Integraal: de verklaring van minister van Justitie Koen Geens over het onderzoek naar de Bende van Nijvel
afgelegd 24 oktober 2017
Het dossier van de Bende van Nijvel houdt ons land sedert lang in de ban. Het is een opeenvolging van gebeurtenissen die van een dermate onmenselijk gehalte zijn dat het wel leek alsof de Staat zelf aangevallen werd. De buit was in geen enkel opzicht in verhouding tot de aangerichte schade, de aanvallen lieten een spoor van terreur achter, de tol van mensenlevens die werden vernietigd en de families die samen daarmee werden verwoest, was onnoemelijk zwaar.
Het motief was onduidelijk, vele theorieën werden opgebouwd, het onderzoek sleepte aan, en uw parlement probeerde met twee onderzoekscommissies helderheid te scheppen. Het onderzoek van het onderzoek leverde geen duidelijk bewijs van bewust en kwaadwillig falen. Maar dat er weinig tot geen tips kwamen vanuit het professioneel milieu van de misdaad, bij zoveel wreedheid, wees er volgens velen op dat het dossier atypisch was en dat de daders daar dan ook niet moest gezocht worden. Volgens vele anderen ging het wel om een weliswaar heel bijzondere maar toch ‘gewone’ professionele misdadigersbende.
Het dossier van de Bende van Nijvel heeft sinds mijn aantreden als minister van Justitie altijd mijn volle aandacht gekregen. Eén van mijn eerste contacten met de Procureurs-generaal ging precies en uitvoerig over dit dossier. De impact van deze feiten op de talrijke slachtoffers, op de samenleving en op de justitie vereisen namelijk niet aflatende inspanningen van elke bevoegde instantie, en dus ook van de minister van Justitie.
Ik heb vooral overleg gehad met de Procureurs-generaal van Luik en Bergen. De verantwoordelijke Procureur-generaal is die van Luik. Mijn voorgangster, mevrouw Turtelboom, heeft deze magistraat belast met het dossier, ook al wordt het dossier behandeld in Charleroi. De reden was dat de Procureur-generaal van Luik voorheen Procureur des Konings was van het arrondissement Charleroi en dus reeds vertrouwd was met het dossier. Gezien het een gerechtelijk dossier betreft, is de onderzoeksrechter van Charleroi de leidende magistraat. Ter herinnering, indertijd werd het dossier van de feiten gepleegd in Vlaanderen (o.a. Aalst) bij arrest van de Kamer van Inbeschuldigingstelling van Gent overgezonden naar Bergen teneinde samengevoegd te worden met de feiten die hadden plaatsgevonden in Wallonië.
Zoals gezegd, toen ik Minister werd, kwam ik vrij snel in contact met het dossier, zowel op verzoek van Procureur-generaal De Valkeneer, als op verzoek van een aantal slachtoffers. Dit gebeurde op 18 november 2014. Het werd me duidelijk dat een aantal onderzoeksstrategieën geen bevredigend resultaat hadden opgeleverd, dat er pogingen gedaan waren om het onderzoek te manipuleren, terwijl de slachtoffers en hun nabestaanden me lieten verstaan dat ze onvoldoende gehoor hadden gekregen in het verleden.
Omdat men mij bij het begin van mijn mandaat vrij nauwgezet op de hoogte had gesteld van de stand van zaken van het onderzoek in Charleroi, heb ikzelf opnieuw de Procureur-generaal en zijn team uitgenodigd op 11 juni 2015 om opnieuw een stand van zaken van het onderzoek te krijgen. Mede daarom werd op mijn voorstel de verjaring voor dergelijke feite door uw parlement verlengd met 10 jaar bij Wet van 19 oktober 2015, zodat de dreigende verjaring vermeden werd.
