Moord op directeur PLO-bureau [gecensureerd] te Brussel
Op maandag 1 juni 1981, om plm. 09.10 uur, werd te Brussel de directeur van het kantoor van de 'Palestine Liberation Organization', [gecensureerd], Jordanië, voor zijn woning aan de Keverslaan 15 te Brussel, door een onbekende doodgeschoten. [gecensureerd], zoals hij gewoonlijk werd genoemd, had om 08.45 uur zijn woning verlaten om naar een wasserij te gaan en keerde daar vandaan weer naar huis terug.
Het slachtoffer werd door 4 kogels geraakt; 2 kogels drongen de schedel binnen, een derde doorboorde zijn rechterarm en de vierde kogel raakte via de borstkas zijn hart. [gecensureerd] overleed ter plaatse.
Getuigen, die verklaarden dat de dader zeer koelbloedig te werk ging, verstrekten het volgende signalement: [gecensureerd].
De dader vluchtte te voet via de Armand Huysmanlaan in de richting van de Grenadierslaan. Een beige regenjas en een paraplu, welke de dader bij zich droeg, werden in de Armand Huysmanlaan teruggevonden.
Blijkens getuigenverklaringen zou de dader reeds meermalen eerder in de Keverslaan zijn gezien; voor het eerst ongeveer een maand voor de aanslag.
Op de plaats van het delict werd een aantal munitiedelen aangetroffen en veiliggesteld. De aangetroffen hulzen zijn alle van het merk 'Makarov', kaliber 9mm, en dragen het bodemstempel '21'. Munitie van dit merk en met dit bodemstempel werd in 1973 in Polen vervaardigd.
Het pistool dat door de doder is gebruikt, is - gezien de op de hulzen en kogels aangetroffen sporen - van één van de volgende drie merken:
Russisch pistool 'MAKAROV', kal. 9 mm, semi-automatisch;
Russisch pistool 'STECHKIN', tel. 9 mm, dat ook automatisch kan vuren, of
Pools pistool 'M 64', kal. 9 mm, semi-automatisch, dat echter is afgeleid van de onder b genoemde 'STECHKIN'.
Het slachtoffer van de moord, [gecensureerd], vestigde zich in 1967 in België. Hij studeerde onder andere op de Franse afdeling van de Universiteit van Leuven en trad sedert 1976 op als vertegenwoordiger van de PLO. Hoewel de PLO, noch door België noch door de EEG officieel wordt erkend, werd [gecensureerd] toch min of meer beschouwd als de - niet officiële - ambassadeur van deze organisatie.
Doordat hij zich - althans in woord - vrij gematigd opstelde, wist hij veel goodwill te kweken voor het Palestijnse standpunt en speelde hij een belangrijke rol in de besprekingen, welke de laatste jaren tussen de EEG en de PLO op gang zijn gekomen.
Claim:
In de nacht van 1 op 2 juni 1981, om 00.54 uur, belde een onbekende het algemene nummer van de Rijkswacht te Brussel en deelde in vloeiend Frans mede dat de aanslag op [gecensureerd] was gepleegd door 'AMAL' als vergelding van de vijandelijkheden welke door de PLO in Libanon worden bedreven tegen deze groepering.
'AMAL' (al Amal = de hoop) is een in 1974 in Libanon op voorstel van Imam [gecensureerd] opgerichte organisatie van Shi'itische moslims. De organisatie streeft naar de emancipatie van de Shi'iten In de Libanese politiek. Tevens wil 'AMAL' Libanon zuiveren van niet-Libanese invloeden, hetgeen concreet neerkomt op:
de verwijdering uit Libanon van alle niet-autochtone Palestijnen
de eliminatie van het Haddad-land en
het vertrek van de Syrische troepen uit het land.
De Shi'iten hebben hun aanhang voornamelijk onder de arme moslimbevolking van Libanon, en hoewel groot in aantal, is hun politieke invloed altijd zeer bepekt geweest. Tot eind 1978 werd – zeker internationaal gezien – niet veel vernomen van deze organisatie. Dit veranderde echter toen hun leider, de Imam [gecensureerd], tijdens een officieel bezoek aan Lybië onder vreemde omstandigheden verdween. De Libische autoriteiten hebben altijd verklaard dat de Imam na zijn bezoek per vliegtuig was doorgereisd naar Rome, maar daar is hij nimmer aangekomen.
Teneinde aan deze verdwijning bekendheid te geven, heeft 'AMAL' sedertdien diverse acties gepleegd, waaronder een vliegtuigkaping. De sterkte van 'AMAL' wordt geschat op 15 000 personen; plm. 3000 daarvan behoren tot de militia van deze groepering.
Bron: Bulletin Bijzonder Zaken Centrale | Recherche Informatie | Centrale Recherche Informatiedienst | juli 1981