Anderzijds heeft één van de leden van de militaire veiligheid in de periode 1985-1988 een aantal verslagen opgesteld over personen, en met name (ex-)rijkswachters, die op de een of andere manier van doen zouden kunnen hebben met de Bende van Nijvel, althans met de overvallen te Aalst en te Temse.
Van de verslagen waarop hier wordt gedoeld, zijn er in dit verband drie werkelijk van belang. Het eerste verslag dateert van 10 augustus 1987. In dit verslag werd er gewezen op het feit dat een belangrijk iemand uit het extreem-rechtse milieu (X) die mogelijks ook was betrokken bij diverse vormen van zware criminaliteit, goede relaties onderhield met enkele (ex-)rijkswachters, op diverse niveaus: rijkswachter, brigadecommandant en dirigerend officier. Zijn relaties met hen waren zo goed dat hij – naar werd aangenomen – "door de rijkswacht" werd getipt over een belangrijke huiszoeking, met als gevolg dat de wapens waarnaar men op zoek was, niet meer werden aangetroffen.
Het tweede verslag dateert van 14 september 1987 en vormt een samenvatting van "enkele gegevens betreffende sommige leden van de rijkswacht en enkele persoonlijke bedenkingen nopens gegevens" die reeds aan de orde werden gesteld in voorgaande verslagen. In dit verslag werden allereerst nog eens nadrukkelijk de goede connecties tussen X en diverse officieren van de rijkswacht onderstreept. Ten bewijze hiervan werd aangevoerd dat een rijkswachter op een gegeven moment van een officier te horen kreeg dat hij X "met rust" moest laten, dat deze X in het gezelschap van rijkswachtofficieren aanwezig was op een bepaalde plechtigheid, en dat X samen met officieren van het korps een drugtransactie had gefingeerd om een wapentransactie ongehinderd te kunnen laten doorgaan.
Anderzijds werd nu gesteld dat in de rijkswacht het gerucht ging dat de zo-even genoemde tip over een huiszoeking afkomstig was van de gerechtelijke politie. Verder werd in dit verslag veel aandacht geschonken aan de bewering van iemand dat X deel zou uitmaken van "een club van ongeveer 12 rijkswachtofficieren" (waar van er 6 met naam en rang werden genoemd) die "een politie binnen de politie of een staat binnen de staat" zouden vormen. Deze officieren zouden voor bepaalde zaken beroep doen op de medewerking van enkele onderofficieren van het korps.
Het derde verslag – van 26 januari 1988 – handelde voor een groot deel ver één van die onderofficieren. Een "medewerker" van de rapporteur verdacht een bepaalde ex-rijkswachter er namelijk van "om medegewerkt te hebben aan de organisatie van één of meerdere aanslagen van de Bende van Nijvel".Deze persoon had op het einde van de jaren 1970 gewerkt op de generale staf van de rijkswacht en hield zich daar enkel bezig met politieke activiteiten van personen of groeperingen in België. Hij zou ook toen al hebben gewerkt voor een buitenlandse inlichtingendienst. Het probleem met deze verslagen wordt door degene die ze heeft opgesteld, goed aangegeven in het derde verslag: het gaat om de verdenking van een tipgever.
Welke waarde kan echter aan diens uitlatingen worden gehecht? Hoe betrouwbaar is deze tipgever? Hoe betrouwbaar is zijn informatie? De rapporteur geeft hieromtrent geen enkele indicatie. Mede hierom is het van groot belang om te wijzen op een interne nota-wisseling uit juni 1986 over de kandidatuur van een bepaalde rijkswachter voor de militaire veiligheid. In een van de bedoelde nota's werd opnieuw gesteld dat X: "verschillende vrienden in politie- en rijkswachtmiddens" telde die hij had bekomen "door hen allerlei gunsten te verlenen (verkoop van auto's aan uitzonderlijke voorwaarden, ter beschikking stellen van vrouwen, verhandeling van wapens, enzovoort, hij kan alles bezorgen). Onder zijn gekende vrienden bij de rijkswacht noteren we buiten (adjudant A, CF/ RV),kolonel (B,CF / RV), generaal (G, CF/ RV), kolonel (D, CF/ RV)(deze laatste had een verhouding met zijn dochter gedurende een zestal maanden). Door het leveren van al die gunsten heeft X (CF/ RV)al deze personen onder dwang staan indien nodig." Iemand uit de leiding van de militaire veiligheid tekende hierbij echter het volgende aan:
"b.Zekere verificaties zouden misschien nuttig zijn vooral om mij een idee te geven van de waarde die ik aan deze inlichting kan hechten (Eén. bron? Meerdere bronnen? Vermoedens gebaseerd op?).
c. Géén akties “extra muras” (onderzoek noch bewaking) starten alvorens er mij over gesproken te hebben."
