Uit het verslag van de Tweede Bendecommissie, bijlage 5:
Ook Deprêtre zelf trachtte komaf te maken met de hetze rondom het dossier-Pinon:
"De heer Pinon was een arts die een aantal dingen heeft uitgevonden. Er is nooit een zaak van roze balletten geweest die enig verband kon houden met de bende van Nijvel. Ik heb geen brandkast in mijn kantoor. Het dossier-Pinon omvatte een aantal destijds uitgevoerde onderzoeken die betrekking hadden op meerderjarigen. Het ging er dus om het privé-leven van een aantal personen te beschermen. Dat is de reden waarom ik het dossier niet in mijn brandkast, maar achter slot en grendel in een kast van mijn kantoor heb geborgen, zodat niet om het even wie er toegang toe kon hebben. Dat is alles. Dat was mijn enige zorg."
"Ik herhaal dat ik het dossier niet in mijn brandkast heb gestopt, maar in mijn bureau om het privé-leven van de betrokkenen te beschermen. (...) Ik herhaal dat er, wat het dossier-Pinon betreft, personen bij betrokken waren die geen enkel misdrijf hadden gepleegd. Vanaf het moment dat het zeker was dat er op strafrechtelijk vlak niets aan de hand was, noch wat de inhoud van het dossier zelf betrof, noch wat de bende van Nijvel had kunnen betreffen, besefte ik dat één ding beschermd moest worden: het privé-leven van een aantal personen."
Ook advocaat-generaal Morlet, die weliswaar het voorbehoud maakte dat hij zich in het kader van de door de minister opgerichte werkgroep van drie advocaten-generaal nog niet had gebogen over het dossier-Pinon, gaf niettemin te kennen:
"Op basis van de zaak van het overlijden van Latinus en de zaak-Pinon zelf waarvan ik op de hoogte ben gebracht, zie ik in elk geval niet in welk bewijs is geleverd van de chantage en betrokkenheid van politici, als het niet via een uitermate ingewikkeld systeem is gebeurd. Maar dan begeven we ons op het vlak van de hypotheses."
Ten eerste werd Balfroid geconfronteerd met de inhoud van het proces-verbaal van het Hoog Comité van Toezicht van 21 juni 1990, volgens welk Balfroid omstreeks mei 1984 vaststelde dat onderzoeksrechter Schlicker foto's bekeek en hierbij verklaarde dat één van deze foto's een naaktfoto was van de rijkswachtcommandant. Balfroid bevestigde dit doch beklemtoonde dat het hem slechts verteld werd door Schlicker:
"Ik herinner me niet dergelijke opvallende foto's te hebben gezien daar ik het van de heer Schlicker vernomen heb. Men moet oppassen want daarna heeft iemand anders erover gesproken. Voor mij is hij helemaal niet betrouwbaar. Het betreft de heer de Bonvoisin die zaken in het geheim wilde meedelen. Hij wilde niet naar het parket van Nijvel gaan, maar hij wilde de heer Schlicker ontmoeten. Wij hebben dan een ontmoeting belegd in een taverne in Nijvel aan het parc de la Dodaine waar de heer Schlicker, ikzelf, adjudant Dussart en de heer de Bonvoisin elkaar ontmoet hebben. De heer de Bonvoisin verklaarde toen een aantal dingen aan de heer Schlicker. Men voelde zeer sterk de haat aan ten aanzien van een aantal personen."
Balfroit besloot voorzichtig:
"Wat mij betreft, heeft de heer Schlicker me erover gesproken. Ik herinner me dat hij foto's in handen had, maar ik weet dat hij me erover gesproken heeft. Hij heeft nog andere foto's in handen gehad, maar ik kan niet bevestigen dat het werkelijk die foto's waren."
Schlicker van zijn kant ontkende heftig dat er sprake was van foto's:
"Ik heb nooit een foto van een generaal in adamskostuum gezien! Dat verzeker ik u."
Schlicker was doodsbang en had rond zijn huis allemaal camera's geplaatst. Dat voorval van die foto's mei 84 is een maand na de dood van Latinus!
De waarheid schaadt nooit een zaak die rechtvaardig is.