Re: Leon Finné
Het hele stuk over de moord op Finné in het verslag van de Tweede Bendecommissie. Het maakt het mysterie-Finné alleen maar groter:
De moord op Finné
In Nijvel werd er enig achtergrondonderzoek ingesteld rond Fourez-Dewit en Van Camp. Dit was echter niet het geval met Finné. Dit verklaart wellicht mede waarom er in Charleroi zoveel aandacht werd geschonken aan zijn persoon. De andere reden is natuurlijk dat er - met het oog op het vinden van een specifiek motief voor de moord op hem - in de tweede helft van de jaren tachtig heel wat is gespeculeerd over zijn persoonlijke achtergronden.
Tot in 1988 werd er geen onderzoek naar de persoon van Finné gedaan. Wel legde in het begin van dit jaar iemand een verklaring af die nieuwsgierig maakte, namelijk dat in het begin van de jaren zeventig Finné, die hij goed kende, bij een bloemenstal zou hebben staan praten met iemand die door betrokkene werd aangeduid als Mendez. Daarenboven gaf hij te verstaan dat Finné zwart-geld-transporten op Luxemburg verzorgde.
In het voorjaar van 1989 werd de interesse nog aangewakkerd door de verklaring van de rijkswachtkolonel Vernaillen voor de eerste Bende-commissie. Hierin maakte hij immers gewag van het verhaal dat Finné hem ooit verteld had over een staatsgreep in België. Vernaillen werd hierover op 11 mei 1989 door onderzoeksrechter Lacroix persoonlijk ondervraagd. In dit verhoor deed hij uit de doeken hoe hij Finné via de commissarissen van gerechtelijke politie Reyniers en De Vroom had leren kennen in een bijkantoor van de Bank Copine aan de Louisalaan; Finné leidde dit kantoor. En hij verhaalde hoe Finné hem op een dag had gezegd dat er in België:
"(...) een plan voor een staatsgreep had of heeft gehad."
Vernaillen had hem, zo zei hij, hierop "Zottere" genoemd. En, voegde hij eraan toe:
"Ik heb er voordien nooit over gepraat omdat ik van oordeel was dat het bizarre informatie was."
Maar, niettemin, hij had zich inderdaad wel afgevraagd:
"(...) of het echt toeval was dat Finné was vermoord."
Zoals hij zich ook de vraag had gesteld:
"(...) voor wiens rekening Bouhouche en Beijer wel handelden."
Deze verklaring van Vernaillen omtrent de manier waarop hij had aangekeken tegen het verhaal van Finné, werd onderschreven door twee bekenden van hem die hem ook wel eens hierover hadden praten bij een eerder toevallige ontmoeting. Commissaris De Vroom bevestigde in grote lijnen de verklaring van Vernaillen:
"Zijn woorden kwamen bizar over bij iedereen, zodat niemand hem ernstig nam."
En, bovendien, zo verklaarde hij ten overstaan van Lacroix:
"Voor zover ik weet, heeft men bij de GP van Brussel nooit een verband gelegd tussen de verklaringen van de heer Finné en zijn dood. Gelet op de materiële omstandigheden van de twee hold-upe van die dag, leek zijn dood ook geen moord. Ik denk dat Finné extreem-rechtse ideeën had, maar niet zozeer dat hij militeerde in een extremistische partij. Hij was kandidaat voor de Kamer of voor de Senaat op de PSC-lijst, en dat nog voor de bank Copine failliet ging. Na het faillissement van de bank Copine heb ik bijna geen contact meer gehad met de heer Finné, die trouwens verdwenen was. Ik denk trouwens dat hij een baan had gevonden in het Groothertogdom Luxemburg."
Tenslotte werd ook Raes, hoofd van de staatsveiligheid, ondervraagd over het vermeende plan voor een staatsgreep. Zijn antwoord was kort en krachtig dat het verhaal hieromtrent onzin was:
"U stelt mij vragen over de poging tot staatsgreep waar de heer Vernaillen melding van maakte. Hij had die informatie van de heer Léon Finné. Daaromtrent moet ik u zeggen dat onze diensten nooit de minste inlichting hebben ontvangen betreffende een staatsgreep binnen de rijkswacht, noch binnen de krijgsmacht. Toch moet ik u zeggen dat in het weekblad Special in augustus 1973 een artikel is verschenen waarin op een staatsgreep werd gezinspeeld. Die artikelen werden door Pourquoi pas en Knack overgenomen. Ik geefu een fotokopie van het artikel van 15 augustus 1973 uit het magazine Special. Onze diensten hebben toen een onderzoek gevoerd dat niets heeft opgeleverd: wat in de pers is uerechenen, was nergens op gebaseerd."
