Voor wat het waard is?
Bron » www.facebook.com/jeanpierre.vanrossem/
Details over mijn ontmoeting van 1995 in het parlement met Felix Przedborski over de Bende van Nijvel
Mijn parlementair mandaat zat er bijna op toen in het najaar van 1995 ene Felix Przedborski mij opbelde dat hij mij onder vier ogen wilde spreken. Ik kende de man niet, dus belde ik Walter De Bock van De Morgen op met de vraag wie hij was. Walter waarschuwde mij dat het een gevaarlijk man was die het van wapen- en drugshandelaar geschopt had tot een gerespecteerd (?) diplomaat met een Belgisch en Costa-Ricaans paspoort, maar dat hij oorspronkelijk een Poolse Jood was die kind aan huis was bij onder meer Menachem Begin (toen Israëlitisch minister), Jean Gol (PRL), André Cools (PS), Konrad Adenauer (die hem uit de gevangenis loskreeg na een dubieuze nucleaire deal), Willy Claes, het Belgisch Koningshuis (vooral Albert & Alexander) enzovoort. (Veel later werd mij duidelijk dat hij zwaar woog op zowel de Belgische als de Europese politiek.)
Een onderhoud onder vier ogen werd het niet, wel onder acht ogen, vermits hij een kleine week later mijn kantoor in de Wetstraat binnenviel met twee kleerkasten van body guards. Geen van de twee wisselde ook maar het geringste woord, maar één van de twee liet opvallend in zijn onopvallendheid zien dat hij een holster aan zijn broeksriem had hangen. Dat ze daarmee (gewapend!) het Huis van Afgevaardigden waren binnengeraakt moet ongetwijfeld te maken hebben gehad met zijn eindeloos netwerk aan persoonlijke relaties.
Przedborski zelf schatte ik rond de pensioensleeftijd: een kalende man die zichzelf superieur waande aan iedereen, die uitermate hautain was, die als hij sprak niet te stuiten was en die dat deed met dezelfde air waarmee een generaal een bende rekruten toesprak. Ik werd door hem overladen met een ellenlange waslijst van namen, zoveel dat ik eerst achter mijn schildersezel ben gekropen om in mijn versuikerde kop eerst enige orde te kunnen scheppen en om mij de voornaamste weer voor de geest te kunnen halen. Aanleiding voor het gesprek was de moord op André Cools en het boek dat ik daarover twee jaar eerder - en veel te vroeg - had geschreven. Uit wat hij zei begreep ik onmiddellijk dat hij beter dan ikzelf wist wat er in het boek, verschenen in beide landstalen, wel stond en wat er niet stond.
Zeer snel bleek dat het gesprek over het Cools-boek maar een voorwendsel te zijn om tot een mondelinge deal te komen. Przedborski wist blijkbaar dat ik eind 1994 en begin 1995 drie keer naar New York was gevlogen om achtergrondinformatie te verzamelen voor mijn boek "Belgisch uranium voor Amerikaanse en Russische atoombommen". (De opzoekingen voor het boek hebben nog geduurd tot 2010, en het werd pas in 2011 uitgegeven).
Als ik hem alles vertelde wat ik wist over het uranium dat de Kortrijkzaan Edgar Sengier kort voor het uitbreken van de oorlog van Katanga naar een opslagplaats onder een brug in New York had verscheept en waarvan de Société Générale tijdens de oorlog ongeveer tien procent aan de vijand (Duitsland) had geleverd dan was hij bereid mij alles te vertellen wat hij met zekerheid wist over de Bende van Nijvel. Toen de troepen van Stalin Berlijn bevrijdden was maar 63 procent van het in Duitsland teruggevonden Belgisch uranium naar de Sovjet-Unie verscheept, maar 37 procent werd nooit teruggevonden. Hij wilde van mij absoluut weten waar die ontbrekende hoeveelheid uranium, die in 1979 nog werd gesignaleerd in Hongarije, gebleven was (vergeet niet: Przedborski handelde in uranium, onder meer met Iran, en uranium van de kwaliteit als die van Union Minière en van Sengier was nergens ter wereld nog te vinden).
