Feiten

Getuige X1 en Christine Van Hees

De gruwelijke vondst

Die avond beleeft brandweerman Norbert Vanden Berghen het meest bewogen moment uit zijn loopbaan. “De telefoon stond al de hele dag roodgloeiend. We hadden verschillende branden en ongelukken, op een gegeven moment zelfs drie tegelijk.” Het is maandag 13 februari 1984. Om 20.47 uur komt er via de 906-lijn weer een melding. Er zijn rookwolken gezien in het oude vervallen herenhuis op het terrein van de oude champignonkwekerij in Oudergem, vlakbij de campus van de Vrije Universiteit Brussel.

Nog voor de brandweer ter plaatse is, wordt al een tweede brand gemeld, daar vlakbij. Ook uit de keldermond van de champignonkwekerij zelf komt rook. Terwijl de ene ploeg het verlaten herenhuis doorzoekt, daalt de andere met zaklampen af in de kelder. Luitenant Vanden Berghen behoort tot de tweede ploeg. “We zagen een smeulende stapel houten kistjes. Omdat het vuur bijna was uitgedoofd, schopten we ertegen.”

Wat dan tevoorschijn komt, zal voor eeuwig op het netvlies van de brandweerman gebrand blijven. Hij ziet een verkoolde menselijke romp. Een deel van het hoofd is weggebrand. Van handen en voeten blijft weinig over. “Het was een meisje. Ze lag op haar buik, ze was naakt. Armen en benen waren aan elkaar gebonden met ijzerdraad, dat ook rond haar hals zat gedraaid. Haar benen waren naar achteren gebogen. Verschrikkelijk.” In de smeulende hoop vinden de deskundigen van het Brusselse parket wat persoonlijke bezittingen van het slachtoffer: juwelen, verkoolde stukjes van een T-shirt, een bh. De speurders staan voor een raadsel.

Hun eerste indruk is dat het slachtoffer uit vrije wil met haar moordenaars is meegegaan. Voor het gezelschap in de kelder afdaalde, is het blijkbaar nog in het huis geweest waar de eerste brandhaard was ontdekt. Ook daar zijn voorwerpen gevonden die verband lijken te houden met de moord. Wanneer Pierre en Antoinette Van Hees de volgende avond op RTL melding horen maken van de ontdekking van het lijk van een meisje, enkele straten verderop, slaat hun de schrik om het hart. Hun dochter Christine (16) is de vorige avond niet thuisgekomen. Er verstrijkt nog anderhalf etmaal alvorens de Brusselse gerechtelijke politie de uitbaters van de krantenwinkel op de Diamantlaan uitsluitsel kan komen brengen: het was hun dochter Christine.

De ouders moeten stukjes schoolschrift en juwelen gaan identificeren. Het lijk krijgen ze niet te zien. Daar is reden toe. In hun autopsieverslag wagen de onderzoeksartsen Rillaert en Voordecker zich niet aan een uitspraak over de doodsoorzaak. Alvorens te worden verbrand, is het meisje zo veelvuldig en op zo veel plaatsen mishandeld, dat met geen mogelijkheid kan worden gezegd welke foltering haar fataal geworden is. In zijn eerste rapport vermeldt dokter Voordecker sporen van wurging. Later doen de artsen in hun verslag, terloops, nog een vaststelling: het slachtoffer menstrueerde niet op het moment van overlijden. Het is een klein detail dat pas dertien jaar later van belang zal blijken. De ouders krijgen nog een tweede schok te verwerken. Hun dochter is die ochtend niet naar school geweest. Men zegt dat ze wel vaker spijbelde.

Het was de periode van de new wave. Christine Van Hees was een dromerige tiener. Ze hield van U2 en voerde in de maanden voor haar dood met haar ouders meer dan één discussie over kleding en uitgaan. Christine was ook een sportief meisje. Eens per week ging ze schaatsen of zwemmen. Ze ging naar school in Anderlecht, waar ze veel vrienden had. Het laatste teken van leven gaf ze die namiddag omstreeks 17.20 uur aan twee vrienden in de Wayezstraat te Anderlecht.

