Dit is en standaard proces bij zulke opgravingen omdat ze gespecialiseerd zijn in deze materie. Wat achtergrond informatie:
Necrosearch: 1997-2009
Een necrosearch is het lokaliseren en op een archeologisch verantwoorde wijze opgraven van slachtoffers van moord of doodslag die ergens door de dader(s) begraven of verborgen zijn. Het Diaster Victim Identification Team doorzoekt een afgebakend terrein, bos, huis, ... op basis van gegevens uit een gerechtelijk dossier of bijvoorbeeld op aanwijzing van de Cel Vermiste Personen. Als politie en gerecht denken dat er een reële kans bestaat dat het slachtoffer daar begraven ligt, kan er worden overgegaan tot een necrosearch. Zelfs als die negatief blijkt te zijn, kan er een piste afgesloten worden. Eenmaal teruggevonden moeten de stoffelijke resten op een archeologisch verantwoorde manier worden opgegraven waarbij alle materiële bewijslast absoluut moet gevrijwaard worden. Daarna kan overgegaan worden tot de formele en wetenschappelijk onderbouwde identificatie van het slachtoffer.
Ante-mortem en post-mortem
Ook bij necrosearch is er sprake van ante-mortem en van post-mortem gegevens. Bijvoorbeeld: elke verdwijning wordt gemeld aan de Cel Vermiste Personen van de Federale Politie. Indien de Cel Vermiste Personen de verdwijning als onrustwekkend schat, zal een lid van het DVI het Interpolformulier ‘ante-mortem’ over de vermiste opstellen. Dat wil zeggen dat informatie over de vermiste wordt verzameld bij naaste familie, de behandelende arts of tandarts.
Op het ogenblik dat de Cel Vermiste Personen het vermoeden heeft dat de verdwenen persoon niet meer levend zal teruggevonden worden, vraagt zij het DVI om een necrosearch te doen. Waneer dan een stoffelijk overschot wordt gevonden, zal het DVI overgaan tot het verzamelen van alle gegevens die in of op het lichaam worden aangetroffen. Deze worden genoteerd op het Interpolformulier ‘post-mortem’. Die informatie op het formulier ‘post-mortem’ wordt dan vergeleken met de informatie op het formulier ‘ante-mortem’ om te kijken of het over de vermiste persoon gaat. Indien het niet over dezelfde persoon gaat, dan worden de ante-mortem en post-mortem gegevens bewaard in een internationale databank. Een kopie wordt ook bewaard bij de Cel Vermiste Personen.
Massagraven
Het DVI voert ook in het buitenland necrosearch-operaties uit. Op verzoek van het Internationaal Tribunaal voor Berechting van Oorlogsmisdaden in ex-Joegoslavië is het DVI in 1999 en 2000 in Kosovo massagraven gaan onderzoeken. Het was de taak van het DVI om de lichamen te identificeren en bewijsmateriaal te verzamelen over de omstandigheden van het overlijden, om later de verantwoordelijke voor het gerecht te brengen.
Necrosearch-operatie
Een necrosearch-operatie bestaat uit vier fases. Tijdens deze operatie wordt er zeer nauw samengewerkt met de laboratoria van de Technische en Wetenschappelijke Politie.
Informatiegaring
Voor er effectief naar een lichaam wordt gezocht, is het belangrijk om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het gerechtelijk onderzoek, van het slachtoffer, van de verdachte(n) en van de te doorzoeken locatie. Dat kunnen in het laatste geval bijvoorbeeld foto’s en/of plannen van de locatie (kadaster, kaarten, inplanting nutsvoorzieningen…) zijn. Dankzij die informatie kan de zoekactie doelgerichter verlopen en verhoogt de kans op resultaat.
Op basis van de beschikbare gegevens maakt het DVI ook een eerste beoordeling van de technieken en de middelen die kunnen worden ingezet tijdens de zoekactie. De te doorzoeken site wordt een eerste keer bezocht, op voorwaarde dat dat bezoek het gerechtelijk onderzoek niet schaadt (bv.: te dicht bij de verdachte). De bevoegde magistraat beslist op basis van de vergaarde informatie om al dan niet over te gaan tot de nodige vorderingen voor een effectieve zoeking.
