Lekeu had vermoedens dat een aantal Bendefeiten gepleegd werden door leden van het Front de la Jeunesse. Op 30/31 augustus en 1 september 1989 verklaarde hij in Atlanta:
In de operaties die in 1983 in Waals-Brabant werden opgezet, herkende ik de uitvoering van plannen van het Front. De laatste trainingen die ik heb gegeven, dateren van 1982. Thans verklaar ik dat ik tot in 1979 trainingen heb gegeven aan jongeren uit (…). Ik ontken nu een lijst te hebben doorgegeven waarop de namen van mensen die ik in Dossogne getraind heb, vermeld waren. Tussen 1978 en 1982 heb ik jongeren uit (…) op dezelfde wijze getraind.
Bultot heb ik niet gekend. Mogelijk heb ik hem op een schietstand ontmoet. Mogelijk waren wij op een bepaald ogenblik op dezelfde plaats. Bultot stond synoniem voor wapens. Ik weet niet of hij wapens leverde, dan wel of hij schiettrainingen gaf met een speciaal wapen. Rechtzetting: wapens waren Bultots specialiteit. Volgens mij hield Bouhouche zich met de training bezig, maar stond Bultot op een hoger niveau. Wij stonden in voor de trainingen, Beijer voor het voeren van acties: op het terrein rekruteerde hij daarvoor manschappen.
Nog vóór Bouhouche had Beijer de mannen echter reeds aangepakt. Bij Bouhouche ging het zeer ver. Hij geloofde in de resultaten van de racistische strijd. Sinds het begin wachtte hij het ogenblik af waarop hij tot actie kon overgaan. Met de projecten die hij voornemens was op te zetten, boezemde hij angst in. Bouhouche had het plan opgevat om nagemaakte nummerplaten op de gestolen auto's aan te brengen. Tot september-oktober 1982 gaf ik trainingen, rond de periode dus waarin ik wapens ben gaan leveren, zoals ik gisteren heb verklaard.
Ik heb u verteld dat leden van het Front de la Jeunesse in de kelder zijn geweest die ik in mijn gebouw in Bastenaken had ingericht. Ik heb u gezegd dat het hierbij om de volgende leden ging: Dossogne, wellicht Bultot, Beijer. Thans verklaar ik dat die mensen niet bij mij gekomen zijn. Sinds ik Brussel verliet - sinds 1978 dus - heb ik geen contacten meer gehad met Dossogne, Beijer, Bouhouche of enig ander lid van het Front. U toont me een foto uit de krant Le Soir van 5 juni 1979. Op die foto herken ik Dossogne en iemand die op mij gelijkt, maar ik herinner me die foto niet meer. Ik beweer niet dat ik niet op die foto afgebeeld sta, maar ik herinner me niet om in de beschreven omstandigheden te zijn gefotografeerd. (...)
Hij (Latinus, CF/RV) bewoog hemel en aarde om te weten te komen wie de touwtjes in handen had. Hij wilde ook te weten komen wie achter de feiten zat die zich in de periode 1982-1983 in Waals-Brabant hadden voorgedaan. Hij dacht dat mensen van het Front die feiten hadden gepleegd, zonder dat er echter weet van te hebben dat ze in opdracht van het Front handelden. Ik was geen lid van de GAP, maar ik kon die indruk gewekt hebben, want ik zag geregeld Latinus en was goed met hem bevriend. U verzoekt me de waarheid te zeggen. Wat ik ook moge zeggen, u zult misschien de daders van een aantal feiten aanhouden, maar niet de organisatie. Er zijn verschillende graden van gevaar. Ik bevind mij in dezelfde toestand als hij toen hij overleden is. Hij was bereid de organisatie op te blazen.
Eind 1983, begin 1984 ben ik Latinus in de volgende omstandigheden gaan opzoeken: na de feiten die in de Colruyt te Nijvel waren gepleegd , vermoedde ik dat de feiten gepleegd konden zijn door een groepering die door het Front was opgeleid en door rijkswachters was opgezet. Toentertijd dacht ik niet aan Bouhouche in het bijzonder. Ik ontmoette toen een BOB-er van Waver, aan wie ik zei hoe ik erover dacht. Hij antwoordde mij dat men ermee bezig was. Kort nadien werd ik bedreigd en ik belde Latinus op, die een afspraak met me maakte in Brussel.