De uitspraak van De Vroom dat Finné van doen had gehad met de PSC, leidde in de tweede helft van 1989 tot een onderzoek naar de aard en omvang van dit contact. Dit, al bij al moeizame, onderzoek leverde op dat hij inderdaad een tijdlang lid was geweest van de PSC en van de CEPIC, en dat hij bij de verkiezingen in 1981 had gefigureerd op de lijst voor de Senaat; in de CEPIC had hij overigens niet een bepaalde functie bekleed. Parallel hieraan werd onderzocht of hij in dit verband contact gehad zou kunnen hebben gehad met Latinus die immers van mei 1980 tot januari 1982 lid was geweest van de PSC. Maar het was moeilijk, zo schreef de speurder in kwestie:
"(...) de déterminer si Latinus, Paul et Finné, Léon ont pu se rencontrer."
Overigens werd in de loop van de speurtocht achterhaald dat iemand wel eens had gehoord dat Finné een tipgever van de veiligheid van de staat was (geweest).
In 1990 werd er vooral gerechercheerd op de bancaire activiteiten van Finné in de richting van Luxemburg. Dit onderzoek zette in met uitvoerige ondervragingen van de dochter van Finné - in maart en april 1990 - over, vooral, de zakenrelaties van haar vader. Zij noemde gedurende deze ondervragingen inderdaad enkele namen, maar ontkende formeel ooit te hebben gehoord van namen als Lefere, Rogge, Dossogne, Van Dijck, Bultot, Bouhouche, Beijer en Smets. Op 29 mei 1990 legde zij daarenboven een verklaring af over een eigenaardige ontmoeting met iemand van het Hoog Comité van Toezicht. Die voltrok zich als volgt:
"Op 22 november 1988 rond 15u00 reed ik de parking uit van het Erasmusziekenhuis te Brussel. Bij de uitgang van de parking reed een ander voertuig achter op mij in. De bestuurder heeft zich onmiddellijk voorgesteld als een politiecommissaris en heeft mij een politiekaart getoond op naam van (...). Aangezien ik haast had, heb ik hem voorgesteld om de vaststelling van het ongeluk die avond bij mij thuis te doen en heb hem mijn naam en adres meegedeeld. Hij is die avond bij me geweest en we hebben de gebruikelijke documenten ingevuld. We hebben het over van alles en nog wat gehad en hij heeft me verteld dat hij deel uitmaakte van een speciale brigade."
"Aangezien me dat interesseerde, heb ik hem een aantal vragen gesteld over de wijze waarop een onderzoek gevoerd wordt en over de gebreken die naar boven zijn gekomen in het dossier van de Bende van Nijvel. Ik heb het einde van ons gesprek afgewacht om hem te zeggen waarom ik in dat onderwerp geïnteresseerd was. Ik denk niet dat de naam Finné hem iets zei. Blijkbaar kende hij mijn vader niet. Hij heeft mij zijn privé-telefoonnummer gegeven en dat van op zijn werk, ingeval ik moeilijkheden zou krijgen. Ik had hem namelijk gesproken over de anonieme telefoontjes die ik ontvangen had. Enige tijd later, 's ochtends, ben ik (...) tegengekomen op het parkeerterrein van het Erasmusziekenhuis en hij vertelde me dat hij een voorstel had ingediend met betrekking tot een bewakingsfirma voor het ziekenhuis, of beter voor het parkeerterrein."
"(...) heeft me nadien op een niet nader bepaalde dag, gebeld en heeft me voorgesteld om hem te ontmoeten in een café op het (?)plein in Brussel, om het met hem te hebben over het parlementaire onderzoek. Hij wilde me laten weten dat hij onder druk gezet was in verband met bepaalde onderzoeken. Ik ben dan ook naar dat café gegaan. Hij zei me dat het parlementaire onderzoek een goeie zaak was, aangezien er in het onderzoek naar de Bende van Nijvel heel wat gebreken waren."