Ze maakte een praatje met haar vriendin Chantal en toonde de laarzen die ze diezelfde ochtend had gekocht (of gekregen van iemand). Tijdens dit gesprek merkte ze Didier op, haar vroegere scoutsleider. Chantal en Didier zagen Christine naar het metrostation Sint-Guidon stappen. Van daaruit was het een halfuurtje rijden tot aan station Pétillon, vlakbij haar huis. Het moet allemaal snel gegaan zijn. Bewoners van de Strategiestraat hoorden om 18.50 uur het gegil van een meisje. Wat ze hoorden, klonk als: “Non, pas ça! Arrêtez! Maman.”

Urban Legend

Wie in het midden van de jaren tachtig aan de VUB studeerde, kent de urban legend. Hier hebben dolgedraaide punkers een satanische offermis opgevoerd. De zaak lijkt simpel. De al sinds mensenheugenis leegstaande champignonkwekerij is in 1984 een wildernis van puin. Geregeld komen punkers er jointjes roken, alvorens naar het Kultuurkaffee te trekken. In zoverre hij daar tijd voor kan vrijmaken, is dit het spoor waar de Brusselse onderzoeksrechter Eloy zich in vastbijt. Eloy is bij het Brusselse parket ook verantwoordelijk voor de zoektocht naar de linkse terreurgroep CCC. Dat is veel voor één mens.

Eloy krijgt een hartaanval, en later ook een zenuwinzinking. Op 1 oktober 1985 wordt de zaak in handen gegeven van de nieuwe, veelbelovende onderzoeksrechter Jean-Claude Van Espen. Van Espen erft een dossier met een hoofdverdachte. Het is Serge C., een van de punkers die vaak in de oude champignonkwekerij werden gezien. C., bijgenaamd ‘de Irokees’, is een markante figuur. Knalrode hanenkam, legerlaarzen, verslaafd aan lijm. In 1983 heeft C. twee maanden gevangenisstraf opgelopen voor een gewelddadige diefstal. Later volgt een veroordeling wegens desertie.

Op 13 september 1984 wordt hij gearresteerd op verdenking van de moord op Christine Van Hees. Bij een huiszoeking is op zijn kamer een schoolschrift van haar aangetroffen. C. ontkent, bekent, ontkent, bekent, ontkent… Zijn advocaat wijt de wispelturigheid van zijn jonge cliënt aan het feit dat de GP bekentenissen beloont met drugs. Komen die er niet, dan zegt C. dat hij van niks weet. Er is slechts een constante factor in zijn verklaringen: hoe dat schriftje op zijn kamer kon belanden, is hem echt een raadsel. Hij vermoedt dat iemand het daar heeft gelegd om hem ‘erin te luizen’. De punker zal zestien keer worden verhoord, elf keer zijn versie wijzigen en drie jaar, twee maanden en vier dagen in voorarrest zitten.

In verslagen van psychiaters heet het dat Serge C. ‘ernstig mentaal gestoord’ is en ‘geen controle heeft over zijn daden’. Wanneer C. op 17 november 1987 wordt vrijgelaten en ontslagen van rechtsvervolging, is Didier de Quévy zijn advocaat geworden. De Quévy trekt naar het Europees Hof van de Rechten van de Mens, waar de Belgische staat in 1991 veroordeeld wordt wegens het overschrijden van de redelijke termijn van voorhechtenis. De Quévy verdedigt in die tijd wel meer marginalen. Hij is ook de raadsman van een zekere Marc Dutroux uit Marcinelle.

“Uw dochter Claudine”

Begin 1992 heropent de Brusselse GP het onderzoek naar de moord op Christine Van Hees van voor af aan. Voor het eerst wordt moeder Antoinette Van Hees verhoord en komt er een buurtonderzoek. Dat leidt tot een nieuw spoor. Vier jaar lang zal er nog worden gezocht naar de eigenaar van een zwarte auto met een gouden adelaar op de motorkap. Omwonenden zagen zo’n auto in de dagen voor de moord verdachte rondjes maken. Ook dit spoor loopt dood. In juni 1996 krijgen de ouders bericht van het Brusselse parket. Het dossier wordt gesloten.

“In hun brief hadden ze het over uw dochter Claudine”, herinnert Pierre Van Hees zich. “Om u een idee te geven hoe intens ze met de zaak bezig waren.” Op woensdag 4 september 1996 heeft onderzoeksrechter Jean-Marc Connerotte in Neufchâteau een onderhoud met rijkswachtadjudant Patrick De Baets van de financiële sectie (3COS) van de Brusselse Bijzondere Opsporings Brigade (BOB). De Baets is een Vlaming. Hij leidt het onderzoek naar de financiële handel en wandel van Marc Dutroux. De telefoon rinkelt.

