Darty wrote:In het kader van de oproep van het federaal parket om informatie te delen, welke informatie zou kunnen leiden tot de oplossing van de Benderaadsel, vroeg ik mij af in hoeverre daarbij de privacy van overleden personen moet worden geëerbiedigd.
Artikel 78 van de (Belgische) Wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens: Iedere natuurlijke persoon heeft in verband met de verwerking van persoonsgegevens die op hem betrekking hebben, recht op bescherming van zijn fundamentele rechten en vrijheden, inzonderheid op de bescherming van zijn persoonsgegevens.
Aangezien een overleden persoon na zijn overlijden geen natuurlijk persoon meer is, zijn op hem of haar de rechten van artikel 78 - privacy-rechten -, niet van toepassing. Uiteraard hebben haar of zijn nabestaanden (natuurlijke personen) nog steeds recht op hun privacy. Dit betekent dat zij dat recht kunnen inroepen als publicatie van gegevens van of rondom de overledene inbreuk maakt (of dreigt te maken) op hun privacy.
Het feit dat overleden personen het recht op privacy komt te ontvallen is schitterend en had het federaal parket al lang geleden moeten doen besluiten over te gaan tot publicatie van informatie - volledige informatie - betreffende die overleden personen en hun gedragingen/verklaringen. Dit in het raam van het onderzoek naar de Bende van Nijvel, met inachtneming van de privacy-rechten van de nabestaanden, wier initialen zo nodig gebruikt hadden kunnen worden.
Laat ik het zo formuleren (het kan niet anders!): in naam van de Belgische staat, onthoudt het federaal parket op onrechtmatige, althans onnodige wijze - zonder plausibele redenen - de bevolking (zeer) relevante informatie met betrekking tot overleden getuigen en overleden verdachten, welke informatie zou kunnen leiden naar levende Bende-getuigen en -verdachten. Het vrijgeven van de gangen en verklaringen van die overleden getuigen/verdachten, zou een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de Bendezaak.
Nader geconcretiseerd, in de ‘zaak Vincx’, die sinds 25-05-1987 draait om een dode, (dus) niet vervolgbare getuige of verdachte (Vincx), kan - moet! - het federaal-parket de processen-verbaal en eventuele andere informatie vrijgeven. Zo ook in de ‘zaak Bouhouche’, de ‘zaak Mendez’ en zo kan ik nog wel even doorgaan, alles met in achtneming van de privacywetgeving, wat mij niet bepaald als een onoverkomelijk probleem toeschijnt.
Bovenstaande is mijns inziens juridisch niet correct.
Allereerst, maar minder belangrijk, is dat artikel 78 van de Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens volgens mij al niet van toepassing is op de politiediensten en het parket. Dat artikel staat in Titel 3 "De bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door andere overheden dan die bedoeld in titels 1 en 2", Ondertitel 1 "De bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten". Ik denk dat in dit kader eerder Titel 2 van de wet van belang is: "De bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid". Worden in artikel 26 aangemerkt als "bevoegde overheden": de politiediensten in de zin van artikel 2, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus; de gerechtelijke overheden, te verstaan als de gemeenrechtelijke hoven en rechtbanken en het openbaar ministerie; de Dienst Enquêtes van het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten in het kader van zijn gerechtelijke opdrachten zoals bedoeld in artikel 16, 3e lid van de organieke wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse.
Ik zal er niet dieper op ingaan maar het artikel 78 is overgenomen van artikel 2 van de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
De niet-verspreiding van de inhoud van het strafonderzoek vloeit echter niet voort uit de regelgeving i.v.m. privacy (zoals de vermelde wet, artikel 22 van de Grondwet, artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, etc.). De bescherming van het privéleven van verdachten, getuigen, slachtoffers, etc. is in dat opzicht niet relevant.
