Pag. 77, 79 en 80
Depret: ‘Ik was bezig met een drugstrafiek op het ogenblik van de zaak-François van het Nationaal Drugsbureau (NDB). Ik heb documenten kunnen vinden die bewezen dat de rijkswacht destijds weet had van en bezig was met een trafiek van drugs in bevroren vlees. Ik heb die documenten aan de justitie gegeven. Bij deze zaak waren zeer belangrijke personages betrokken, via vennootschappen. Ik kreeg het bevel om elk onderzoek in de zaak te laten vallen.’
Depret werd naar eigen zeggen herhaaldelijk het doelwit van aanslagen en intimidaties. Zo tekenden onbekenden in de nacht van 18 op 19 oktober 1996 met krijt een doodskist voor zijn voordeur in het Zuid-Franse Lézignan Corbières, waar Depret om gezondheidsredenen verblijft. ‘Precies die dag had het persagentschap Belga gemeld dat ik werd opgeroepen als getuige door de Senaat,’ zei Depret. ‘Er wonen enkele Belgen in de buurt van Lézignan Corbières. Het gaat niet om oud-collega’s, maar om personen naar wie ik onderzoek deed en die vinden dat ik te veel weet over hun rol in een zaak van seksfuiven.’ Eerder kreeg Depret af te rekenen met een verdachte brand in zijn woning in België en met een geval van sabotage van zijn dienstwagen, tijdens een onderzoek dat verband hield met de Bende van Nijvel. De klacht die Depret indiende, werd geklasseerd zonder gevolg.
Ten slotte werd hij naar eigen zeggen het slachtoffer van een geënsceneerd verkeersongeval, toen hij in 1990 in opdracht van het HCT onderzoek deed in Frankrijk. Als gevolg van dit ongeval was Depret gedurende jaren gedeeltelijk verlamd en werkonbekwaam. Gevraagd naar officiële documenten die bewijzen dat hij de waarheid sprak, antwoordde Depret dat alle documenten in handen zijn van het gerecht. ‘Al van begin jaren tachtig heb ik met een collega (HCT-commissaris Wim Elbers, GT) klacht ingediend over PV’s die we moesten vernietigen en PV’s waaruit we stukken moesten weglaten, zodat ze vervalst werden. Maar alles werd geklasseerd zonder gevolg.Ik werd vervolgens gepest en administratief gestraft, niet omwille van de inhoud van mijn verslagen, maar voor het feit dat ik klacht had ingediend.’
Eén van de vervalste PV’s had volgens Depret te maken met een onderzoek naar mogelijke fraude bij de Centrale Dienst voor Sociale en Culturele Actie (CDSCA) van het leger, eens te meer een zaak waarin de entourage van Vanden Boeynants bij betrokken was. De vroegere commissaris hoopte dat nog meer collega’s zouden willen getuigen over de druk die op hen werd uitgeoefend door hun hiërarchie, ‘zodat we eindelijk, voor eens en voorgoed, van al die vreselijke dossiers verlost zijn. Tenslotte zitten er achter elk dossier slachtoffers, die recht hebben op genoegdoening.’
Politiemensen die willen spreken, riskeren wel sancties, gaf Depret toe. ‘Alle storende personen worden gek verklaard of zijn zogenaamd provocateurs. Maar dat wapen is al te eenvoudig om iemand die de waarheid durft te zeggen te vernietigen.’ Samen met Vermeulen werd ook Depret opgeroepen om te getuigen voor de parlementaire onderzoekscommissie naar de Georganiseerde Criminaliteit. Meteen na zijn getuigenis voor de senaatscommissie, op 25 oktober 1996, bleek dat Depret de inzet was geworden van een conflict tussen rivaliserende politiediensten.
Na afloop van zijn getuigenis verliet Depret ongemerkt via een achterdeur de gebouwen van de Senaat en verdween met onbekende bestemming. Tijdens zijn getuigenis hadden enkele senatoren al opgemerkt dat twee onopvallende figuren, getooid met zonnebrillen en loopschoenen, de wacht hielden voor de deur van de commissiezaal. De twee bleken te behoren tot de nationale 23ste brigade van de gerechtelijke politie. ‘Het ging om een ploeg die belast was met mijn protectie,’ verklaarde Depret. ‘De bewaking en mijn verdwijning uit het gebouw waren nodig om veiligheidsredenen, want er was een andere ploeg op pad die probeerde mij te pakken. Die andere ploeg bestond uit BOB’ers.’ Op de vraag waarom de BOB probeerde hem te arresteren, antwoordde Depret: ‘Ik weet veel over de rijkswacht. Het begint heel gevaarlijk te worden voor bepaalde personen.’
Bakerstreet 221B wrote:Sedert wanneer kan een burger bij het paleis een onderzoeksdossier opvragen omdat zijn naam in de zaak genoemd wordt?
Elke burger heeft het recht om na beëindiging van een opsporings- of gerechtelijk onderzoek waarin hij/zij werd vernoemd en verhoord, inzage en kopie te bekomen van het dossier.
Het opsporingsonderzoek is onder leiding van een Substituut of eerste Substituut Procureur des Konings, een gerechtelijk onderzoek is onder leiding van een Onderzoeksrechter.