Topic: Willy De Clercq
Georges Timmerman (De doofpotten) over Willy De Clercq (een persoon die meer aandacht verdient, zie ook dossier Godbille):
Depret deed zijn eerste openbaar optreden in het programma Témoin numéro 1 op de Franse televisiezender TF1. Op maandag 14 oktober 1996 verraste Depret de tv-kijkers met een reeks harde beschuldigingen aan het adres van het Belgische gerecht en de toplui van het HCT. Hij vertelde onder meer hoe hij in 1980-81 bevel kreeg een onderzoek stop te zetten naar de aflevering van arbeidskaarten aan ‘karakterdanseressen’ in nachtclubs. In feite ging het om Filippijnse meisjes, onder wie ook minderjarigen, die in een Belgisch prostitutienetwerk terechtkwamen.
‘Tijdens dit onderzoek bleek dat de arbeidskaarten voor de danseressen soms al werden afgeleverd nog vooraleer ze werden aangevraagd,’ zei Depret. ‘Wij ontdekten een combine tussen ambtenaren van het ministerie van Middenstand, die samen met impresario’s en cabaretuitbaters zorgden voor de nodige verblijfsvergunningen voor de meisjes. We waren in dat onderzoek tot een vrij hoog niveau doorgestoten, tot op ministerieel niveau. We stonden op het punt om te bewijzen dat de partijkassen en verkiezingscampagnes betaald werden met geld afkomstig uit prostitutie, wat een enorm schandaal dreigde te worden voor de betrokken politici. We hadden namen van politici en hun medewerkers die zorgden voor de aflevering van arbeidskaarten.’
De vroegere liberale minister Willy De Clercq en andere belangrijke politici doken op in dit onderzoek. Depret: ‘In Luikse prostitutiebars vonden we bijvoorbeeld het telefoonnummer van De Clercq terug, met de vermelding dat het nummer permanent kon worden gebeld indien er problemen waren met de arbeidskaarten. Ik ontving informatie dat in een cabaret in Gent bergplaatsen bestonden om Filippijnse meisjes te verbergen, maar ik kreeg verbod om een huiszoeking te doen. Een ander voorbeeld: tijdens het verhoor door het HCT van het hoofd van de dienst arbeidskaarten van het ministerie van Middenstand, dook plots een kabinetsmedewerker van de minister op.’ Depret stelde dat hij als gevolg van zijn ontdekkingen ‘ingewikkelde problemen’ kreeg met zijn hiërarchische oversten en zijn onderzoek moest stopzetten op bevel van baron Raymond Charles (PSC), de toenmalige voorzitter van het HCT, een gewezen magistraat bij het Hof van Cassatie en een goede vriend van PSC-politicus Paul Vanden Boeynants.
De arbeidskaartenzwendel werd uitgebreid beschreven in de boeken van Knack-journalist Chris De Stoop (Ze zijn zo lief meneer, Kritak, 1992) en van de Antwerpse politica en Payoke-boegbeeld Patsy Sörensen (De maskers af, Hadewijch, 1994). De zaak kwam ook ter sprake tijdens de werkzaamheden van de parlementaire onderzoekscommissie naar de mensenhandel. Depret waarschuwde de commissie in 1994 via een brief aan volksvertegenwoordiger Anne-Marie Lizin (PS), die verslaggever was van de commissie. ‘Ik stuurde haar een brief met talrijke details,’ zei Depret, ‘daar is nooit veel van terecht gekomen. Ik kreeg zelfs geen antwoord. Maar de informatie is wel degelijk beschikbaar.’
Minister van Staat en Europarlementslid Willy De Clercq ontkende, na de verklaringen van Depret, elke mogelijke betrokkenheid bij
vrouwenhandel of prostitutienetwerken. Volgens De Clercq werd zijn naam slechts één keer vermeld in het dossier, omdat hij in 1970-71 als advocaat voor een cliënt een vergunning had aangevraagd voor het openen van een Chinees restaurant. De uitbater van dit restaurant, Leung Nang Leung, had aan de onderzoeksrechter verklaard dat hij ‘een verzoek tot het bekomen van een beroepskaart heeft ingediend door bemiddeling van Willy De Clercq’. Een familielid van Leung Nang Leung was echter betrokken bij het bewuste prostitutienetwerk, vandaar de verwarring, vertelde De Clercq, die een oproep deed om ‘voor eens en altijd een einde te maken aan deze lasterpraatjes’.
Bij Henk Ruigrok, journalist van het Nederlandse blad Nieuwe Revu, ging er een belletje rinkelen toen hij de verklaring van Depret en de reactie van De Clercq in de kranten las. Ruigrok herinnerde zich hoe hij op 12 augustus 1978 de oud-minister van Financiën had geïnterviewd. Dat gebeurde bij De Clercq thuis, na afloop van het ophefmakende assisenproces tegen de Gentse onderzoeksrechter Guy Jespers. Alles begon in de zomer van 1975, toen de rijkswacht wielrenner Eric De Vlaminck arresteerde op verdenking van diefstal van blanco recepten voor stimulerende middelen. Toen de coureur tijdens het verhoor over een seksclub en ‘roze balletten’ met minderjarigen begon, informeerde de rijkswacht het parket van Gent en startte onderzoeksrechter Jespers een onderzoek. De club bevond zich in Eeklo en telde onder haar leden een burgemeester, een substituut, een senator, een griffier en enkele politieofficieren.