Ene ‘Tania uit Gent’ tracht Connerotte iets duidelijk te maken, maar haar Frans is even onbegrijpelijk als zijn Nederlands. Connerotte geeft de lijn door aan De Baets. Via Tania komt De Baets in contact met een meisje dat ‘iets wil zeggen over Michel Nihoul’. Het meisje heeft meer te vertellen dan dat, zo blijkt snel. Gezien haar verzoek tot anonimiteit wordt ze in de processen-verbaal X1 gedoopt. “Wij staren in de afgrond”, verklaart Marc Verwilghen, voorzitter van de enquêtecommissie in de zaak-Dutroux, wanneer hij eind 1996 via via melding heeft horen maken van de getuigenis van X1. Tijdens een tv-debat voorspelt een journalist van Le Soir dat België niet lang meer zal bestaan. De zaak-Dutroux, legt hij uit, is een detail.

Een kleine, verrassend zelfzekerde vrouw van 27 jaar die een compleet ongeloofwaardig levensverhaal opdist. Als baby geplaatst bij haar grootmoeder in Knokke. Daar opgevoed als kindhoertje. Tot haar tiende in Knokke als koopwaar uitgestald in hotelkamers. X1 legt uit hoe ze als puber nu en dan haar aanranders op de televisie zag. Met als ondertitel: minister, burgemeester, baron, of gedelegeerd bestuurder van een bank of een topbedrijf.

Dat deze lieden haar verkrachtten, zegt X1, daar viel mee te leven. Moorden, dat was het probleem. Het genot van de cliëntèle ging gelijk op met de angst van het kind. Hun opperste vorm van genot stond gelijk aan de opperste vorm van angst: doodsangst. Voor de praktische organisatie en bewaking van hun uitspattingen deden de notabelen volgens X1 een beroep op kleine criminelen, zoals haar eigen pooier, T., of figuren als Marc Dutroux, Michel Nihoul en Bernard Weinstein. Wat moet je met zo’n getuigenis, in een periode dat het hele land ’tot op het bot’ staat te roepen? Onderzoeken, beveelt Connerotte.

De honden van Dutroux

Er is iets dat adjudant De Baets bij het eerste verhoor van X1, op 20 september 1996, opvalt. Ze twijfelt niet. Met een morbide gemak noemt ze namen van vroegere klasvriendinnen die haar verhaal ten dele kunnen bevestigen (en dat ook doen), geeft ze geheime adressen op van notabelen (ze kloppen), beschrijft ze interieurs (ze kloppen) en vertelt ze over ‘Marc’, die onhandige ellendeling die ze in het begin van de jaren tachtig samen met onder meer ‘Mich’ over zich heen kreeg.

“Dutroux had twee Duitse herders”, flapt X1 eruit. “Ze heetten Brutus en Sultan.” Wat later wordt bij Marc Dutroux, in de marge van een ander verhoor, geïnformeerd naar zijn honden. Dutroux schrikt op en weigert te antwoorden. Michelle Martin is zich van geen kwaad bewust. Een van de twee honden leeft nog. “Het beest heeft het huis in Marcinelle bewaakt toen Julie en Mélissa er opgesloten zaten. Hij heette Sultan”, zegt Martin. In de pers verschijnt in die dagen veel, héél veel, over Dutroux. De naam van de hond is nooit vermeld. Hoe kan X1 ze dan kennen?

X1 zal zeventien keer worden verhoord. Elk van deze verhoren zal van de eerste tot de laatste minuut worden gefilmd. Dat gebeurt op advies van experts. X1 lijdt aan wat in de psychologie dissociatie genoemd wordt. Om zich een traumatiserende gebeurtenis te herinneren, moet zij gaan zoeken in een deel van haar geheugen dat ze voor zichzelf heeft afgesloten. Erover praten, doet het slachtoffer de traumatische gebeurtenis herbeleven. Maar X1 weet van wanten. Wanneer ze het moeilijk krijgt, zwijgt ze desnoods uren aan een stuk. Huilen doet ze nooit.