De geheimhouding van het strafdossier vindt zijn grondslag in het principiële geheime karakter van het vooronderzoek (artikel 28quinquies, § 1 (voor het opsporingsonderzoek) en artikel 57, § 1 (voor het gerechtelijk onderzoek) van het Wetboek van Strafvordering). Deze artikelen bepalen dat behoudens de wettelijke uitzonderingen het vooronderzoek geheim is. Verder lezen we in die artikelen: "Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het gerechtelijk onderzoek is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek." Artikel 458 behelst het algemene beroepsgeheim, tarief voor inbreuk: gevangenisstraf van een jaar tot drie jaar en een geldboete van honderd euro tot duizend euro of een van die straffen alleen.
Deze specifieke wettelijke grondslag bestaat pas sinds 1998 (Wet Franchimont. Het geheim van het onderzoek was echter daarvoor ook al erkend als een algemeen kenmerk van het strafonderzoek. Daarvoor werd o.a. verwezen naar het algemene beroepsgeheim van artikel 458 Sw.
De bescherming van het privéleven van de persoon van de verdachte is slechts een van de redenen van dit geheime karakter. Zo oordeelde het Hof van Cassatie reeds dat het geheime karakter bestaat "in het algemeen belang en in het belang van de publieke orde, met het oog op het beschermen van het vermoeden van onschuld, teneinde de repressie van inbreuken te vergemakkelijken, wraakacties en represailles te vermijden, de waarheidsvinding te vergemakkelijken, de vrede en de eer van families te bewaren, alsook het beveiligen van de interne en externe veiligheid van de staat" (Cass. 12 juni 1913, Pas 1913, I, 323).
Blijkbaar is een wil om een schandaal- en sensatiezucht tegen te gaan ook een van de redenen (Franchimont, M., Jacobs, A., Masset, A., Manuel de procédure pénale, Brussel, Larcier, 2012, 447, zelf niet nagegaan). In deze voor het forum zeker relevant denk ik.
De mogelijkheid voor een procureur des Konings om hiervan af te wijken en informatie te bezorgen aan de pers staat in paragraaf 3 van die artikelen. Deze bepalen het volgende:
Art. 28quinquies, § 3: De procureur des Konings kan, indien het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte, het slachtoffer en derden, het privé-leven en de waardigheid van personen. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.
Artikel 57, §3: De procureur des Konings kan, met instemming van de onderzoeksrechter en indien het openbaar belang het vereist, aan de pers gegevens verstrekken. Hij waakt voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden, het privé-leven en de waardigheid van personen. Voor zover als mogelijk wordt de identiteit van de in het dossier genoemde personen niet vrijgegeven.
Ik wens de aandacht alvast te vestigen op het gebruik van het woord "kan" en niet "moet".
De wettelijke voorwaarden zijn verder ingevuld in de Gezamenlijke omzendbrief van 3 mei 1999 van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, COL 7/99. Daarin lezen we onder andere het volgende: "de omzendbrief beoogt een evenwichtige relatie tussen gerechtelijke autoriteiten en pers op het vlak van de informatieverstrekking. De opportuniteit van het verstrekken van informatie en de inhoud ervan moeten steeds beoordeeld worden in functie van het algemeen belang. Dit algemeen belang moet de resultante zijn van een afweging, noodzakelijkerwijs door het parket, van de belangen van een behoorlijke rechtsbedeling en de belangen van een goede informatiedoorstroming."
De procureur kán bepaalde gegevens verstrekken indien het openbaar belang dat vereist (en met instemming van de onderzoeksrechter in het geval van een gerechtelijk onderzoek). Of het openbaar belang dat vereist en of hij dat doet is zijn keuze die hij doet na een afweging van de belangen. Er bestaat geenszins enige plicht om informatie te verspreiden.
Uit het lezen van de omzendbrief blijkt ook dat het eerder de bedoeling is om persconferenties te organiseren of bepaalde beperkte informatie te bezorgen. Het staat er nergens uitdrukkelijk maar het is mijns inziens niet de bedoeling om processen-verbaal of zelfs gehele strafdossiers openbaar te maken.
Burgers hebben hoegenaamd geen subjectief recht op (delen van) een strafdossier. Het federaal parket is geheel gerechtigd om de informatie die zij bezit in het kader van het strafonderzoek geheim te houden. Het principe van het geheim van het onderzoek impliceert dat geheimhouding de regel is en openbaarmaking de uitzondering.