Gericht liquideren: de meedogenloze moordprogramma's van de Mossad
Non-fictie. Een meeslepende blik achter de schermen van de geheime liquidatieoperaties van de Mossad
Het instinct om als het moet de heftigste maatregelen te nemen om het Joodse volk te beschermen, is gebeiteld in het DNA van Israël. Op basis van duizend (!) interviews schreef de Israëlische onderzoeksjournalist Ronen Bergman het definitieve boek over de ‘moordprogramma’s’ van het Israëlische leger en de veiligheidsdiensten.
Is de Mossad de beste inlichtingendienst ter wereld? Weinigen die daaraan twijfelen. Ook Ronen Bergman (1972) erkent dat deze Israëlische veiligheidsdienst, belast met geheime operaties in het buitenland, zijn ijzersterke reputatie als ‘de meest gestroomlijnde moordmachine (…) die de geschiedenis ooit heeft gekend’ terecht verdiend heeft.
Bergman is correspondent voor Yediot Ahronot, Israëls krant met de grootste oplage. Als onderzoeksjournalist schrijft hij voor The New York Times Magazine vooral over geheime diensten, nationale veiligheid, terrorisme en nucleaire aangelegenheden.
Maar hoe is hij erin geslaagd om een zeshonderd bladzijden dik boek te schrijven over het liquidatieprogramma van een instelling die haar activiteiten niet enkel strikt geheim houdt, maar ook iedereen die dat geheim probeert te ontsluieren van spionage (en dus van landverraad) beschuldigt? Het hardop uitspreken van de namen Mossad en Shin Bet (de dienst voor interne informatie, contraterreur en contraspionage) was zelfs tot in de jaren zestig verboden.
In feite beschikte Bergman over bergen materiaal, van klikspanen en klokkenluiders, van kranten die de censuur omzeilden en memoires van politici, militairen en geheimagenten, van rapporten van gerechtszaken en onderzoekscommissies, van overlopers, collaborateurs en tegenstanders van Israël, van journalisten, historici en fotografen.
Trots
Bergman nam tijdens zijn zeven en een half jaar durende onderzoek duizend interviews af. Daarbij valt op dat geïnterviewde geheimagenten vaak uit pure trots uit de biecht klapten. Al sinds 14 mei 1948, de eerste dag van Israëls onafhankelijkheid, dreigen een aantal Arabische landen en de later mee door hen opgerichte organisaties Hamas in Gaza en Hezbollah in Libanon de Joodse staat te vernietigen en alle Joden de zee in te gooien. Die dreiging het hoofd bieden is dan ook de voornaamste reden voor die fierheid.
Is het dankzij de Mossad dat Israël nog altijd bestaat, ondanks vijf oorlogen met onder andere Egypte, Syrië en Jordanië, drie volksopstanden in de bezette Palestijnse gebieden, tienduizenden gewelddadige infiltraties door zogenoemde fedajien in de jaren vijftig en ontelbare raketaanvallen, vliegtuigkapingen, hinderlagen, ontvoeringen, bomexplosies en zelfmoordaanslagen? En ondanks Syrië, Irak en Iran, die geprobeerd hebben – of nog proberen – Israël met kernwapens van de kaart te vegen?
Bergman doet niet enkel uitgebreid en gedetailleerd verslag van het vaak succesvolle maar soms ook blunderende liquidatieprogramma van de Mossad, hij focust tevens op de mens achter de moordmachinerie: sommigen zijn verscheurd door twijfels en gewetenswroeging, anderen zijn vervuld van haat en harteloosheid.
Het schrikbeeld van de Holocaust blijft daarbij cruciaal. Net als tijdens die genocide, zo is de rotsvaste overtuiging van vele Israëli’s, zal niemand de Joden komen helpen als hen een nieuwe vernietiging boven het hoofd hangt. Toch stelt Bergman de wezenlijke vraag of het legitiem is, ‘zowel ethisch als juridisch gesproken, als een land de ernstigste misdaad die er bestaat – het doelbewust nemen van een mensenleven – inzet om zijn eigen burgers te beschermen’.
Meir Dagan, de directeur van de Mossad, twijfelt niet: moord als strategie is acceptabeler dan een totale oorlog. Wanneer sleutelfiguren worden uitgeschakeld, aldus Dagan, heeft dat zowel een morele als een praktische consequentie.
Bergman toont aan dat zo’n aanpak slechts tijdelijk effect sorteert. Zelfs binnen de Mossad geeft men toe dat er altijd meer zelfmoordterroristen dan bomvesten zullen zijn. Bovendien zorgt deze strategie van wraak en weerwraak op den duur voor de idee dat diplomatie niet in staat is om vrede tussen Israël en de Palestijnen te bewerkstelligen.
Zo’n diplomatieke oplossing werd eigenlijk al vanaf de stichting van de Joodse staat bewust buiten de deur gehouden, constateert Bergman. Hij betreurt trouwens dat Israël keer op keer geweld enkel met geweld heeft willen beantwoorden. Na de Zesdaagse Oorlog in juni 1967 heeft het land volgens hem (vele Israëli’s zijn het met hem eens) zelfs een historische kans gemist om het conflict tussen de Joden en de Arabieren te beëindigen. De zege op de Arabische vijand leidde helaas tot hoogmoed en zelfgenoegzaamheid. Vrede? Niet nodig. Israël, steunend op zijn inlichtingendiensten, was veilig.