“Ze hebben mij nooit geleerd hoe ik verdriet moet uiten”, verontschuldigt ze zich. In de avond van 31 oktober, tijdens haar vijfde verhoor, laat X1 de naam Christine vallen. Ze vertelt hoe het meisje, na langdurig te zijn gefolterd, verbrand werd in de kelder van een vervallen pand in het Brusselse. Het gebeurde in de nasleep van een seksfuif die een vol weekeinde duurde en waarop, voegt ze later aan haar relaas toe, eerst haar eigen baby van vijf maanden was gedood. Als straf. Als aanwezigen noemt X1 Michel Nihoul, Marc Dutroux, Michelle Martin, Annie Bouty, T., Bernard Weinstein, een Brusselse advocaat, een koppel uit Gent en ‘een onbekende’.

De verhoren van X1

X1, in haar verhoor op 31 oktober 1996, procesverbaal nummer 116.988: “Ze hebben Christine afgemaakt. (…) Dutroux en Nihoul bonden haar op een speciale manier vast. Ik moest een mes in haar vagina steken. (…) Ze zeiden me dat ik haar moest doen zwijgen. Christine werd eerst op een tafel vastgebonden. (…) Ze begeleidden mijn hand, ik werd verplicht haar te wurgen, zo niet dan zou ik hetzelfde lot ondergaan. Christine werd meermaals verkracht. Daarna werd ze losgemaakt, om opnieuw te worden vastgebonden. Handen en voeten werden op haar rug samengebonden. Uiteindelijk hebben ze haar in brand gestoken.”

Aan het einde van het verhoor beschrijft X1 het huis waar het gebeurde. Later geeft ze meer uitleg over de aanleiding tot de strafexecutie: “In het netwerk had je de ervaren meisjes, zoals ikzelf, die al op prille leeftijd door hun ouders waren afgestaan. Je had ook meisjes die waren benaderd door een volwassene, en stap voor stap het netwerk werden binnengeloodst. Wij moesten die meisjes onder onze hoede nemen. Deden ze iets fout, dan werden wij gestraft. Zo werkte het. Met Christine ging het helemaal mis. Ze was onwennig. Drie of vier maanden voor haar dood had ze Nihoul leren kennen.”

“Die heeft haar van alles beloofd. Pas op het laatst heeft ze gemerkt hoe het er er echt aan toeging. Ze wou eruit stappen, vertelde ze me. Ze zei dat ze een dagboek had en dat ze dit op een geheime plek verborgen hield. Ik zei: praat er dan toch over met je ouders en vraag dat ze je beschermen. Ik heb toen de stommiteit begaan dit aan een ander meisje te vertellen. Die had net een pak slaag gekregen omwille van Christine en ging bij Nihoul klikken over dat dagboek. Onmiddellijk hebben ze de executie gepland. Ze moest dood, als voorbeeld voor ons.”

X1 in haar achtste verhoor, 18 november 1996, proces-verbaal nummer 116.991: “We werden allebei naakt in een auto geduwd. Na een rit van twintig minuten kwamen we aan op een plaats met veel onkruid en puin. Er hing een vreemde geur, de grond was koud en vochtig. (…) We kwamen terecht in een huis, op een verdieping. Daarna zijn we afgedaald in een grote kelder. Daar werd Christine losgemaakt en dan weer vastgebonden, als een konijn. Ze werd opnieuw verkracht en met een mes bewerkt. (…) Er waren kaarsen. (…) Ze werd door een van de aanwezigen op verschillende plaatsen in haar lichaam gestoken met een stuk metaal dat boven een brandende kaars was verhit. Op een gegeven moment depte iemand het bloed in haar vagina met een Tampax-tampon. (…) Op het einde heeft hij (de advocaat, red.) met zo’n stuk metaal haar hand doorboord. Daarna hebben ze benzine over haar gegoten en haar in brand gestoken.”

Aan het einde van haar verhoor tekent X1 op een vel papier een plattegrond van het huis waar de folteringen volgens haar plaatsvonden. Wat ze tekent, is een vrij klassiek patroon voor een Brussels herenhuis, een berg puin die een tuin moet zijn geweest en een ingang naar een kelder. Er zijn enkele opvallende details. Drie krulletjes in de keuken stellen vleeshaken voor. De twee vierkantjes zijn houten tafels die door de oude bewoners waren achtergelaten. In wat de hal moet voorstellen, tekent X1 een dikke streep die er dwars doorheen gaat. Dat was een zware metalen buis waar ze bij haar aankomst over was gestruikeld, legt ze uit.