Op 14 mei jl. op de bijzondere regeringstop over veiligheid nam de Regering de beslissing om een wetsontwerp spijtoptanten voor te bereiden, net zoals een wetsontwerp over burgerinfiltranten. Voor wie zegt dat dit voor spijtoptanten al lang had moeten gebeuren, verwijs ik naar de wetsvoorstellen van Tony Van Parijs en Raf Terwingen die jarenlang op de agenda van deze Commissie stonden. Er staan tussen droom en daad de werkelijkheid, de wet en praktische bezwaren staan. Geen van beide onderwerpen ligt in onze tradities, en dat blijkt bij de voorbereiding van de teksten. In het voortbrengen van wetteksten heeft mijn kabinet een relatief goede reputatie maar deze bevalling is een lastige, precies omwille van die tradities die naar boven komen bij alle adviezen die we inwonnen.
Al voor de onthullingen van de voorbije dagen, stonden beide teksten op de agenda van de IKW Justitie. Deze ochtend handelde het over de burgerinfiltranten, volgende week gaat het over de spijtoptanten. Het zijn lijvige teksten geworden, met lange memories van toelichting. Men moet de nieuwe wet ook willen doen werken, weet u, en bepaalde ervaringen in het verleden hebben mij geleerd dat een ontwerp met onvoldoende draagvlak in de praktijk niet altijd het gewenste verschil kan maken, en in sommige rechtsgebieden dode letter blijven. Denk maar aan de straf van de uithuiszetting of aan de techniek van het schuldig pleiten.
Ondanks de terreurdreiging en de opvolging van de aanslagen bleef ik tijd uit trekken voor de slachtoffers en/of hun advocaten. Zo had ik onder meer in maart 2017 een lang overleg met meester Van Steenbrugge die mij o.a. om steun verzocht vanuit het slachtofferfonds om voor zijn cliënten het gehele dossier te kunnen inkijken. Hoewel ik begrip had voor deze vraag, kon daar niet op worden ingaan. De (onafhankelijke) Commissie voor financiële hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden liet mij weten via haar voorzitter “dat de cliënten reeds vroeger een financiële bijdrage hadden gekregen (in 2000 en 2005) en dat de vervaltermijn van 10 jaar is verstreken”. Dit werd zo mondeling meegedeeld.
De onthullingen in de media van dit weekend noopten mij om meteen een dringende en bijzondere alertheid aan de dag te leggen. In die zin heb ik vorige zondag 22 oktober het College van Procureurs-generaal dringend bijeengeroepen teneinde mij te kunnen vergewissen van de laatste stand van zaken die mij nog niet was meegedeeld.
Ik geef u nu de informatie die de Procureur-Generaal mij toeliet om mee te delen over de lopende zaak en in het bijzonder over de recente ontwikkelingen:
Op 22 februari 2017 heeft Commissaris Vos, voormalig lid van de Waals-Brabantse cel, een proces-verbaal opgemaakt ter attentie van mevrouw de onderzoeksrechter Michel. Hij vermeldde dat de genaamde, David Van Den Steen, één van de slachtoffers van de moorden in Aalst, gecontacteerd was geworden door een persoon die hem uitgelegd had dat de broer van een in 2015 overleden rijkswachter, zou bekendgemaakt hebben dat deze rijkswachter hem enkele weken voor zijn overlijden had toevertrouwd deelgenomen te hebben aan de moorden van Waals-Brabant.
Op 24 februari 2017 verhoren de onderzoekers de persoon die met David Van Den Steen contact had gehad. Deze zal de elementen zoals aangegeven door David, bevestigen.
Op 28 februari 2017 wordt de broer van de rijkswachter verhoord. Hij zal minder expliciet zijn dan de informatie die eerder werd aangebracht. Hij zei wel dat zijn broer hem heeft laten verstaan dat hij zou hebben deelgenomen aan de feiten van Waals-Brabant en dat de groep Diane betrokken zou geweest zijn bij de feiten. Hij verwijst naar een ontwrichting van de staat. Hij beschrijft zijn broer als groot en perfect Frans sprekend.
Op 6 maart 2017, wordt de voormalige vriendin van de rijkswachter verhoord. Ze hebben ongeveer 2 jaar samengeleefd. Tijdens hun relatie heeft de rijkswachter tegen haar nooit over een eventuele deelname aan de feiten gesproken of er naar verwezen. Echter, in november 2016, heeft de broer van de rijkswachter haar tijdens een gesprek gezegd dat de rijkswachter betrokken was bij de feiten en dat het om een politieke zaak ging.