Het was een misvatting met een dodelijk gevolg voor duizenden Israëlische burgers en soldaten. Toen er met Yitzhak Rabin (1922-1995) dan toch een premier opstond die toegevingen wilde doen en compromissen sluiten, werd hij door een extremistische Jood uit de weg geruimd. De weg lag vervolgens opnieuw open voor haviken als Ariël Sharon (1928-2014) en Benjamin Netanyahu (1949). ‘Wie een terrorist vermoordt, krijgt een fles champagne’, zei Ariël Sharon ooit. ‘Iedereen die er een gevangenneemt, krijgt een fles spuitwater.’
Heiligverklaring
De conclusie van Bergman is vernietigend. Het succes van de veiligheidsdiensten, aldus Bergman, creëerde bij vele regeringsleiders de illusie dat geheime operaties een einde konden maken aan de ‘geografische, etnische, religieuze en nationale conflicten waarin Israël is verwikkeld’. De geheime operaties werden met andere woorden heilig verklaard, ‘ten koste van de visie, het staatsmanschap en het oprechte verlangen om tot een politieke oplossing te komen, die nodig zijn voor het bereiken van vrede’.
Aangezien de Mossad onder direct gezag van de premier staat, hoeft ze geen verantwoording af te leggen aan het Israëlische parlement noch aan welke andere democratische instelling dan ook. Dat neemt niet weg dat Shaul Mofaz, de stafchef van het Israëlische leger, tijdens de eerste intifada aan generaal-majoor Menachem Finkelstein, het hoofd van de Militaire Juridische Dienst, vroeg of het ‘rechtmatig of niet (was) om openlijk bepaalde personen die bij terrorisme betrokken zijn te doden’.
Finkelstein begreep dat Mofaz hem vroeg of hij vermoedelijke Palestijnse terroristen zonder proces mocht vermoorden. Aanvankelijk citeerde Finkelstein de Romeinse politicus en filosoof Marcus Tullius Cicero: ‘Inter arma enim silent leges’ – in tijden van oorlog zwijgen de wetten. Maar na beraad met een aantal advocaten kwam hij tot het besluit dat de activiteiten van de veiligheidsdiensten in principe berusten ‘op de morele grond van de regels betreffende zelfverdediging, een geval van ‘als iemand komt om je te vermoorden, sta op en dood hem eerst’’.
Het was voor de gelovige Jood Finkelstein een moeilijk moment. Had God koning David niet belet om de tempel te bouwen omdat die in naam van het volk Israël zoveel bloed had vergoten? Het advies betekende hoe dan ook ‘een fundamentele herijking van de juridische relatie tussen Israël en de Palestijnen’. Het resultaat? Het oorlogsrecht werd van toepassing op de intifada.
Buitenproportioneel geweld
Hoewel Bergman zijn kritiek op Israël niet spaart, blijkt uit zijn zorgvuldig gedocumenteerde analyses van de strategie van Israëls doodsvijanden dat die nooit de vraag stellen of het gerechtvaardigd is om Joodse burgers te vermoorden. De Joodse staat wordt er geregeld van beschuldigd dat hij zowel onschuldige slachtoffers maakt als buitenproportioneel geweld gebruikt bij aanvallen door bijvoorbeeld Hamas of Hezbollah.
Goliath, de machtige en wrede reus, is dan Israël, terwijl David de beklagenswaardige Palestijnse underdog moet voorstellen. Bergman neemt geen standpunt in, hij wil enkel registreren. Wie heeft ooit het eerste schot gelost? Wie heeft ooit de eerste keel doorgesneden?
Schaduwoorlog begint met een overzicht van de gebeurtenissen vóór de onafhankelijkheid van Israël. Al in 1907, op een ogenblik dat er slechts een handvol zionistische immigranten in Palestina was aangekomen, werden ze door Arabieren aangevallen. De Yishuv, de Joodse gemeenschap, was van oordeel dat ze geen andere keuze had dan zich tegen de aanvallen te verdedigen. Het betekende de geboorte van een reeks ondergrondse bewegingen die tijdens het Britse mandaat van Palestina nu eens uit zelfverdediging en dan weer uit terroristische overwegingen zowel Arabieren als Britse soldaten en diplomaten probeerden uit te schakelen.
Botsing
Bergman is een begaafd verteller: elk hoofdstuk leest als een thriller en elke moordaanslag of reddingspoging is stof voor een schokkende film. Desondanks ademt het boek vooral wanhoop en machteloosheid. Het conflict zit muurvast. Een dovemansgesprek. Slechte wil aan beide kanten. De litanie van moorden en aanslagen is eindeloos lang, de retoriek van zowel de Israëlische als de Arabische hardliners hopeloos voorspelbaar.
Bergman laat in het midden of de honderdduizenden Palestijnen (en hun nakomelingen) die in 1948 zijn gevlucht of verjaagd het recht hebben op een terugkeer. Wel wijst hij erop dat de Arabische buurlanden van Israël de Palestijnen nog altijd als pasmunt gebruiken voor hun eigen politieke doeleinden. Palestijnse vluchtelingenkampen? Ze bestaan al zeventig jaar. De Palestijnen als dubbele slachtoffers van de geschiedenis? Ongetwijfeld.
Bergman beseft dat hij die geschiedenis niet kan veranderen. Het enige wat hij kan doen is zijn lezers vertellen ‘over de onvermijdelijke, gewelddadige en soms onverzoenlijke botsing van de noodzaak van een land om zich te verdedigen en de fundamentele principes van de democratie en de moraal’.
Bron: De Morgen | Joseph Pearce | 30 Mei 2018
"Le monde est dangereux à vivre! Non pas tant à cause de ceux qui font le mal, mais à cause de ceux qui regardent et laissent faire." Volg ons via »
Facebook |
twitter |
YouTube