Re: Gladiocommissie
De Gladiocommissie komt ook aan bod in het verslag van de Tweede Bendecommissie:
Toen dan ook in het najaar van 1990 bekend werd dat de Italiaanse justitievermoedde dat dit netwerk eveneens in België zijn uitlopers had, kwam bij velen de gedachte op dat de overvallen en aanslagen van de Bende van Nijvel ook wel eens konden zijn georganiseerd door een dergelijk netwerk. De hevige discussie hierover spitste zich al vlug toe op de mogelijke rol bij deze misdaden van de Belgische tak van het stay behind network dat na de Tweede Wereldoorlogdoor de Geallieerden in West-Europa was opgebouwd om in het geval dat de koude oorlog zou omslaan in een warme oorlog, te kunnen beschikken over een betrouwbare verbinding met de regering die dan per definitie in ballingschap zou gaan.
Nog op 23 november 1990 besliste de regering om dit geheime netwerk op te heffen. Het Parlement,in de figuur van de Senaat, van zijn kant besliste op 20 december vrijwel unaniem dat er een commissie zou worden opgericht om een onderzoek in te stellen "met betrekking tot het bestaan in België van een clandestien internationaal inlichtingennetwerk". Deze onderzoekscommissie kreeg onder meer tot taak om "aan het licht te brengen of er een verband is tussen dat net en de terroristische en als zware criminaliteit aangemerkte handelingen welke de laatste tienjaar in België werden gepleegd". Hoe de commissie dit deel van haar opdracht precies heeft uitgevoerd, valt niet goed op te maken uit haar eindverslag.
Nauwgezette lezing hiervan toont wel aan dat zij enerzijds - rechtstreeks en/of onrechtstreeks, via tot expert benoemde magistraten - heeft kennisgenomen vaneen aantal nog lopende gerechtelijke dossiers die in dit verband van belang zijn (maar welke?), en dat zij anderzijds met behulp van de rijkswacht heeft uitgezocht of ereen geografisch verband zou kunnen bestaan "tussen de plaatsen gekozen door de misdadigers en de operatiegebieden van de stay behind-netwerken".
Daarenboven heeft zijzich verdiept in de organisatie en werking van het PIO (public Information Office). Van de resultaten van dit laatste deelonderzoek is hiervoor volop gebruik gemaakt bij debeschrijving van het vermeende aandeel van het leger bij de misdaden van de Bende van Nijvel.
De magistraten concludeerden in hun eindverslag dat zij:
"tot dusver geen element (hebben) ontdekt dat de meningkan verantwoorden dat leden van SDRA 8 of STC/Mob (onderdelen van de veiligheid van de staat resp. de militaire veiligheid) betrokken zijn in de misdadige ondernemingen die de openbare mening verontrusten. Hun opdracht, het cloisonné en de vaderlandsliefde die ze bezielde,lijken onverenigbaar met de moorden gepleegd op verscheidene personen onder wie kinderen."
Maar zij voegden aan deze algemene conclusie wel driebelangrijke punten toe:
Dat het feit dat Bougerol ook na de opheffing van het PIO doorging met zijn activiteiten, en dit met de volle instemming van de militaire veiligheid, een "onrustwekkende" ontdekking is;
dat zij het betreuren dat zij zich niet stelliger kunnenuitspreken: "de zwijgzaamheid aan de dag gelegd met betrekking tot de identiteit van de agenten heeft hen belet alle natrekkingen te doen die tot de ontdekking van de hele waarheid konden leiden";
dat zij "de stellige overtuiging (zijn) toegedaan dat de bedrijvigheid en de verdachte bindingen van, door vreemde diensten al dan niet gemanipuleerde uiterst-rechtse groeperingen - bedrijvigheden en bindingen die door de SGR-autoriteiten werden getolereerd en zelfs gepatroneerd - de aandacht van het Parlement verdienen"; even tevoren schrijven zij: "De diefstal van de NAVO-telexen door leden van het WNP, misschien, en de diefstal van munitie in Florennes, alleszins, wijzen erop dat Belgische onderdanen door vreemde diensten zijn gemanipuleerd. Daaruit groeit het vermoeden dat dat ook de wapendiefstal in Vielsalm eensoortgelijke onderneming kan zijn geweest. Dusdanige ondernemingen zouden waarschijnlijk hetzelfde doel nastreven: het gebrek aan efficiëntie van de in België genomen veiligheidsmaatregelen aan de kaak te stellen."
Met dit laatste vermoeden uit te spreken, pasten de magistraten in zekere zin de "theorie" toe die staat in een (niet-gedateerde en anonieme) nota over "de clandestiene diplomatie" van geheime diensten die als bijlage is gevoegd bij het verslag. In deze meer dan opmerkelijke nota wordt geschreven:
De misdrijven waarmee de Kamercommissie zich heeft bezig gehouden, blijken het volgende aan het licht te brengen:
In België, zoals elders, zijn militanten van particuliere groepen en misschien zelfs van officiële instanties in staat om het even welk misdrijf uit overtuiging te plegen wanneerzij zich gesteund weten door een "bevriende autoriteit";
Deze daden - althans sommige ervan - kunnen worden geïnterpreteerd als protest tegen het laxisme van België inzake veiligheid:
(...)
