Vermeulen wrote:Ik heb een tiental foto's van Finné vergroot afgedrukt. Weer blijft me op elke foto de totale afwezigheid van bloed en lichaamsvochten opvallen. Bizar voor 2x 9mm + buckshot in nierstreek (klopt toch, hé Ben?). Zelfs met wat kleurenfilters voor zover dat haat op zwart-wit foto's. Vooral dat laatste (buikwonde) blijft voor mij onverklaarbaar. Buikholte vol darmen en zachte organen en hun inhoud, zelfs al klopt een hart niet meer. Plus op moment van impact klopt het normaal nog wel en trouwens het staat niet direct stil behoudens enkele specifieke voorwaarden. Een parking ligt bouwkundig altijd in helling, vaak zelf iets meer dan de standaard 2% (om grote plassen te voorkomen). Beetje bloed of lichaamsvocht zou je moeten zien wegstromen vanuit lichaam, al is het maar een klein beetje. En de kleur van zo'n vocht is niet doorzichtig. Ik zie niets, maar dan ook echt niets.
Vuurwapens onderscheiden zich op veel manieren van elkaar, maar voor het forensisch onderzoek zijn het kaliber en de aard van de loop twee belangrijke elementen. De technische uitleg qua afmetingen en dergelijke leg ik nu even ter zijde of leg ik liever in jouw handen. Vuurwapens kunnen een gladde loop hebben, waaronder jachtwapens, riotguns of een ‘getrokken’ loop. Bij een getrokken loop, bij de meeste handvuurwapens, zijn er aan de binnenzijde van de loop spiraalvormige groeven getrokken. Die hebben als doel aan het projectiel een draaibeweging om zijn as te geven zodat het tijdens zijn vlucht gyroscopisch stabiel is en een rechtlijnige baan beschrijft.
Het forensisch belang is echter dat dit groevenpatroon aan de binnenzijde van de loop ‘werktuigsporen’ achterlaat op het projectiel. De binnenzijde van de loop laat als het ware een vingerafdruk achter op het projectiel. Wanneer een projectiel uit een slachtoffer gerecupereerd, dan kan het groevenpatroon aanwezig op het projectiel onder een vergelijkingsmicroscoop vergeleken worden met gelijkaardige patronen afgevuurd met het vuurwapen dat onderzocht wordt.
Onnodig te zeggen dat de ernst van de verwondingen die toegebracht worden door vuurwapens of projectielen vooral bepaald wordt door de kinetische energie van het projectiel. E=1/2.mv². Hoe zwaarder het projectiel, maar vooral hoe hoger zijn snelheid, des te meer energie wordt overgedragen op de weefsels en des te groter is de weefselschade. Ook fragmentatie van het projectiel, de vorming van secundaire projectielen, bijvoorbeeld botsplinters, en de aard van de getroffen weefsels bepalen mee de veroorzaakte weefselschade.
Op basis van de verschillende getuigenissen inzake het slachtoffer Finné en het voertuig Ford Sierra, waar verschillende getuigen formeel zijn in hun overeenstemmende en eensluidende verklaringen, lijkt mij de vraag inzake tardieubloedingen zéér belangrijk. Te weten, hoe erbarmelijk het sporenonderzoek verliep op verschillende plaats delicten en sporen die opzettelijk en ontoelaatbaar vernietigd werden door onder andere Procureur des Konings Depretre.
Tardieubloedingen zijn kleine puntvormige, soms maar een speldenknop grote bloeduitstortingen (petechieën) in de oogbindvliezen. Ze worden veroorzaakt door overdruk in de bloedvaten (aders) die van de hersenen terugkeren naar het hart. Dergelijke bloedingen zijn vaak het gevolg van geweldinwerking op de halsbloedvaten. Druk hoger dan 2 kg op de halsvenen en dus van mechanische geweldinwerking op de hals. Ze zijn één van de belangrijkste tekenen in de gerechtelijke geneeskunde en waar steeds naar gezocht dient te worden. Men merkt dit niet alleen in de oogbindvliezen, maar ook op de oogleden en zelfs verspreid over gans het gelaat. Tardieubloedingen betekenen moord tot het tegendeel bewezen is.
Dit gegeven kan voorafgaandelijk plaatsgrijpen alvorens uiteindelijk vuurwapengebruik op een slachtoffer wordt gepleegd. Het vervoer van een slachtoffer zonder bloedsporen na te laten in het voertuig waarmee de misdaad is uitgevoerd.