Er is een spoor van de rijkswachter teruggevonden in het dossier. Ingevolge het verspreiden van robotfoto’s in 1997, wordt hij herkend als nummer 19 door dezelfde persoon die David in 2017 zal contacteren. Bij de vergelijking zijn gelijkenissen gebleken tussen dit portret en de foto van betrokkene ten tijde van de feiten. Deze robotfoto werd gemaakt volgende op een getuigenis van een persoon die aanwezig was tijdens de aanslag in Overijse op 27 september 1985.
Op 15 maart 2017 wordt het personeelsdossier van de rijkswachter opgevraagd bij de dienst HR van de federale politie. Uit onderzoek van dit dossier, zal blijken dat de rijkswachter op 26 september 1985 vrijgesteld was van dienst wegens een blessure aan de voet.Ter herinnering, het is op 27 september 1985 dat de dubbele aanslag in Eigenbrakel en Overijse plaatsvond. Er blijkt eveneens dat betrokkene toegewezen was aan de groep Diane van 1977 tot 1979 en dat hij deze eenheid heeft verlaten om bij de brigade in Aalst te gaan, dienst waaraan hij nog steeds toegewezen was in 1985 op het ogenblik van de tweede reeks feiten.
Tijdens de aanslag op de Delhaize in Eigenbrakel, zal een getuige zeggen dat één van de daders Frans sprak met een Vlaams accent. De rijkswachter is Nederlandstalig maar spreekt correct frans.
Op 13 april 2017, wordt de broer van de rijkswachter opnieuw verhoord door de onderzoekers om meer informatie te kunnen bekomen. Betrokkene zal grotendeels bij zijn eerste verklaring blijven. In mei 2017 zal een derde verhoor plaatsvinden. Tijdens dit verhoor, zal hij de deelname van zijn broer aan de feiten van Waals-Brabant bevestigen.
Op 12 juni 2017 wordt het medisch dossier van de rijkswachter in beslag genomen en geanalyseerd door een wetsdokter. Daaruit blijkt dat betrokkene een ongeval had op 26 september 1985 en een breuk op 11 oktober 1985.
In 2000 werd een speekselstaal afgenomen bij de rijkswachter en werden zijn vingerafdrukken genomen. De vergelijking tussen deze vingerafdrukken met deze uit het dossier was negatief. In 2017 vindt een genetische analyse plaats die geen enkel resultaat opleverde.
Tijdens zijn laatste levensjaren, heeft de rijkswachter samengewoond met een man die zijn computer overheild na zijn overlijden. Deze computer werd in beslag genomen door de onderzoekers, maar er werd geen enkel nuttig element meer op teruggevonden.
De onderzoekers hebben werk van gemaakt om meerdere vrienden van de rijkswachter, zelf ook rijkswachters, te identificeren. Dit werk heeft toegelaten om enkele personen te identificeren die nuttig zouden kunnen zijn voor het onderzoek.
De onderzoekers hebben ook beschikbare elementen verzameld in het dossier van de rijkswachters en de leden van de groep Diane, met het oog om ze te linken aan de rijkswachter.
Ingevolge contact met de voormalige vriendin van de rijkswachter in 2017, gaf zij enkele bijkomende elementen en meer bepaald dat zij hem een caravan had gekocht in Cerfontaine op een camping. Deze caravan werd teruggevonden door de onderzoekers, maar er werd geen enkel bruikbaar spoor meer aangetroffen.
Voor het overige, wordt het onderzoek verdergezet.
Tot hier de mededelingen die de Procureur-generaal mij verschafte. Vandaag kreeg ik nog de laatste informatie m.b.t. tot de brieven die Meester Vermassen overmaakte aan de procureur-generaal van Gent, waarvan sprake in de pers. Procureur-generaal De Valkeneer liet mij weten dat alle brieven werden geanalyseerd op gerechtelijk vlak en dat ze na verificatie geen enkel element bijbrachten voor het gerechtelijk onderzoek.
