Re: Nieuws: Misdaad - Justitie - Politie
De cijfers hierboven zijn de cijfers voor alle dienaren van erediensten en afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad. D.w.z. dat niet enkel de personen worden meegeteld die diensten zouden verlenen in het kader van de bevoegdheden van het ministerie van Justitie en de FOD Justitie, maar gewoonweg elke pastoor, dominee, imam, rabbijn, etc.. Met de samenstelling van de gevangenispopulatie heeft een en ander dus weinig te maken. De betalingen aan deze personen voor het verzorgen van hun diensten aan hun gelovigen en de vrijzinnigen werden gewoon traditioneel ingeschreven in de begroting voor Justitie.
De betaling door de staat van deze personen is verankerd in artikel 181 van de Grondwet. Dat artikel bepaalt het volgende:
§ 1. De wedden en pensioenen van de bedienaren der erediensten komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken.
§ 2. De wedden en pensioenen van de afgevaardigden van de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing, komen ten laste van de Staat; de daartoe vereiste bedragen worden jaarlijks op de begroting uitgetrokken.
Wat de ontvangers en hun aantal betreft is het artikel 21 van de Grondwet van belang. De tekst van het eerste lid van dat artikel luidt:
De Staat heeft niet het recht zich te bemoeien met de benoeming of de installatie der bedienaren van enige eredienst of hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid en de akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd, in laatstgenoemd geval, de gewone aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking.
De Staat kan dus niet zomaar de wedde van bedienaren van erediensten afnemen.
Derhalve kan aan de betaling van de bedienaren van erediensten alleen gemorreld worden door een wijziging van de Grondwet. Het is niet mogelijk om zomaar in een (begrotings)wet van het grondwettelijke regime af te wijken.
De Grondwet kan alleen herzien worden in overeenstemming met titel VIII van de Grondwet en dan in het bijzonder artikel 195. Dat artikel bepaalt o.a. dat artikels voor herziening vatbaar moeten worden verklaard door de Wetgevende macht, d.w.z. Kamer, Senaat en Koning (de regering) samen, wil men ze in de volgende legislatuur kunnen wijzigen. De Wetgevende macht treedt zo op al "preconstituante".
In 2019 werden verschillende artikelen voor herziening vatbaar verklaard. De verklaringen voor herziening zijn gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 23 mei 2019. De verklaringen verschillen onderling. In geen van de verklaringen is artikel 181 voor herziening vatbaar verklaard. Kamer en Senaat verklaarden artikel 21 wel voor herziening vatbaar, de Koning echter niet. Dat had te maken met het feit dat de regering in lopende zaken was. Traditioneel wordt aangenomen dat een regering in lopende zaken voor het aannemen van een verklaring tot herziening niet verder mag gaan dan de verklaring tot herziening die werd aangenomen door de laatste preconstituante. Derhalve is de lijst van de Koning gebaseerd op de verklaring tot herziening van 2014.
Een artikel kan alleen gewijzigd worden als het artikel voorkomt op de drie verklaringen. Dat is dus niet het geval voor artikel 21.
Derhalve kan voorlopig niet bespaard worden door het aantal dienaren van erediensten te laten afnemen. Dat daargelaten dat het geld dat voor de betaling van die personen wordt gebruikt eigenlijk in grote mate losstaat van het geld gebruikt voor de werking van het justitieapparaat.