‘Het onderzoek werd nooit afgerond,’ schreef Ruigrok, ‘want in februari 1977 haalde een arrestatieteam de onderzoeksrechter uit bed. Jespers werd verdacht van moord op zijn vrouw en tot twintig jaar veroordeeld. Overigens houdt Jespers tot op de dag van vandaag vol zijn vrouw geen haar te hebben gekrenkt. (Later seponeerde het parket de zaak Eeklo wegens het ontbreken van strafbare feiten.) In 1978 deed ik als verslaggever pogingen om de achtergronden van de Jespersaffaire boven water te krijgen. Eeklo intrigeerde: wellicht lag dààr de basis voor wat Jespers overkwam. Tijdens dat journalistieke uitpluiswerk ontstond een lijst van mensen die de seksclub van Eeklo frequenteerden. Onder de circa 35 deelnemers zou ook ex-minister De Clercq hebben gezeten. Hij kende Jespers, die was ooit zijn secretaris. Beiden woonden in Gent, waren lid van dezelfde vrijmetselaarsloge en met elkaar bevriend. En ik vroeg me intussen het volgende af: stel dat De Clercq echt aan “roze balletten” deelnam, stel dat hij op de hoogte was van dat onderzoek van Jespers, stel dat hij bevreesd was voor zijn goede naam? Zou een politiek machtig man als De Clercq dan iets doen om dat onderzoek te frustreren?’
De Nederlandse journalist vroeg en kreeg een interview met de liberale leider en stelde hem de vraag of hij lid was geweest van de
seksclub in Eeklo en of daar ook minderjarigen kwamen. ‘Het effect leek op dat van een bom,’ aldus Ruigrok. ‘Mevrouw De Clercq barstte in snikken uit en verweet mij dat ik de carrière van haar man kapot maakte. De Clercq zelf kreeg een woede-aanval, sloeg met zijn vuist op tafel en riep: “Fernande, haal het dossier!” Mevrouw De Clercq keerde terug met een map die zij aan haar man gaf. De Clercq stak de map omhoog en zei: “Meneer, dit is het dossier Eeklo. U mag het niet inzien, maar ik zweer u: mijn naam komt er niet in voor!”
Toen later de inmiddels overleden procureur-generaal Verhegge het bestaan van een Eeklo-dossier ontkende (bij De Clercq had ik het nummer 11535/76/DF genoteerd), vroeg ik me af of ik soms op spoken had gejaagd. Natuurlijk heb ik in 1978 De Clercq gevraagd hoe het kon dat een burger (ook ministers zijn burgers) in zijn privé-huis een onderzoeksdossier heeft, terwijl hij daar niet in genoemd werd? Zijn antwoord: “Omdat mijn naam vaak in die zaak genoemd werd, heb ik het dossier op het paleis opgevraagd omdat ik het wilde inzien.”’
Enkele jaren na het voortijdige einde van het onderzoek naar de arbeidskaartenzwendel vroeg de toenmalige Antwerpse onderzoeksrechter Walter De Smedt de medewerking van het HCT in het kader van een ander gerechtelijk onderzoek. De Smedt had informatie nodig over de Filippijnse cabaretfilière. Volgens Depret kreeg hij echter formeel verbod van administrateur-generaal Canneel om samen te werken met De Smedt. Sterker: dossier nummer 1230/76 bleek volledig te zijn verdwenen uit het archief van het HCT. Depret rapporteerde dit incident op 12 oktober 1990 in een interne nota gericht aan zijn directie (zie document 9), waarin hij protesteerde tegen de onverklaarbare verdwijning van het dossier. Een week later noteerde hoofdcommissaris Serge-André Thibaut dat ‘men nog steeds op zoek is naar het dossier, dat volumineus is (een of twee kisten) en dus niet verstopt kan zitten tussen twee andere dossiers’. Een dag later schreef Canneel, links in de marge van de nota, dat hij de zaak had onderzocht en besloten had tot een buitenvervolgingstelling. Daarmee was de kous af.
In 1990 werd Depret door een magistraat van het Brusselse parket gevraagd om inlichtingen over personen uit de omgeving van André Cools. ‘Dit onderzoek bracht me in het seksmilieu en daar heb ik een reeks elementen ontdekt die leidden naar andere dossiers, zoals dat van de Bende van Nijvel en de Roze Balletten, met andere woorden pedofilie. Ik heb die informatie binnengebracht bij het HCT, maar ze werd achtergehouden door mijn hiërarchische oversten. Zes maanden later, toen ik hierover sprak met de onderzoeksrechter die met het dossier belast was, ontdekte ik dat de gegevens waren achtergehouden. De toenmalige administrateur-generaal en zijn adjunct werden ondervraagd, maar er werden nooit sancties tegen hen genomen.’