Ben wrote:Wist de politiek en de onderzoekers dan niet op voorhand dat het onmogelijk was met de huidige wetgeving om tot een identificatie over te gaan? Heeft het DNA-onderzoek dan eigenlijk nut? Of diende het alleen om de mensen te laten zien dat het onderzoek nog steeds aan de gang was?
Ook de politiek heeft in dit dossier een immense verantwoordelijkheid. Zij moeten ook stappen durven ondernemen zodat de speurders een goed onderzoek kunnen doen. Ik denk dat het op dit moment nog weinig uitmaakt of we iemand voor de rechtbank krijgen, het gaat er vooral om de waarheid te vinden.
Een post van 2007, we zijn ondertussen 2023 ... 16 jaar verder.
Buiten het feit dat het ondertussen NU al - via ingewikkelde omwegen maar compleet wettelijk - mogelijk is om het geslacht en bv. de kleur van de ogen van je toekomstig kindje te bepalen... is er ook heel wat veranderd wat nuttig kan zijn voor het onderzoek naar de zogenaamde Bende van Nijvel.
Zowel op wettelijk vlak - waarvan voorbije posts - onderbouwend zijn... als op wetenschappelijk vlak.
Een kort stukje uit "Kroongetuige DNA-Onzichtbaar spoor in spraakmakende zaken".
Lex Meulenbroek (1962) is deskundige biologische sporen en DNA-onderzoek bij het Nederlands Forensisch Instituut en schrijver van de standaardwerken ‘De Essenties van forensisch biologisch onderzoek’ en ‘Forensisch DNA-onderzoek in de strafrechtpraktijk.’ Paul Poley (1978) is tekstschrijver.
Probabilistische rekenmodellen
De toegenomen gevoeligheid van de DNA-analysesystemen heeft ertoe geleid dat in veel gevallen ook uit minimale biologische sporen bruikbare DNA-profielen worden verkregen. Een belangrijk aandachtspunt is dat er bij DNA-onderzoek van minimale biologische sporen een meetonzekerheid optreedt als gevolg van complicerende neveneffecten. Deze spelen een belangrijke rol bij de interpretatie van de verkregen resultaten. Een van de grootste uitdagingen van de internationale wetenschappelijke gemeenschap van forensisch DNA-deskundigen is de bewijswaarde van het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek van minimale biologische sporen statistisch te kunnen onderbouwen. In de wetenschappelijke literatuur zijn statistische modellen en rekenprogramma's beschreven waarmee in DNA-profielen rekening wordt gehouden met complicerende neveneffecten als extra pieken (allele drop-in en prominent aanwezige stotterpieken) en ontbrekende pieken (allele drop-out).
Dergelijke probabilistische rekenmodellen zijn inmiddels beschikbaar en helpen de deskundige om ook matches met onvolledige DNA-mengprofielen statistisch te onderbouwen. Zelfs in gevallen waarin een of meer DNA-kenmerken van het profiel van een persoon niet (of onvoldoende reproduceerbaar) zijn waargenomen in het DNA-mengprofiel van een spoor, is het mogelijk een bewijswaarde toe te kennen aan het resultaat van het vergelijkende DNA-onderzoek. Daarbij worden specifieke aannames gedaan, zoals over het aantal personen van wie celmateriaal in het spoor aangetroffen is en over de vraag of mag worden verondersteld dat van een bepaald individu celmateriaal in het spoor aanwezig is. Bovendien word de kans ingeschat op het optreden van complicerende neveneffecten.
RNA-onderzoek
Met RNA-onderzoek is het mogelijk een spoor tegelijkertijd op verschillende types celmateriaal te onderzoeken. Op dit moment worden bij het NFI twee RNA-onderzoeksmethoden in het forensisch zaakonderzoek toegepast:
RNA-celtypering: RNA-onderzoek naar de aanwezigheid van bloed, sperma, speeksel, huidcellen, vaginale cellen en/of menstruele secretie in een spoor. Deze RNA-onderzoeksmethode wordt in de praktijk vooral gebruikt bij zedenmisdrijven waarbij het wel of niet aantreffen van vaginale cellen en/of menstruele secretie doorslaggevend kan zijn.
