Topic: Milpol
Om het ontstaan van het stay-behind-netwerk in België te begrijpen, is het noodzakelijk om terug in de tijd te gaan. Naar het einde van de Tweede Wereldoorlog en de oprichting van Milpol:
Na de oorlog zette Marcel De Roover in ieder geval zijn inlichtingenwerk verder in onder meer het in 1946 opgerichte Milpol, een privé-inlichtingendienst die gefinancierd werd door twee financiële groepen, de Société Générale en Brufina van Paul de Launoit, waar De Roover intussen directeur van geworden was. Milpol focuste vanzelfsprekend op de strijd tegen het communisme en hield zich bezig met politieke en militaire inlichtingen.
Milpol stond onder leiding van André Moyen, maar werd van bovenuit duidelijk gedirigeerd door de geestelijke vaders ervan, Marcel De Roover, kolonel René Mampuys en Herman Robilliart (directeur bij de Union Minière du Haute Katanga). Er werd van bij de oprichting overeen gekomen dat alle verslagen ook bezorgd werden aan Mampuys, De Roover en generaal Keyaerts.
Generaal Keyaerts was de rechterhand van Moyen bij Brufina. Samen bezochten ze trouwens regelmatig Jean-Paul David van Paixet Liberté in Parijs. Moyen op zijn beurt stond in voor de praktische uitbouw van Milpol. Als officiële dekmantel voor Milpol werd de pvba Infor opgericht, die zichmet financiële, commerciële en economische informatie bezighield en het blad Météo-Economique uitgaf.
Milpol had ook een Kongolese sectie, met name Crocodile, eveneens geleid door Moyen en waarin we zijn vroegere collega inlichtingenagent Raf Van Os ("Pierre-Paul") terugvinden. Ook hier stond de anti-communistische actie centraal, maar dan in de toenmalige Belgische kolonie Kongo.
Zowel inhoudelijk als ook wat betreft de financiering via de grootindustrie, lijkt Milpol eigenlijk een voortzetting van het vooroorlogse SEPES (Société d’Etudes Politiques, Economiques et Sociales). Bovendien werkten heel wat vroegere SEPES-agenten na de oorlog voor Milpol. Maar vooral opmerkelijk was de samenwerking met Mampuys. Sinds 1935 was deze kolonel werkzaam op het ministerie van Landsverdediging en leidde hij de Militaire Geheime dienst. Hij was de bezieler van het Tweede Bureau dat werd gevormd door de Militaire inlichtingendienst en de dienst voor contra-informatie.
Tot in 1951 stond Mampuys ervan aan het hoofd. Hij werd krijgsgevangene in 1940 en meteen na zijn vrijlating in 1942 vervoegde hij het clandestiene net Athos. Samen met enkele andere 'slapende agenten' kon Mampuys zijn vooroorlogse werk verder zetten. Bij de bevrijding werd het toenmalige hoofd van het Tweede Bureau kolonel Neefs opgevolgd door Jean Marissal, maar die werd na een paar maanden al opzij geschoven door Mampuys. In 1945 was een groot deel van de dienst Athos aan het Tweed Bureau gehecht en werd er actief samengewerkt met de Counter Intelligence Corps en de OSS.
Bron: De netwerking van een neo-aristocratische elite in de korte 20ste eeuw | Klaartje Schrijvers