De piste die sedert februari is blootgelegd is ongetwijfeld interessant. En zoals steeds zullen er believers en non-believers zijn. Het is zaak geen overdreven verwachtingen te koesteren, maar elke steen moet bovenkomen.
Wie praat met de slachtoffers of met de gepensioneerde rechercheurs komt onvermijdelijk diep onder de indruk van hun gedetailleerde kennis en het gegeven dat het dossier hen niet, hen zelfs nooit loslaat. Teveel is ggeschied, teveel is onopgehelderd. Toen ik vorig jaar de koffietafel na de jaarlijkse herdenking in Aalst verliet, heb ik vooral de hoop opgemerkt die in veler ogen nooit is gestorven. Daarom alleen al, maar ook voor de geloofwaardigheid van justitie, en omdat de kans bestaat dat de bende van Nijvel de Staat zelf viseerde, moet de onderste steen boven worden gehaald.
Laat ons niet al te streng zijn voor wie vandaag dit dossier tot een goed einde mag proberen te brengen. Vele PG’s PK’s en Dirjuds waren zoals ik mannen in hun 20 ten tijde van de aanslagen. Sommigen waren nog kind. Zoals sommige slachtoffers. Allemaal samen hebben wij een besmeurde erfenis gekregen. Uit een tijd waarin de opsporingstechniek en -ethiek niet dezelfde waren als vandaag. Zeker niet indien er ook maar een kleine kans bestond dat eigen mensen zouden betrokken zijn. Het maakt onze verantwoordelijkheid er niet geringer op. Maar die verantwoordelijkheid kaderen helpt om te zien wat er echt aan de hand is. De diensten zijn altijd paraat gebleven. Ils n’ont jamais baissé la garde. Maar toch mag worden gesteld dat een dossier waarin volgens vooraanstaande insiders wellicht alleen nog spijtoptanten redding konden brengen, door een recente informatie nieuwe zuurstof heeft gekregen. Zo hebben justitie, politiek en de publieke opinie opnieuw de energie gekregen om een oude schuld in te lossen. Maar opnieuw : geen overspannen, maar realistische verwachtingen.
Een concrete vraag is: wat nu? Tijdens het overleg dat ik zondagavond had met het College van de Procureurs Generaal, heb ik het College verzekerd dat als er meer capaciteit nodig is om de recente pistes snel te onderzoeken en te analyseren, er bijkomende steun kan komen vanwege de federale gerechtelijke politie (toezegging Claude Fontaine) maar ook vanwege de dienst enquêtes van het Comité P, gelet op de aanwijzingen van mogelijke betrokkenheid van (ex)-politieambtenaren. Sedert begin september waren trouwens al twee nederlandstalige inspecteurs van gerechtelijke politie toegevoegd aan de equipe van Charleroi, waar al permanent 3 andere enquêteurs waren. Vandaag dinsdag zien de Procureurs-generaal van Mons en Luik de onderzoeksrechter en de enquêteurs, en begin volgende week zullen zij rapporteren aan het volledige College van de Procureurs Generaal. Dan zal ik samen met mijn kabinet en met het College beslissen welke equipes op welke plaatsen moeten worden ingezet. De Directeur-generaal Fontaine van de Gerechtelijke Politie heeft mij al laten weten dat hij bereid was om de equipe te verdubbelen als dit zou nodig blijken. We moeten dit met een koel hoofd doen, rekening houdend met de ervaring, de competentie en de bevoegdheid van éénieder, wars van inefficiënte emoties. In elk geval zal ik vanaf nu dergelijk overleg over dit dossier met mijn diensten even geregeld inlassen als dat over de terreurdossiers. De rechterlijke macht en het openbaar Ministerie zijn weliswaar volstrekt onafhankelijk, maar ik acht het mijn taak om geregeld geïnformeerd te worden, gelet op het meer dan normaal historisch belang van deze zaak.
Ten slotte onderstreep ik dat het belangrijk dat het gerechtelijk onderzoek nu verder loopt met de nodige discretie en met respect voor het geheim van het onderzoek.