Het antwoord op deze vragen bestond enerzijds uit een herhaling en aanvulling van de eerdere beweringen, en anderzijds uit de mededeling dat de rapporteur in kwestie (nemen wij aan) "reeds geruime tijd (±2 jaar)vastgesteld dat X (CF/ RV) nauwe kontakten heeft met politionele kringen". Hoe hij dat heeft vastgesteld, wordt echter niet gezegd.
Het is hierom dat men maar moeilijk kan inschatten wat men moet denken van het algemene rapport dat het betrokken lid van de militaire veiligheid in februari 1997 heeft opgesteld over de "verslagen,persoonlijke nota's en herinneringen rond gebeurtenissen, die kaderen in de aanslagen van de zogenaamde bende van Nijvel", Temeer omdat in de inleiding van dit verslag X wordt opgevoerd als de voornaamste bron van zijn inlichtingen, onder de toevoeging dat "sommige inlichtingen werden bevestigd door andere bronnen, andere weer niet". Want in de tekst zelf wordt dit onderscheid namelijk niet, of toch niet systematisch aangehouden. Overigens geeft de rapporteur zelf ook te kennen dat zijn informant een gevaarlijk man was. Hij is er immers "stellig van overtuigd dat X mij niet alles vertelde omdat hij ook gepoogd heeft om mij te gebruiken en te compromitteren.”
Dit gezegd zijnde, kan er ten eerste op worden gewezen dat in dit rapport opnieuw de voorvallen en relaties worden beschreven die hiervoor ook al werden aangehaald. Ten tweede wordt nog eens melding gemaakt van de bewering van "een beruchte figuur" in rechts-extremistische kringen dat er in 1985-1986 in deze kringen werd gedacht aan de uitvoering van een staatsgreep die al jaren voordien was gepland, onder meer door "verscheidene rijkswacht- en legerofficieren." Of deze rijkswachtofficieren behoorden tot de (latere) "groep van 12" is een vraag waarop niet wordt ingegaan. Wel wordt verder zonder enig voorbehoud gesuggereerd dat de rijkswacht op vrijdag 11 september 1987 alsnog een staatsgreep wilde plegen.
Betrokkene had dit vernomen van een informant en hij had diens berichten hieromtrent zo serieus genomen dat hij "toen onmiddellijk de HC (had) verwittigd en hem gevraagd de militaire overheid te verwittigen." En de rapporteur zag zich in zijn mening enerzijds gesterkt door het feit dat deze HC later, in een gesprek met een hoofdcommissaris van gerechtelijke politie, had gezegd dat het nu wel gedaan zou zijn met die staatsgreep, en anderzijds door het feit dat enkele jaren nadien iemand anders hem had bevestigd "dat alle rijkswachters op 11 september 1987 inderdaad op één uur préadvies stonden, maar dat het personeel absoluut niet wist waarom."
Van enige verificatie van deze beweringen door het betrokken lid van de militaire veiligheid is volgens de stukken geen sprake geweest. Ten derde wordt deze keer nadrukkelijk een relatie gelegd tussen de "groep van 12" en de (ex-)rijkswachter die er door een informant van werd verdacht te hebben meegewerkt aan de organisatie van één of meerdere aanslagen van de Bende van Nijvel. Typisch is alleen dat er ditmaal niet bij gezegd wordt dat deze verdachtmaking enkel was gebaseerd op de uitlatingen van één enkele (niet nader omschreven) informant. Voorts wordt nog eens onderstreept dat de bedoelde groep "regelmatig clandestien vergaderde in een privé-club in de buurt van (...) te Brussel".
Bron: 2de Bendecommissie - bijlage 4