RNA-orgaantypering: RNA-onderzoek naar de aanwezigheid van huidcellen, bloed en weefsel uit hersenen, longen, lever, spieren, hart en nieren in een spoor. Deze RNA-onderzoeksmethode wordt met name toegepast bij levensdelicten.
DNA en RNA: het verschil tussen 'van wie is het?'en wat is het?'
DNA bevat alle erfelijke informatie van een persoon. DNA is in alle lichaamscellen van één persoon gelijk, maar verschilt tussen personen onderling. Van dit persoons-onderscheidende vermogen maakt het forensische DNA-onderzoek gebruik om biologische sporen te herleiden naar personen.
Het lichaam bestaat uit verschillende celtypes met elk zijn eigen specifieke functie. Deze diversiteit in functies is mogelijk doordat elk celtype andere delen van hetzelfde DNA gebruikt. De stukken DNA die een bepaalde cel gebruikt, worden omgezet in RNA. RNA kan dus gezien worden als de vertaling van informatie op het DNA die de desbetreffende cel nodig heeft om zijn taak in het lichaam wit te voeren. Elk celtype heft daardoor specifiek RNA. Zo hebben bloedcellen ander RNA dan huidcellen. RNA dat specifiek is voor een bepaald celtype is voor iedere persoon gelijk. Om de aard van het celmateriaal in een spoor vast te stellen word met RNA-onderzoek onderzocht of (combinaties van) specifieke RNA-moleculen aanwezig zijn in een spoor. Vervolgens word dit herleid naar welke celtypes aanwezig zijn in een spoor.
Gecombineerd DNA -onderzoek en RNA-onderzoek
RNA-onderzoek word altijd in combinatie met DNA-onderzoek uitgevoerd. Dit gecombineerde onderzoek bestaat uit drie onderdelen:
gelijktijdige isolatie van het DNA en het RNA uit het spoor;
het geïsoleerde DNA wordt onderworpen aan een standaard autosomaal DNA-onderzoek;
aan de hand van de verkregen resultaten van het (vergelijkende) DNA-onderzoek wordt bepaald of een RNA-onderzoek van belang is. Is dit het geval dan word het geïsoleerde RNA onderworpen aan een RNA-onderzoek. Zo heeft RNA-onderzoek geen zin wanneer uit het vergelijkende DNA-onderzoek is gebleken dat de bemonstering van het nagelvuil van de verdachte geen celmateriaal van het slachtoffer bevat. Is dat zeer waarschijnlijk wel het geval, dan kan RNA-onderzoek vaststellen of het vaginale cellen zijn. Het resultaat van het gecombineerde DNA/RNA-onderzoek kan vervolgens worden gebruikt om de hypothesen van de aanklager (de verdachte heeft het slachtoffer met de hand vaginaal gepenetreerd') en die van de verdediging (de verdachte heeft het slachtoffer alleen een hand gegeven) te toetsen.
Ben wrote:Wist de politiek en de onderzoekers dan niet op voorhand dat het onmogelijk was met de huidige wetgeving om tot een identificatie over te gaan?
Met de wetgeving van toen wel, inderdaad. Het makkelijke verwijt dat, nadat de wetgeving eindelijk daartoe aangepast is, de speurders dàn pas zouden over gegaan zijn tot het nemen van DNA-stalen, kan nu alvast niet meer volgen. Ook daartoe verschenen er genoeg berichten in de pers.
Ben wrote:Heeft het DNA-onderzoek dan eigenlijk nut? Of diende het alleen om de mensen te laten zien dat het onderzoek nog steeds aan de gang was?
Ja en nee (dus).