Voorbereiding van de site
De locatie die doorzocht wordt, moet worden afgebakend. Er worden parkeerplaatsen en looppaden aangeduid die kunnen gebruikt worden zonder het terrein te beschadigen. Het terrein en/of de gebouwen worden in kaart gebracht, al dan niet aan de hand van een bestaand plan. Op dit plan wordt het terrein onderverdeeld in genummerde sectoren die op foto en/of video worden vastgelegd. Er kan ook beslist worden een heel gebouw te laten ontruimen. Alles wat dan wordt weggehaald, wordt opgeslagen in containers en geïnventariseerd. Wanneer de begroeiing een storende factor is, dan wordt de vegetatie verwijderd. Het DVI kan hiervoor rekenen op de steun van de Civiele Bescherming.
Prospectie
Voor er daadwerkelijk naar een lichaam wordt gegraven, kan de forensische wetenschap zijn eerste werk doen. Elke discipline heeft zijn methodes om aan de hand van het plan op zoek gaan naar verstoringen op het terrein (zie gespecialiseerde technieken.)
niet-destructieve prospectie: deze brengt de site geen schade toe. Zo is er de geofysica die toelaat recente bodemverstoringen, zoals een recent graf, op te sporen in de ondergrond door middel van de ground penetrating radar (GPR). De forensisch archeologie staat toe om via specifieke luchtfotografie potentiële graven te ontdekken. De forensische botanica legt zich toe op de studie van plant en plantresten om te bepalen of er recente veranderingen in of op het terrein hebben plaatsgevonden. De forensische chemie maakt dat biosensoren zoals de hond ‘menselijke resten’ kan ingezet worden op het terrein om geurmoleculen afkomstig van menselijke ontbinding te detecteren.
destructieve prospectie: daarbij wordt wel schade aangebracht aan het terrein. Dit gaat van het gebruik van prikstokken in de ondergrond waarbij men holtes of verstoorde ondergrond probeert op te sporen tot het openbreken van betonnen vloeren of het afschrapen van de bovenste grondlagen.
Opgraven
Zodra het lichaam is gelokaliseerd, kan er gegraven worden. Omdat dit maar één keer kan, moeten alle sporen veilig gesteld en bewaard worden. Er worden foto’s, videobeelden en een intekening van de vinding gemaakt. Tijdens de opgraving is bij voorkeur een wetsdokter of forensisch antropoloog van het DVI aanwezig om een eerste externe schouwing op de stoffelijke resten te plegen.
Er worden ook stalen genomen van de aarde in, rond en onder het lichaam. De aarde uit het graf zal ook gezeefd worden. Leden van de Laboratoria van de Technische en Wetenschappelijke Politie nemen alle hierin gevonden voorwerpen in beslag voor verder onderzoek. Tijdens het vervoer van het lichaam worden het hoofd, de handen en eventueel ook de voeten in papieren zakken omhuld om te voorkomen dat sporen (tanden, vingernagels, schraapsel onder de nagels…) verloren gaat.
Gespecialiseerde technieken
Om zo goed mogelijk te kunnen werken, hanteert het DVI bijzondere en gespecialiseerde technieken en disciplines van de forensische wetenschappen. Enkele voorbeelden:
Geologie: onderzoek van aarde en grondsporen aan of nabij slachtoffers. Kan bepalen of het slachtoffer is verplaatst en kan leiden tot het uit- of insluiten van bepaalde verdachte locaties.
Geofysica: bodemeigenschappen interpreteren via metingen van fysische, elektrische en/of chemische eigenschappen. Bv: om recente bodemverstoringen te traceren.
Forensische botanica: jonge wetenschap die planten en plantenresten gebruikt om juridische vraagstukken op te lossen. Bv: om te zien of slachtoffer verplaatst is of om het seizoen van begraving te bepalen.
Forensische antropologie: door skeletonderzoek onbekende overledenen identificeren en anti- of post-mortem sporen op het botmateriaal interpreteren.
Forensische entomologie: aan de hand van gevonden insecten bij het lijk en hun ontwikkelingsstadium het tijdstip van overlijden bepalen.
Luchtfotografie: om terreinverstoringen te lokaliseren
Honden menselijke resten: deze honden van de dienst Hondensteun van de Federale Politie zijn in staat om een persoon die al meer dan 72 uur overleden is, al dan niet begraven, op te sporen. In functie van de aard van de ondergrond zijn ze in staat een lichaam op te sporen tot 5 of 6 jaar na de begraving.
Grondradar/Ground Penetrating Radar: toestel dat radiogolven uitstuurt in de aarde. Afhankelijk van de structuur van de ondergrond worden deze radiogolven teruggekaatst met een verschillende snelheid. Zo wordt het bodemprofiel weergegeven wat kan bijdragen tot het opsporen van een graf.
Thermische camera: maakt een infraroodscan waardoor de omgewoelde aarde van een recent gedolven graf kan gedetecteerd worden.