"Hij heeft me gesproken over zijn taak binnen zijn dienst, over zijn meerderen en over de moeilijkheden die hij in zijn onderzoeken ondervond. Hij heeft me uitgelegd dat hij deel uitmaakte van het Hoog Comité van Toezicht en liet tussen de regels door verstaan dat hij behoorde tot de "Politie der Politie". Hij heeft me zelfs gesproken over een ongeluk waarbij een van zijn collega's betrokken was geraakt en over een ongeluk dat hem was overkomen en dat hij dacht dat het zich in feite om aanslagen handelde. Hij heeft me echter niet gezegd om wat voor aanslagen het ging."
"Hij vertelde me dat hij belast was met bepaalde onderzoeken of eerder, dat hij onderzoek verricht had naar de Bende van Nijvel. Dat was dan ook de reden waarom hij zich spontaan had aangemeld bij de Parlementaire onderzoekscommissie. Hij zei echter niet wat hij van plan was te zeggen, daar hij mij over van alles had gesproken: over de Veiligheid van de Staat, over diens oversten die druk op hem uitoefenden. Aangezien hij heel bereidwillig was om mij te helpen, vroeg ik hem of hij wilde nagaan of mijn telefoongesprekken werden afgetapt. Ik heb hem daarom verzocht omdat ik vernomen had dat majoor Vernaillen ondervraagd geworden was en hij over een staatsgreep gesproken had."
"Ik heb vijf dagen later telefonisch contact opgenomen met (...) en hij heeft me gezegd dat ik niet werd afgeluisterd. Op 6 maart 1990 heeft (...) een briefje bij mij achtergelaten onder een omslag van het HCT, waarin hij me verzocht om diezelfde avond telefonisch contact met hem op te nemen. Hij heeft me zijn nieuwadres meegedeeld, namelijk (...), daar hij net verhuisd was. Ik heb getracht om hem diezelfde avond te bereiken, maar ben er pas de volgende avond in geslaagd. Hij vroeg mij of ik wist of mijn vader in het bezit geweest zou zijn van een videocassette, zonder meer. Ik vertelde hem dat die vraag mij verbaasde, aangezien mijn vader niet over een videorecorder beschikte en dat ik niets afwist van een cassette die mijn vader in zijn bezit gehad zou hebben. Hij heeft me daarop geantwoord dat hij over informatie beschikte als zou mijn vader wel degelijk over een videocassette beschikt hebben over de roze balletten, waarbij vooraanstaande persoonlijkheden betrokken zouden zijn."
"Hij vroeg mij bovendien of ik wist dat mijn vader regelmatig in een nachtclub kwam in de buurt van zijn woonplaats; ik zei dat ik dat niet wist en hij zei dat het om een club ging waar seksfuiven gehouden werden. Hij heeft nooit de naam genoemd van die club. Ik weet persoonlijk niets afvan het bestaan van dergelijke clubs. (...) vroeg mij het adres van de laatste woonplaats van mijn vader op het ogenblik dat hij overleed. Ik heb hem dat niet gegeven, omdat ik daar geen zin in had en heb geveinsd het niet meer precies te weten.
Hij heeft mij nog een aantal vragen gesteld over documenten, die misschien gevonden werden bij de persoonlijke spullen van mijn vader, zoals een lijst met namen van personen die eventueel in verband konden worden gebracht met zedenfeiten. Hij heeft me vervolgens laten weten dat er een cel roze balletten in Waals-Brabant heeft bestaan en dat dat wel eens iets met de slachtpartijen zou kunnen te maken hebben. Hij heeft me gezegd dat men in rechtse kringen diende te zoeken en dat hij informatie verzamelde over de roze balletten."
"(...) liet terloops weten dat hij ervan op de hoogte was dat ik samenwerkte met de CBW. Ik ben daar heel vaag over gebleven. Hij heeft mij erop gewezen dat ik niets moest vertellen over de contacten die ik met hem onderhield, mocht ik aangesproken worden door een onderzoeksdienst zoals de GP-Veiligheid of iets dergelijks. Hij liet mij weten dat hij hoe dan ook op die wijze mocht optreden, aangezien hij met bepaalde personen contacten onderhield."
