Sinds 1 januari staat André Vandoren niet langer aan het hoofd van het Orgaan voor de Coördinatie en de Analyse van de Dreiging, kortweg OCAD. Bij het vertrek van de antiterreur-tsaar blikt Apache terug op zijn lange, indrukwekkende en soms ook redelijk verbijsterende carrière. Vandoren, zo leert een duik in de archiefmappen, was vooral een specialist in het wegmoffelen van cruciale informatie en het deskundig torpederen van hypergevoelige onderzoeken.
Vandoren, geboren in 1950 als zoon van een geneesheer in Halle, begon zijn carrière in 1973 onder de vleugels van de legendarische christen-democratische politicus en handelaar in fijne vleeswaren Paul Vanden Boeynants, een man die inzake fiscale fraude en corruptie bij overheidsaankopen de bakens heeft verzet in de verkeerde richting. Na rechtenstudies aan de KU Leuven schreef Vandoren zich in als advocaat aan de Brusselse balie, maar ging vrijwel meteen aan de slag als stagiair bij het parket van Brussel. Daar werd hij in 1977 benoemd tot substituut. In die hoedanigheid speelde hij een merkwaardige rol in diverse dossiers waarin VdB en zijn zakenvrienden een hoofdrol speelden.
Neem bijvoorbeeld de fraude bij de Centrale Dienst voor Sociale en Culturele Actie van het leger, afgekort CDSCA. Een onderzoek van het Hoog Comité van Toezicht, de toenmalige anticorruptiedienst, had aan het licht gebracht dat de door Defensieminister VdB opgerichte sociale dienst van het leger gebruikt werd voor illegale partijfinanciering: talrijke leveranciers van CDSCA werden door kabinetsmedewerkers van VdB onder druk gezet om ‘in het zwart’ een milde bijdrage te storten voor de verkiezingscampagnes van de politicus, zoniet kregen ze geen bestellingen meer. Tot een rechtszaak is het nooit gekomen. Wijlen onderzoeksjournalist Walter De Bock ontdekte dat het CDSCA-dossier “op mysterieuze wijze was verduisterd” door substituut Vandoren. De zaak werd verticaal geklasseerd en Vandoren werd hiervoor nooit ter verantwoording geroepen.
Een eigenaardige rol speelde Vandoren ook in het onderzoek naar het Eurosystem Hospitalier-schandaal, volgens kenners de ‘moeder’ van vele andere nooit opgehelderde politiek-criminele raadsels die België teisterden in de bewogen jaren tachtig van de vorige eeuw. Eurosystem was een consortium van Belgische firma’s, opgericht voor de bouw van een reusachtig ziekenhuiscomplex ten behoeve van de Saoedische Nationale Wacht. Toen het project mislukte en Eurosystem in 1979 failliet ging, bleek dat er in het kader van het miljardencontract enorme bedragen aan smeergeld waren betaald aan zowel Saudi’s als Belgen. Voorts raakte bekend dat de Saudische prinsen op kosten van Eurosystem systematisch gunstig werden gestemd met de diensten van honderden luxe-callgirls. Bovendien had Eurosystem herhaaldelijk kroonprins Albert (de latere koning) en zelfs koning Boudewijn himself ingeschakeld om in Saudi-Arabië te gaan lobbyen voor het project.
Het callgirl-net werd aanvankelijk vanuit de Brusilia-building in Schaarbeek geleid door Fortunato Israël, alias Madame Tuna, die ingeschreven stond als public relations-agente van Eurosystem. Ze vervulde dezelfde functie bij de firma Asco van pantserwagenfabrikant Roger Boas, een van de favoriete leveranciers van Defensieminister Vanden Boeynants, en deelnemer in het Eurosystem-consortium. Later werd het Tuna-netwerk overgenomen door Lydia Montaricourt, alias Madame Claude. Bij beide dames deed de zedensectie van de Brusselse BOB in 1979 een huiszoeking waarbij telkens belastende foto’s en documenten in beslag werden genomen, zoals een wereldwijde klantenlijst, facturen, rekeninguittreksels, adresboekjes en een tafelplan met namen van prominenten, onder wie de toenmalige rijkswachtcommandant.
