opgeëist worden, omwille van het eerdere akkoord.
Tussen eind 1983 en september 1985 pleegde de Bende geen feiten, omdat Belliraj toen een terroristische opleiding volgde in Libanon. Die 'guerilla-training' gaf hij toe in zijn verhoor in Marokko in 2008. De feiten van vóór 1984 zijn eerder als voorbereiding te zien voor het 'echte' werk. Maar zelfs daar zijn er mogelijks infiltratiepogingen geweest, meer bepaald in de streek van Bergen. Adriano Vittorio, Michel Coccu, Kaçi Bouaroudj en Mohamed Asmaoui zouden daar een rol kunnen in gespeeld hebben: zij waren Franse onderdanen, mogelijks leden van de SAC (contra spionage), of hadden een militaire band met Frankrijk. Op Coccu na spraken zij vlot Arabisch.
Uiteindelijk deden ook de zware moordpartijen in de Delhaizes, eind 1985, de regerinig niet zwichten. Belliraj gaf de strategie van de warenhuisovervallen toen op, nadat zijn broer gedood werd in Aalst.
Hij gaf evenwel niet de hele strijd op. want enkele jaren later pleegde hij opnieuw zes moorden die de regering onder druk moesten zetten, waaronder die op de Saoedische Imam van de Grote Moskee van de Cinquantenaire, en op Dokter Joseph Wybran, een vooraanstaande figuur in de Brusselse joodse gemeenschap. Daar won het ongeduld het blijkbaar van het eerder afgesloten akkoord om geen joodse doelwitten te treffen.
Uiteindelijk werd de Palestijn Said Al Nasser dan toch vrijgelaten in 1991 in ruil voor de Belgische Silco-gijzelaars.
Maar men had de infiltratie in de organisatie Abu Nidal inmiddels dusdanig lang volgehouden dat er 28 + 6 onschuldige slachtoffers waren gevallen. Dat kon natuurlijk moeilijk aan de grote klok worden gehangen. Dus werd van de nood een deugd gemaakt: Belliraj werd niet vervolgd, maar integendeel aangeworven als betaald informant.
Een blunder van formaat, in een periode van andere blunders door inlichtingendiensten, zoals de dodelijke bomaanslag op het schip de Rainbow Warrior van Greenpeace, in Nieuw Zeeland.
Een tweede schandaal moest dan ook met alle middelen doodgezwegen worden. Als het niet was dat Belliraj in 2008 door een Amerikaans-Marokkaanse samenwerking was opgepakt, zou hij nu nog steeds ongestraft rondlopen, zoals dat het geval is voor ongeveer al zijn medeplichtigen uit die tijd.
Westland New Post situeert zich in de marge van dit verhaal: het gaat eveneens om een infiltratie-operatie van onze Counter Intelligence dienst, maar dan met als hoofddoel de ontmaskering van de KGB-medewerkers binnen onze Staatsveiligheid. Ook die verraders zijn ongestraft gebleven, allicht omdat zij voldoende informatie hadden om chantage te kunnen uitoefenen. Die chantage kan het hele Abu-Nidal/Bende - verhaal omvatten, dat zij via hun KGB-broodheren moeten gekend hebben. Maar ook persoonlijke chantage is mogelijk, bv. via de dossiers die zij tijdens de beveiliging van personaliteiten als 'levensverzekering' hadden aangelegd.
Bouhouche en Beijer waren dan misschien wel niet meer bruikbaar voor Abu Nidal, maar zij zijn hun dubbelrol blijkbaar wel verder blijven spelen naar de KGB en mollen in de Staatsveiligheid toe. Beijer schrijft daarover: "Ik heb pas later ontdekt dat al die opdrachten die wij uitgevoerd hebben voor Albert Raes en Smets niet in het belang van de Staatsveiligheid waren, maar in werkelijkheid in het belang van de persoonlijke agenda van Raes en Smets'. (p. 156 van zijn memoires).