Kolonel op rust Militis, die tijdens vorige openbare vergaderingenin het geding werd gebracht, heeft stappen gedaan om te worden gehoord, daar hij meende zich te moeten kunnen verdedigen tegen de beschuldigingen welke tegen hem werden geuit. Ter openbare vergadering van 22 april 1981 legt de heer Militis de voorgeschreven eed af.
26.1. Op de vraag: "Hoe de verklaringen uit te leggen die men u toeschrijft in verband met de trainingskampen" antwoordt getuige dat zijn streek de Semois is en dat er, bij zijn weten, zeer weinig dubbelzinnige trainingskampen gehouden zijn. Nadat hem het recht is ontzegd als getuige een dossier te gebruiken, zegt hij dat hij bij de Nationale federatie van de paracommando's geprotesteerd heeft tegen de hulp die de Vriendenkring van Antwerpen verleend had aan een kamp in Herbeumont, zonder enige plaatselijke overheid te hebben verwittigd. De Voorzitter vraagt hem vervolgens of hij kennis heeft gehad van de diensten bewezen door zijn korps aan organisaties die hadden kunnen worden beschouwd als privémilities en of zijn korps betrekkingen heeft gehad met dergelijke groeperingen.
26.2. Gedurende de zeven jaar dat ik het bevel heb gevoerd bij de paracommando's van Marche-les-Dames, antwoordt de kolonel, heb ik nooit kennis gehad van soortgelijke trainingen. Weliswaar werd ik in 1965 beschuldigd door een Vlaams officier, maar ik bevestig dat er tot in 1965, het jaar van mijn vertrek, niets is geweest op grond van wat ik kon veronderstellen dar de mensen die kwamen trainen activisten of anarchisten zouden geweest zijn. Ik was betrokken bij hetgeen men "Het Leger - De Natie" noemt, dat tot doel had jongelui in staat te stellen aan rotsbeklimmen te doen. Op de nadere vraag van een lid over die werking van "Het Leger - De Natie" antwoordt getuige dat de plaats waar de rotsen worden beklommen geen militair gebied is en dat zij toegankelijk is voor iedereen.
De officieren met een goede ervaring hebben meegewerkt aan de opleiding tot die sport en andere karaktersporten. Er zijn weinig krijgssporten beoefend. Het doel was de jongelui te ontbolsteren en ze vertrouwd te maken met de knepen van die sport. De voorzitter wijst erop dat de Minister van Landsverdediging nadere gegevens heeft verstrekt over de diensten en de hulp die het leger aan de organisaties van jongeren en andere mag verlenen. Een lid wenst evenwel te weten of de activiteiten die kolonel Militis beschrijft, verenigbaar zijn met hetgeen de verantwoordelijke Minister heeft gezegd (zie ref. 22.3).
Kolonel Militis antwoordt dat, waar Marche-les-Dames over de beste instructeurs inzake rotsbeklimming beschikt, het normaal leek die oefeningen aan te moedigen; dat kon trouwens dienstig zijn voor de aanwerving van paracommando's. Op een vraag om meer toelichting, bevestigt de kolonel dat alles geschiedt volgens de regels van de Staf, die de burgers gelegenheid geeft te zien welke activiteiten in het leger plaatshebben; dat gebeurt ook in andere eenheden.
26.3. Een lid brengt een interview van de kolonel in een Brussels dagblad ter sprake; hij had namelijk verklaard dat het hem soms gebeurde aan een staatsgreep te denken, bijvoorbeeld in geval van totale ondergang, en eraan toegevoegd dat zulks hem technisch gemakkelijk uitvoerbaar leek. Hoewel dit niet het directe onderwerp van het verhoor is, geeft de kolonel hieromtrent uitleg. Volgens hem is de totale ondergang het tijdstip waarop de overheid niet meer in staat is haar normale activiteiten uit te oefenen.
Trouwens, zo zegt hij, dat een staatsgreep kan worden beschouwd als gemakkelijk uitvoerbaar is juist omdat men in ogenblikken van nood overgeleverd is aan een avonturier. Hij vestigt er de aandacht op dat de woorden, als gevolg van de techniek van de interviews, soms verdraaid worden, en hij verklaart eraan te hebben toegevoegd dat er daarnaast ook mensen zijn die potentieel in staat zijn de macht te grijpen om ze niet prijs te geven aan avonturiers. Kolonel Militis is geen specialist in de techniek van de staatsgreep en hij heeft nooit overwogen eraan deel te nemen. Hij heeft willen zeggen dat men in moeilijke tijden aan een amateur de mogelijkheid geeft om de macht te grijpen.
26.4. Er werd gesproken van betrekkingen tussen de getuige en Dossogne die thans betrokken is in het proces tegen het Front de la Jeunesse, aldus een lid. Wat is de ware toedracht? Kolonel Militis antwoordt: "Onder mijn leerlingen heb ik in 1962 onderluitenant Dossogne, kandidaat voor een brevet gehad. Ik heb hem sinds die tijd niet teruggezien en ben ook niet meer teruggekeerd naar het kamp van Marche- les-Dames tussen mijn vertrek in 1965 en oktober 1980. Ik zou Dossogne vandaag niet meer herkennen. Op de vergadering van 12 maart werd geïnsinueerd dat Dossogne of andere huurlingentrainers als trainer zouden hebben opgetreden in de kampen voor minder-validen, waarmee ik mij bezig houd; dat heeft mij diep bedroefd."
Bron: Commissie Privè-milities (1980/81)