De zaak van Madame Tuna werd niet samengevoegd met die van Madame Claude, laat staan dat beide zaken werden gekoppeld aan het dossier Eurosystem. Tuna kwam niet in de problemen: haar dossier werd geklasseerd zonder gevolg. Montaricourt kreeg van de rechtbank een lichte tik op de vingers en verdween meteen naar Frankrijk. Toen de zaak Eurosystem uiteindelijk in 1986 voor de rechtbank kwam, bleek het dossier verjaard en ging iedereen vrijuit. De speurders die de huiszoekingen hadden gedaan, werden op het matje geroepen en kregen op hun donder van de hun bazen bij de rijkswacht. Sterker nog, enkele jaren later werd de hele zedensectie van de Brusselse BOB opgedoekt op bevel van substituut André Vandoren. Tenminste tot 1989 heeft Vandoren het dossier van Tuna om onduidelijke redenen bewaard in zijn persoonlijke schuif, ook toen hij al lang niet meer bevoegd was voor zedendossiers. De speciale relatie die Vandoren koesterde met het koninklijk paleis dateren volgens insiders uit die tijd.
Midden jaren tachtig kende ons land een ongeziene terreurgolf, met aanslagen van de ongrijpbare Bende van Nijvel en van de extreemlinkse CCC. In die periode profileerde Vandoren zich voor het eerst als ‘supermagistraat’ gespecialiseerd in antiterrorisme. Zo kreeg hij in 1985, na de zoveelste CCC-bomaanslag, de leiding over de Anti-terroristische Gemende Groep (AGG). Dat was een soort voorloper van het huidige OCAD, waarin de verschillende veiligheidsdiensten verondersteld werden om samen (en niet tegen elkaar) te werken, maar in feite werd de AGG gedomineerd door de rijkswacht. Enkele jaren later werd Vandoren ook benoemd tot chef van de 23ste (nationale) Brigade van de Gerechtelijke Politie, een politiedienst die speciaal was opgericht om te strijden tegen georganiseerde misdaad en terrorisme.
De wegen van Vandoren en Vanden Boeynants kruisten elkaar opnieuw eind jaren tachtig. Tijdens de ontvoering van de politicus door de bende van Patrick Haemers kwam Vandoren letterlijk voor het eerst in beeld en kreeg hij enige bekendheid bij het grote publiek als een van de topmagistraten die de spectaculaire affaire in goede banen moest leiden. Het was trouwens Vandoren die als enige magistraat op de hoogte was van en zijn zegen gaf aan de manier waarop het losgeld voor VdB werd betaald. Jean Natan, een ex-officier van het Israëlische leger en een vertrouweling van VdB, vertrok naar Genève om er op 10 februari 1989 een koffer met 63 miljoen frank (1.575.000 euro) te overhandigen aan de ontvoerders. De familie van VdB had met Vandoren een deal gesloten: om humanitaire redenen zou geen onderzoek ingesteld worden naar de herkomst van het geld.
Pas vele jaren jaren later werd min of meer duidelijk hoe de vork aan de steel zat. “Het losgeld”, zo verklaarde Natan aan het VRT-programma Histories, “werd betaald door Israëlische relaties. Ze deden dat in ruil voor diensten die Vanden Boeynants als politicus had verleend aan Israël.” Die Israëli’s werden door VdB omschreven als ‘de vrienden van 1114′, verwijzend naar een gecodeerde bankrekening die al eerder ter sprake was gekomen, met name tijdens het proces tegen VdB wegens fiscale fraude. Volgens VdB was Natan “de enige in België die het systeem kende dat werd uitgewerkt voor rekening 1114”. De Israëli’s hadden het geld overigens enkel voorgeschoten, en ze werden later terugbetaald door VdB en vier van zijn zakenvrienden, vermoedelijk Armand Blaton, Charly De Pauw, Jean-Marie Josi en Aldo Vastapane.
Bron: Apache | Georges Timmerman | Januari 2016