De subversief geachte pers (de brand bij Pour);
Onvoldoende middelen om te strijden tegen de drugshandel (zaak François, BND-BCI);
De onbekwaamheid van onze politiediensten om op heterdaad betrapte daders van misdrijven in te rekenen (de zaak Dekaise en de zaak van de Colruyt van Nijvel);
Het gebrek aan veiligheid binnen de militaire installaties (diefstal van NAVO-telexen, diefstal in kazerne van de ESI).
(...)
Tot slot wordt onderstreept dat de moordpartijen van Eigenbrakel en Overijse plaatsgevonden hebben zestien dagen vóór de parlementsverkiezingen van 13 oktober 1985, waarop de moordpartij van 9 november in Aalst volgde.
10. In een bepaald geval (Florennes) is vastgesteld en in andere gevallen is het waarschijnlijk dat sommige van die feiten rechtstreeks ingegeven werden door personen die betrekkingen onderhouden met bevriende geheime diensten. Het is vooral niet uitgesloten dat sommige militanten de methodes hebben nagevolgd van de clandestiene diplomatie om operaties te plannen en uit te voeren waarvan zij dachten dat zij aan de wensen van "bevriende autoriteiten" tegemoet zouden komen.
Welke autoriteiten dit (zouden kunnen) zijn wordt in deze niet toegelicht. Ook de magistraten spreken zich hierover niet uit. Dit is ook het geval voor de onderzoekscommissie. Zij doet dit althans toch niet op een positieve, expliciete manier. Wel is het opmerkelijk dat zij, waar zij de mogelijkheid bespreekt dat de Verenigde Staten wellicht ook op Belgisch grondgebied een stuk clandestiene diplomatie bedrijven, onder meer door de oprichting en instandhouding van een eigen en apart stay behind-netwerk, tevens opmerkt:
Rond 1981 heeft Paul Latinus meer dan eens verklaard dat hij voor de Amerikaanse diensten werkte. Ook zijn handlanger, Marcel Barbier, beweerde voor een internationale organisatie te werken waarvan hij de naam nooit heeft willen noemen. Overigens was die in het bezit van een Colt 45. Daarenboven verklaarde Paul Latinus in 1983 dat zijn organisatie, de WNP, waartoe Libert, Barbier en anderen behoorden, voor een geallieerde vreemde mogendheid werkte en de sovjetinfiltratie in België bestreed. (Le Soir, oktober 1983)
De Colt kaliber 45 maakte nooit deel uit van de reeks wapens die ter beschikking werd gesteld van de agenten die voor de Belgische stay behind werkten.
In antwoord op de vraag of er een verband kan worden gelegd tussen de activiteiten van het stay behind-netwerk en de daden van terrorisme en zwaar banditisme die gedurende de jongste tien jaar in België werden gepleegd, stelt de commissie dat zij:
over geen enkele aanwijzing (beschikt) waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat er enig verband is geweest tussen het net en de terroristische en als zware criminaliteit aangemerkte handelingen. Door de weigering van de SDRA 8 en STC/Mob-verantwoordelijken om aan de magistraten-deskundigen de identiteit mee te delen van de burgerlijke agenten, konden geen toetsingen worden verricht die wellicht elke twijfel hadden weggenomen.
In aanvulling op dit antwoord gaat de commissie in haar conclusies als volgt verder:
Op het eerste gezicht lijkt de compartimentering, ingesteld om kennelijke redenen van veiligheid (nu en in de toekomst), tussen de onderscheiden teams en zelfs tussen agenten die lid zijn van eenzelfde team, erop te wijzen dat het bestaan van een georganiseerde misdadigersbende binnen de stay behind netwerken niet goed denkbaar is. (...)
Noch uit de hoorzittingen van de Commiesie, noch uit de aandachtige lezing van de talrijke gerechtelijke dossiers of dossiers van de Staatsveiligheid door deskundige magistraten, is gebleken dat er verdachte banden bestonden tussen misdadige of extreem-rechtse organisaties of personen en de stay behind, ondanks het feit dat een groot aantal personen in de loop der jaren aan stay behind activiteiten heeft deelgenomen. Het valt echter te betreuren dat door de weigering op sommige vragen van de magistraten te antwoorden ondanks alle waarborgen die door de Commissie werden gegeven, het niet mogelijk is het bestaan van een dergelijke laakbare band eens en voor altijd uit te sluiten.
De commissie zelf geeft niet aan of zij ook niet via een omweg heeft vernomen dat een dergelijke band niet bestaat, dat wil zeggen via de onderzoekscellen te Dendermonde en Jumet die zich - althans volgens Gijsels - in die tijd ook verdiepten in de mogelijke connecties tussen P2, stay behind-netwerken en hun illegale counterparts (Gladio-netwerken), en andere organisaties; het zou een van de pistes zijn waarvan men toen alleszins hoopte dat ze tot de oplossing van het Bende van Nijvel-mysterie kunnen leiden. Maar tezelfdertijd laat de genoemde auteur - voor een stuk in het kielzog van de onderzoekscommissie en haar deskundigen - zijn twijfels blijken over het antwoord op de vraag of het lopende onderzoek wel ver en diep genoeg gaat:
"Enkel een voortzetting van het Gladio-onderzoek zou alsnog volledige klaarheid kunnen verschaffen. Of de lobby van atlantisten, militairen en geheime diensten dit zonder slag of stoot zullen toelaten valt evenwel nog te bezien."
Bron: Verslag Tweede Bendecommissie (bijlage 1 en 2)