Op een plaats delict is ook de vraag van de wetsgeneesheer aan de forensisch onderzoekers, om een one-one taping uit te voeren. De kans is immers groot dat er nauw fysiek contact is geweest tussen dader(s) en slachtoffer en dat er vezeloverdracht is geweest. Bij een one-one taping wordt het hele lichaam afgeplakt met doorzichtige kleefstroken , dewelke nadien worden overgebracht op doorschijnende plastic bladen en waardoor microsporen worden opgenomen van een lichaam en overgebracht op een drager voor later criminalistisch onderzoek. De wetsgeneesheer laat ook papieren zakken om de handen van het slachtoffer plaatsen om geen microsporen te verliezen: bloed, haar en/of huidfragmenten van de dader onder de vingernagels van het slachtoffer.
De lijkverschijnselen, het tijdstip van overlijden
Na het overlijden treden de klassieke lijkverschijnselen op. Lijkstijfheid, lijkvlekken en daling van de lichaamstemperatuur. Hun snelheid van optreden is echter afhankelijk van veel omgevingsfactoren en daardoor zijn ze moeilijk te gebruiken voor het bepalen van het exacte tijdstip van overlijden.
Lijkvlekken ontstaan door postmortale afbraak van rode bloedcellen en diffusie van het bloedpigment. De lijkvlekken ontwikkelen zich onder invloed van de zwaartekracht en situeren zich steeds ter hoogte van de laagst gelegen lichaamsdelen, met uitzondering van drukpunten op het lichaam. De lijkvlekken ontwikkelen zich 30 minuten na het overlijden. Bij ernstig zieke personen kunnen er zich zelfs vlekken ontwikkelen enkele uren voor het overlijden. Wanneer lijkvlekken nog grotendeels zijn weg te duwen, is de schatting van overlijden minder dan 6 uur. Na 6 tot 12 uur zijn de lijkvlekken gefixeerd. Wanneer men daarna het lichaam zou verplaatsen, bv van zittende naar liggende positie, dan kan de lokalisatie van de lijkvlekken (in zittende houding ter hoogte van de onderbenen, bekkenstreek en voorarmen) niet meer in overeenstemming zijn met de nieuwe lichaamspositie (in liggende houding verwacht men de lijkvlekken op de rug en de flanken).
De kleur van de lijkvlekken kan een aanwijzing zijn voor de doodsoorzaak: kersenrood bij CO-intoxicatie, bleekroze bij verbloeding en onderkoeling, paars bij verstikking…
Na het overlijden is er bijna altijd een volledige afwezigheid van lijkstijfheid. Zelden ziet men een instantane lijkstijfheid optreden, de zogenaamde cataleptische rigor, meestal na een craniocerebraal trauma. De lijkstijfheid treedt 2 à 3 uur na het overlijden in, eerst in de kaakgewrichten, daarna ter hoogte van de gewrichten van de bovenste en finaal de onderste ledematen, is volledig ontwikkeld na ongeveer 8 uur en wordt maximaal na 12 tot 24 uur. Na 36 tot 48 uur verdwijnt de lijkstijfheid weer en komt niet meer terug. De ontwikkeling ervan is echter zeer variabel en is afhankelijk van veel factoren, zoals spierontwikkeling, spieractiviteit voor het overlijden, temperatuur.
Men kan aan de hand van de lijkstijfheid het tijdstip van overlijden dus niet zeer nauwkeurig bepalen.
De lijktemperatuur blijft de eerste 2 à 3 uur na het overlijden gelijk aan de lichaamtemperatuur op het ogenblik van overlijden. Daarna daalt de lichaamtemperatuur met ongeveer 1 graad Celcius per uur tot de lichaamtemperatuur de omgevingstemperatuur heeft aangenomen. Men meet steeds een diepe rectale temperatuur om een idee te bekomen van de core-temperatuur.
Morfologie van ingaande schotverwondingen
Een drukschot (à bout touchant): vaststelling van een circulaire inschotopening met roetneerzetting op en rond de wondranden. De inschotopening kan ook stervormig zijn wanneer ze zich boven een bot situeert. Soms is de afdruk van de loopmond zichtbaar op de huid of kan de huid extra beschadigd worden door de vrijgekomen gassen. (Nachschuss)
Een schot op korte afstand (à bout portant): de schotafstand tot de huid bedraagt minder dan 15 centimeter. De rand van de inschotwonde is circulair (wanneer de loopmond loodrecht op de huid stond) met een smalle zwarte rand (veegzoom). Hierrond is er vaak een erosiezone met perkamentachtig aspect.