Wij bespraken een en ander in mijn wagen en hij zei me dat hij die zaak moest uitklaren, dat hij met iemand contact zou opnemen. Ik zei hem dat men bij de Staatsveiligheid zeker inlichtingen zou hebben. Hij antwoordde me niet, zodat ik de indruk had dat hij met iemand van de Staatsveiligheid contact zou opnemen. De bedreigingen ontving ik eind 1983; de ontmoeting vond plaats eind 1983, begin 1984. Latinus heeft me niet gesproken over de Herdersliedstraat. Nu verdenk ik Bouhouche ervan op een bepaald ogenblik de controle over een bepaalde groep - niet over de organisatie - te hebben overgenomen. U vraagt me te preciseren waarop ik me baseer. Ik denk onder meer aan de zaak Zwarts. (…)
Mijn familie bracht me er telefonisch van op de hoogte dat de BOB van Dendermonde me zocht voor de feiten die in Temse warengepleegd. De speurders vroegen aan mijn broer Patrick of hij in mijn koffers kogelvrije vesten had gezien, of had gemerkt dat ik er bezat. De namen van (...) en (...) heb ik genoemd omdat men mij, tijdens een onderhoud met de GP van Charleroi, vroeg of ik ze kende. Ik leidde daaruit af dat de twee betrokkenen beschuldigingen tegen mij hadden geuit. Ze vroegen me of ik reeds in Temse geweest was en of ik in de Ardennen een andere gewezen BOB-er kende. Het is mogelijk dat ik ooit in Temse geweest ben bij de ene of de andere rit. Ik weet niet waar het textielbedrijf in Temse zich bevindt. Ik kende die firma niet en wist niet dat er kogelvrije vesten werden vervaardigd.
Via de kranten vernam ik dat er in Temse een roofmoord was gepleegd. Ik denk niet dat ik het daar met Latinus ooit over heb gehad. Ik heb nooit gehoord dat ze naar vesten ofwapens op zoek waren. Ik ben nooit lid geweest van de GAP, en ik heb nooit gehoord dat men kogelvrije vesten voor hen aan het zoeken was, maar normaal gesproken hadden ze er moeten zoeken om hun taak van lijfwacht van Latinus te vervullen. Latinus heeft me niet gezegd dat hij kogelvrije vesten had en persoonlijk heb ik trouwens nooit gezien dat hij lijfwachten rond zich had.
Ik weet dat hij daar ooit aan gedacht heeft, maar ik heb nooit gezien dat hij dat plan in de praktijk heeft gebracht. Ik zie niet goed in in welke omstandigheden ik (…) of (…) zou hebben kunnen ontmoeten (deze laatste was overigens zeer jong). Het is evenwel mogelijk dat ik, toen ik bij de BOB werkte, aan een onderzoek over hen heb moeten meewerken, maar ik herinner me daar niets van en hun foto zegt me niets (…).
Dossogne, Miévis en ikzelf bekeken welke middelen konden worden aangewend om de rijkswacht te versterken. We dachten eraan gangsters met elkaar in contact te brengen of controle te krijgen over reeds bestaande groepen. Met "controle krijgen" bedoel ik hen, al naar gelang van hun specialiteit, diverse gewelddaden laten uitvoeren. Er werd overwogen hen wapens en voertuigen te leveren. Op dat ogenblik gingen we niet dieper op de kwestie van wagen- en wapendiefstallen in, want dat is gemakkelijk.
Na de gewelddaden zouden wapens en wagens worden gerecupereerd en naar een andere bende gebracht om de onderzoeken te doen stokken. Zo kon het gebeuren dat sommige gangsterbendes aan het werk waren zonder precies te weten wat ze uitvoerden. De echte misdadigers zijn zij die de zaken organiseren. Ik begreep dat onze projecten waren uitgevoerd. Ook Latinus had dat begrepen. Tijdens een bespreking op een vergadering bij Miévis opperde Dossogne of een rijkswachter het idee om een inbraak te op te zetten waarbij een hinderijke getuige zou worden omgebracht. Ik weet niet of dat plan ook is uitgevoerd.
In elk geval ging al onze aandacht uit naar de vraag welk middel kon worden gevonden om de onderzoeken op een zijspoor te brengen en om het gebrek aan middelen bij de rijkswacht en het laxisme in de verfte zetten. Hoe machtiger de rijkswacht zou worden door een verhoging van middelen, budget, uitrusting en personeel, hoe nauwer zulks bij de ideeën van extreemrechts aansloot. Daarover werd binnen Groep G, die uit onderofficieren bestond, van gedachten gewisseld. Ik weet niet wat op het niveau van de officieren werd bedisseld. Ik ken geen enkele naam van een leger- of rijkswachtofficier die lid van extreemrechts zou zijn. Aan de vergaderingen van het Front heb ik maar deelgenomen tot in 1978-1979 in het kantoor van het Front en eenmaal in hotel Métropole.
Bron: verslag Tweede Bendecommissie