Ik heb hem toen alles verteld wat ik erover wist en blijkbaar volstond dat om daarna zijn deel van de mondelinge deal na te leven.
Wat Przedborski vertelde probeer ik als volgt samen te vatten. Hij begon met te zeggen dat de Bende van Nijvel kadert in een multinationaal netwerk van de stay-behind netwerken die in de nasleep van de Koude Oorlog door én de CIA én de NAVO werden opgezet. Bedoeling daarvan was dat het Westen geheime elite-eenheden klaarstoomde tegen een mogelijke invasie door de communisten uit de toenmalige Sovjet-Unie. Leden werden gevonden in extreemrechtse milieu's binnen het leger en de Rijkswacht (het fameuze Gladio-verhaal dus). Op het eind van de jaren 1970 bestond er een tendens om overal een pad te effenen voor een politieke extreemrechtse sterke man.
Van die gedachte zou vooral de CIA begin 1980 zijn afgestapt: de klemtoon kwam meer en meer, weldra UITSLUITEND, te liggen op de vorming van anticommunistische geheime stoottroepen. Dat was een proces waarvan zelfs de hoogste politieke kringen volstrekt ONWETEND waren. Al diegenen die nu beweerden dat het onderzoek naar de Bende van Nijvel moedwillig werd afgedekt door de hoogste politieke kringen zaten er volgens F.P. flagrant naast. Beste voorbeeld was dat zowel de veelvuldige ex-premier Wilfried Martens, als de minister van Defensie Guy Coeme, geheel uit de lucht vielen toen ze vernamen dat er ook in België een Gladio-netwerk bestond. Verhalen als zouden Paul Vanden Boeynants, baron de Bonvoisin of het CEPIC (rechtervleugel van de PSC) er iets mee te maken hadden lachte Przedborski doodgewoon weg.
Dat er ook gerekruteerd werd in milieu's van het grootbanditisme wilde hij zeker niet ontkennen, maar dat was het resultaat van zulke fantasten als gevangenisdirecteur Jean Bultot, rijkswachter Martial Lekeu en vervelende groepjes als WNP en Front de la Jeunesse die (door de CIA) ongevraagd allerlei duistere figuren in de Bende van Nijvel trachtten te laten infiltreren. Daarbij rammelde hij een waslijst van namen af waarvan ik me met zekerheid herinner dat figuren als Dominique Salesse, Claude Nitelet, Philippe de Staerke, Johnny Mottry, Van Esbroeck, Jean-François Buslik werden vernoemd. Patrick Haemers was daar zeker NIET bij. Geen van de door hem genoemden werd ooit ingezet bij de paramilitaire operaties van de Bende.
De aanslagen zelf waren het werk van rijkswachters, vooral deze die deel uitmaakten van de Diane groep. Ook hier pakte hij uit met een resem namen van wie ik mij op zijn minst die van Christian Amory, Martial Lekeu, Alain Weykamp, Madani Bouhouche (BOB), en Christian Bonkoffsky vrij precies herinner. Verrassend was dat hij Robert Beijer (BOB) NIET vermeldde: die was volgens de inlichtingen die hij had, bij geen enkele grote overval betrokken.
Wel waren er minstens vier gangsters, gerekruteerd uit de milieu's van het grootbanditisme, bij overvallen ingeschakeld maar dan enkel als chauffeur (hij vernoemde Patrick Pilarski) of als reserve (hij had het over Sergio Papadopulos en over "le marin"). Hoe hij al die namen kende weigerde hij (wapenhandelaar en sjacheraar in uranium, dit alles met een blanco strafregister) te zeggen. Op mijn vraag wie van al die vernoemde namen dan uiteindelijk de reus van de bende was, pakte hij uit met de verrassing dat er drie reuzen waren.
To be continued.