Mag een procureur uit de biecht klappen?
Vaams minister van Jeugd Sven Gatz (Open VLD) heeft justitieminister Koen Geens (CD&V) gevraagd een regeling te voorzien zodat er maatregelen kunnen worden genomen tegen leiders of begeleiders van jeugdorganisaties die betrokken zijn in een gerechtelijk onderzoek over zedenfeiten. Voor scholen bestaat een gelijkaardige regeling.
Op die manier kunnen al tijdens het vooronderzoek maatregelen worden genomen om de slachtoffers te beschermen. Dergelijke regeling was moeilijk omdat het geheim van het vooronderzoek in principe botst met het melden van betrokkenheid. Daarvoor werd nu een regeling uitgewerkt: de parketten moeten oordelen of het onderzoek al dan niet in gevaar komt door de melding.
Oud zeer
De geheimhouding van een gerechtelijk onderzoek is een oud zeer. Het plaatst verschillende belangen tegenover elkaar. Enerzijds is er de bescherming van wie betrokken partij is en het belang van de voortgang van het onderzoek, anderzijds is er het belang van de gehele gemeenschap om te weten wat er met een onderzoek gebeurt: “justice must seen to be done”.
In het eerste geval gaat het vooral om de verdachten en de slachtoffers waarvan tijdens een lopend onderzoek nog niet met zekerheid geweten is wat hun betrokkenheid is. Mogelijk gaat het om mensen die er niets mee te maken hebben.
In het tweede geval gaat het vooral om langdurige onderzoeken die soms vele jaren aanslepen zonder dat de maatschappij weet wat er in het dossier staat, waarover het gaat en op welke wijze het onderzoek wordt gevoerd.
Tot wat het tweede geval kan leiden, wordt geïllustreerd door het onderzoek naar de overvallen van de Bende van Nijvel: ondanks twee parlementaire onderzoeken, herhaalde opstoten bij mogelijke nieuwe pistes en evenveel vergaderingen met de slachtoffers en de nabestaanden weet niemand precies wat er in het dossier zit en wat het motief van deze overvallen was.
Toezicht
De geheimhouding van het gerechtelijk onderzoek wordt echter een echt probleem wanneer er vragen komen over de wijze waarop het wordt gevoerd. Daarom kwamen er over het bendeonderzoek twee parlementaire onderzoeken. Maar ook ten overstaan van deze onderzoeken bleef de geheimhouding van het gerechtelijk onderzoek gehandhaafd zodat ook de parlementairen er niet in slaagden de “disfuncties” te doorgronden.
Pogingen om op een andere wijze enig daadwerkelijk toezicht op het gerecht te vinden, zoals de oprichting van een comité J, stootten op het principe dat enkel de procureur des Konings kan beslissen om de geheimhouding te doorbreken: enkel hij kan mededelingen doen wanneer het openbaar belang het vereist.
Feit is dat er nog steeds geen mogelijkheid is om er een daadwerkelijk extern toezicht uit te oefenen, ook al werd voldoende aangetoond dat zo’n toezicht noodzakelijk is en dat, wanneer het niet gebeurt, de geloofwaardigheid van justitie ernstig wordt aangetast.
(...)
Lees meer » www.apache.be | Walter De Smedt | 3 juli 2018