Opinie: De moslim is de communist van de jaren 50
Een Patriot Act, burgerinfiltranten, inperking van de meningsvrijheid, internering van 'gevaarlijke personen' ... Emmanuel Gerard (*) ziet een historische parallel.
Het was een hete zomer die begon met de bloedige aanslag in Nice. En de reacties waren navenant: vandaag ligt de invoering van de noodtoestand op tafel en de procureur-generaal van Brussel werkte zich in de kijker met zijn voorstel om burgerinfiltranten in te schakelen in de strijd tegen het moslimterrorisme (DS 2 september). Hebben wij vandaag nodig wat gisteren ontbrak?
Origineel zijn de voorstellen niet, en de emoties die ze schragen evenmin, want het was bijlange niet de eerste hete zomer in dit land. We gaan even terug naar 1950. In juni van dat jaar brak de oorlog in Korea uit, de eerste openlijke militaire confrontatie tussen het Westen en de communistische wereld. Velen dachten dat dat het begin was van een derde wereldoorlog. De paniek en de angst sloegen toe. De Navo en ook België dreven hun militaire weerbaarheid fors op. De Belgische regering meende bovendien maatregelen te moeten nemen tegen de communisten in eigen land, vermeende agenten van de vijand, bestempeld als de ‘vijfde colonne’.
Op 12 september 1950 was het zover. Premier Joseph Pholien, die aan het hoofd stond van een homogeen CVP-kabinet, kondigde op een persconferentie aan dat alle communisten uit de openbare diensten zouden worden gezet. De communisten vormden een gevaarlijk en vreemd lichaam in de nationale gemeenschap en moesten eruit verwijderd worden. Op welke gronden zo’n uitsluiting precies in haar werk zou gaan was minder duidelijk, en dus duurde het nog tot 4 februari 1951 vooraleer een KB het statuut van de ambtenaren in die zin wijzigde. De maatregel stootte op felle kritiek, onder andere door de mogelijke willekeur in de toepassing. Zij bleef dan ook dode letter. De regering nam nog andere maatregelen, zoals het censureren van de communistische radio-uitzendingen en het verbieden van communistische publicaties in de kazernes.
Julien Lahaut
De regering stond niet alleen in haar campagne, zij werd aangepord door een deel van de publieke opinie. Op 18 augustus 1950, een kleine maand voor de persconferentie van de premier, was de communistische leider Julien Lahaut neergeschoten voor de deur van zijn woning in Seraing.
"Zij die gehandeld hebben zijn van mening dat het tijd is om de gezagsdragers wakker te schudden en aangezien die geen actie willen ondernemen tegen de vijfde colonne, doen zij het in hun plaats." Dat staat te lezen in het beruchte maandrapport dat André Moyen, de man achter de aanslag, twee weken later aan zijn correspondenten bezorgde. "We zijn in oorlog", zo schreef Moyen, en dus was de moord op Lahaut voor hem niets meer dan de executie van een verrader.
De toenmalige procureur-generaal van Brussel had geen periodiek nodig om te pleiten voor burgerinfiltranten. Die waren er al. De parketten van Brussel, Luik en Antwerpen maakten gretig gebruik van het anticommunistisch netwerk van de genoemde Moyen, tot grote ergernis van de Staatsveiligheid die met lede ogen toekeek hoe deze parallelle inlichtingen- en actiedienst haar voor de voeten liep. Moyen en zijn agenten hadden geen officieel statuut, maar voldoende officieuze steun om zich gedekt te weten in hun anticommunistische inlichtingen- en infiltratiewerk.
Omdat het parket en de gerechtelijke politie door deze collusie hun vrijheid van handelen hadden verloren, konden de 'burgerinfiltranten' van 1950 ongestoord hun criminele gang gaan en 'strafbare feiten' plegen, zoals diefstal van gegevens met geweld, bomaanslag, en ook de moord op Julien Lahaut zelf.
Noodtoestand
We leven niet in een normale tijd, verklaarde minister Paul-Willem Segers (CVP) in het parlement: "Wij staan thans, in West-Europa, voor een dubbele vorm van hetzelfde communistisch gevaar: de indringing van buiten en de ondermijning in het binnenland. Wij moeten aan beide gevaren het hoofd bieden’. De regering probeerde daarom de wet van 1939 op de buitengewone machten, bedoeld voor de oorlog, in het gewone wetgevende arsenaal onder te brengen en ze uit te breiden met een nieuwe rechtsfiguur, de zogenaamde ‘toestand van internationale spanning", of anders gezegd: de noodtoestand.
De toestand van internationale spanning moest de regering toelaten preventief op te treden tegen de potentiële vijand en daarvoor enkele rechten en vrijheden op te schorten. Zo zou onder andere het verrichten van nachtelijke huiszoekingen, het interneren van verdachte personen, het instellen van de perscensuur mogelijk worden. Het wetsontwerp overleefde de discussies in de ministerraad niet. Er was onvoldoende draagvlak voor een ontwerp dat op gespannen voet stond met de rechtsstaat, niet in lijn lag met de democratische tradities, en te veel mogelijkheden tot willekeur in zich droeg. Bovendien kon een dergelijke verregaande beslissing onmogelijk door de regeringsmeerderheid alleen worden genomen.
Vervang communisten door moslims en je krijgt heel wat gelijkenissen tussen toen en nu. Oorlog, vijfde colonne, noodtoestand. Maar het déjà vu betreft vooral dezelfde paniekerige en bijna hysterische reactie op wat rondom ons gebeurt: van Patriot Act tot burgerinfiltranten, van inperking van de meningsvrijheid tot internering van "gevaarlijke personen". Vandaag is de kalme afweging zoek, zoals ze dat ook was in 1950. Toen bleek de remedie erger dan de kwaal. Dat is, vrees ik, ook vandaag zo. In Turkije leidt de noodtoestand tot grove excessen, in Frankrijk biedt hij geen oplossing. België heeft geen noodtoestand nodig. Want die opent de deur naar willekeur.
Bron: De Standaard | Emmanuel Gerard | 13 September 2016
(*) Emmanuel Gerard is co-auteur van het boek 'Wie heeft Lahaut vermoord? De geheime koude oorlog in België'.
"Le monde est dangereux à vivre! Non pas tant à cause de ceux qui font le mal, mais à cause de ceux qui regardent et laissent faire." Volg ons via »
Facebook |
twitter |
YouTube