Een schot op intermediaire afstand: de schotafstand bedraagt 15 tot 100 centimeter. Er is een inschotwonde omgeven door een zogenaamde tatoeagezoom. Dit zijn kruitpartikels die mee uit de loopmond komen, in de huid dringen en een tatoeagetekening veroorzaken. De diameter van deze tatoeagetekening heeft een forensisch belang: de afstand van de loopmond tot de huid is evenredig (doch afhankelijk van het type munitie) met de diameter van de tatoeagezoom.
Een schot op grotere afstand: de afstand van de loopmond tot de huid bedraagt meer dan 1 meter, de rand van de inschotopening vertoont een erosiezoom. Er is geen roet of tatoeagezoom vast te stellen.
Om aan te vullen op de bevindingen van de heer/mevrouw VERMEULEN, betreffende de afwezigheid van bloed en plasma bij de onnatuurlijke eindligging van het slachtoffer, de heer Finné op de plaats delict te Overijse:
Bloedspatanalyse is een belangrijke forensische techniek om te achterhalen wat er gebeurd is op een plaats delict. De elementen van de autopsie (kwetsuren) en de initiële plaatstoestand (distributie en vorm van de bloedspatten) en hematogenische identificatie van de bloedsporen (van wie is een bloedspoor afkomstig?) zijn hiervoor essentieel.
Men onderscheidt de volgende bloedpatronen:
1. Passieve bloedspatpatronen: bloedspatpatronen veroorzaakt door de zwaartekracht
2. Geprojecteerde bloedspatpatronen: bloedspatpatronen veroorzaakt door het toevoegen van energie aan de bloedingsbron
Low velocity impact spatter: ontstaat wanneer een object dat zich beweegt met een snelheid kleiner dan 1,5 m/s in contact komt met de bloedingsbron. De bloedspatten hebben een diameter groter dan 3 mm.
Medium velocity impact spatter: ontstaat wanneer een object zich beweegt met een snelheid van 1.5 tot 7.5 m/s als het in contact komt met de bloedingsbron (bijvoorbeeld bij kwetsuren ontstaan na stomp geweld zoals slagen of stampen of bij snij of steekverwondingen). De bloedspatten hebben meestal een diameter van 1 à 3 mm.
High velocity impact spatter: ontstaat wanneer een pobject zich beweegt met een snelheid groter dan 7.5 m/s doorheen een bloedingsbron (bijvoorbeeld bij schotverwondingen). De bloedspatten hebben een diameter kleiner dan 1 mm.
Arterial spatter: wanneer een arterieel bloedvat beschadigd werd door het trauma.
Back spatter: bloed dat zich beweegt in de richting van de energiebron (bijvoorbeeld bloedspatten op de hand van de schutter bij zelfmoordpogiungen).
Gespuwd bloed (bijvoorbeeld bij maag of longbloedingen).
3. Transfer of contactbloedspatpatronen
Wipe patroon (veegpatroon): ontstaat wanneer een voorwerp doorheen een bloedcollectie gaat en hierdoor de vorm ervan wijzigt.
Swipe patroon: (slash – patroon) transfer van bloed door een bewegend voorwerp op een onbebloede achtergrond (bijvoorbeeld het boogvormige bloedspatpatroon op het plafond wanneer men iemand met een staaf de schedel inslaat).
Contactpatroon: ontstaat wanneer een bloedend voorwerp in contact komt met een onbebloed voorwerp (bijvoorbeeld een bebloede schoenzool).
De vorm van de bloedspatten laat toe enkele belangrijke indicatoren af te leiden:
De impacthoek (a): sin a = breedte bloeddruppel/lengte bloeddruppel à impacthoek a = arcsin (breedte bloeddruppel/lengte bloeddruppel).
Het punt of gebied van covergentie:de intersectie van 2 of meer bloedspatbanen (een bloedspatbaan is het pad dat een bloedspat aflegt in de lucht) waarbij de bloedspatten afkomstig zijn van tegengestelde zijden van het impactpatroon (=weergave in 2D)
Het punt van origine: de driedimensionale ruimte waar de bloedingsbron ontstaan is na het toegebrachte trauma (= 3D-weergave van het punt of gebied van covergentie). Het punt of gebied van convergentie en het punt van origine kunnen berekend worden met behulp van computersoftware (bv hemospat).