Verder deelde zij bij deze gelegenheid mede dat zij eigenlijk niet goed op de hoogte was van de zakelijke besognes van haar vader. Ook kon zij zich niet herinneren dat hij Mendez had gekend. Ondertussen was er al een rogatoire commissie naar Luxemburg op stapel gezet met als voornaamste doeleinden:
"1) het verhoor van bepaalde inwoners uit Luxemburg, die hierna nader bepaald zullen worden, en 2) de inbeslagname van een agenda die thans in het bezit is van de verantwoordelijken van de 'Société Européenne de Banque', gevestigd in Luxemburg-Stad."
Deze opdracht kon slechts met veel moeite worden uitgevoerd. Na in Luxemburg heel wat problemen te hebben overwonnen, werd de betrokken agenda op 29 mei 1989 eindelijk overhandigd aan de contactpersonen van de Luxemburgse politie. De bedoelde ondervraging vond helemaal niet plaats. De agenda werd op 2 oktober 1990 officieel overhandigd aan de Belgische justitie.
Nadien werd onder meer verder gerechercheerd onder het personeel van de Delhaize te Overijse. Dit onderzoek leverde een wat beter beeld van Finné op. Met name dat hij hier wel vaker kwam winkelen en dan soms een of meer wapens bij zich droeg. Verder wekte hij bij het personeel wel eens de indruk dat hij iets te maken had met politie- of veiligheidsdiensten. Men mag aannemen dat verklaringen als deze de speurders hebben gesterkt in hun voornemen om een rogatoire commissie in Zwitserland uit te voeren. De analyse van de telefoonnummers in onder meer de agenda van Finné had namelijk aan het licht gebracht:
"(...) dat Finné in het bezit was van de telefoonnummers van verschillende politiemensen in het buitenland en zelfs van leden van speciale diensten."
Het bleek hierbij in het bijzonder te gaan om leden van de Sûreté de Genève. Deze en andere gegevens brachten de speurders op de gedachte dat het aangewezen was:
"(...) om die gegevens zo nauwkeurig mogelijk na te trekken en er zo optimaal mogelijk gebruik van te maken, ten einde te achterhalen of Finné het slachtoffer geworden was van een ontmoeting die op touw werd gezet, om de moord op hem te verdoezelen achter bloederige aanslagen op grootwarenhuizen."
De rogatoire commissie werd op 21 oktober 1991 en volgende uitgevoerd. Van enkele telefoonnummers kon de abonnee worden achterhaald. Ook het verblijf van Finné in een bepaald hotel in 1982 kon worden getraceerd. Onderzoek bij een bepaalde bank leverde dan weer niets op. Wel konden de betrokken Zwitserse politiemensen worden gehoord. Zij verklaarden dat zij Finné hadden leren kennen - waarschijnlijk in zijn bankkantoor - ter gelegenheid van de uitvoering van een rogatoire commissie in Brussel, in het begin van de jaren tachtig; Reyniers had hem toen aan hen voorgesteld. Sindsdien hadden zij nog wel eens oppervlakkig, soms slechts telefonisch, contact met hem gehad in Genève - maar niet in het kader van hun werk. Een van hen verklaarde in dit verband:
"Ik ben er nooit achter gekomen of Finné voor politiedoeleinden werd gebruikt door Belgische of buitenlandse diensten. Ik kan me niet herinneren dat hij stond op te scheppen over eventuele contacten met specifieke diensten in het buitenland."
In het het kielzog van dit buitenlandse onderzoek werden in 1992 en 1993 nog wel enkele kleine informatieve onderzoekjes met betrekking tot Finné uitgevoerd. Maar zij leverden in relatie tot de overvallen van de bende van Nijvel niets positiefs op. In juni 1993 stokte het onderzoek helemaal. Enkel bij de ondervraging van mensen betrokken bij de 'axe Mulhouse' - een internationale bende van zwendelaars - werd nog geprobeerd verder zicht op de zaak te krijgen. Eén van hen verklaarde echter Finné niet te kennen. Een ander meende te weten dat hij betrokken was bij kunsthandel maar beschikte over geen enkel element dat enig licht kon werpen op zijn dood.
Bron: Verslag Tweede Bendecommissie (bijlage 3)