Wie op het onzalige idee is gekomen daar een buis aan te leggen, weet X1 ook niet. Voor al wie zich een oordeel wil vormen over de geloofwaardigheid van X1, is het nuttig te weten dat de speurders van de 3COS begin november geen kennis hebben van het onderzoek dat de GP destijds heeft gevoerd. Nadat ze X1 voor het eerst over ‘Christine’ hoorden praten, zijn enkele BOB’ers wel in de archieven gaan neuzen. Ze vinden wat oude persknipsels terug over de moord op Christine Van Hees. Daar kan X1 haar kennis niet vandaan hebben. De pers geeft de meest uiteenlopende versies over de toestand waarin het lijk is aangetroffen.

Opgelost

Op 4 december gaan de speurders op het Brusselse parket het dossier 64/85 van onderzoeksrechter Van Espen ophalen. Wat ze dan te zien krijgen, doet bij enkelen van hen de stoppen doorslaan. Ze vinden een gedetailleerde beschrijving van de voorwerpen die op de plaats van het misdrijf zijn aangetroffen. Er wordt onder meer melding gemaakt van stompjes kaars en een van bloed doordrenkte Tampax-tampon.

Het zijn slechts enkele regeltjes in een gerechtelijk dossier dat, opeengestapeld, twee meter hoog is. De versie van X1 blijkt op bepaalde punten preciezer dan het oude dossier. Daarin heet het meerdere keren dat Christine Van Hees met prikkeldraad is vastgebonden. In de meeste krantenartikelen was eveneens sprake van prikkeldraad. “Niet waar”, zegt X1. “Het was een elektrische kabel waarvan het omhulsel is gesmolten.” De speurders trekken naar de griffie van het Brusselse parket en vinden de kabel. Het is een elektrische kabel waarvan het omhulsel is gesmolten.

In het autopsierapport wordt met geen woord gerept over een metalen voorwerp dat door de polsen van Christine zou zijn geslagen. Na dagenlang bladeren valt het oog van een BOB’er op het proces-verbaal 30.14.321/84, dat de politie van Oudergem in de avond van 13 februari 1984 heeft opgesteld. Daar staat: “Un clou est planté dans le poignet gauche”. Wat later vinden ze de spijker op de griffie. Het is een gigantische spijker.

Tijdens de verificaties die de speurders van de BOB begin 1997 verrichten, blijkt dat de spijker destijds een punt van discussie is geweest tussen de onderzoeksartsen en de mannen die als eersten ter plaatse kwamen. De Oudergemse politieman De Kock zegt dat hij de artsen heeft gewezen op de spijker, maar dat die hem hebben geantwoord dat ze zelf heus wel wisten hoe ze een autopsie moesten verrichten. Brandweerman Norbert Vanden Berghen en zijn collega Yvan Leurquin worden dertien jaar na de feiten nog eens verhoord. Ook zij spreken van een spijker en zeggen niet te kunnen begrijpen hoe de artsen die konden vergeten.

Op 21 januari 1997 wordt de 59-jarige José Ginderachter verhoord. Hij is de zoon van de vroegere uitbater van de champignonkwekerij en heeft nog in het herenhuis gewoond. Wanneer de beschrijving van X1 wordt voorgelegd aan Ginderachter, kan deze niets anders zeggen dan: “Die persoon moet daar geweest zijn.” Of het nu gaat over de drie vleeshaken in de keuken, het motief in de vloertegels, de twee houten keukentafels, een regenton op de binnenplaats of de toegang tot de champignonkwekerij, Ginderachter kan alles alleen maar bevestigen. De man kan ook verklaren waarover X1 die avond is gestruikeld: “Die buis in de hal, dat was een onderdeel van de oude vloerverwarming die door het verwijderen van een plankenvloer bloot was komen te liggen.”

Advocaat van de duivel spelende, zou je kunnen veronderstellen dat X1 ooit in Oudergem verzeild is geraakt en toevallig de oude champignonkwekerij heeft bezocht. Vermeldenswaard is dat X1 op het ogenblik van de feiten 15 jaar oud was en in Gent woonde. De kwekerij werd een jaar later gesloopt om plaats te maken voor een blok sociale woningen. Maar is wat zij vertelt over de daders niet al te kras? Dutroux en Nihoul, samen aan het moorden in 1985? Was het niet zo dat zij elkaar pas in 1995 leerden kennen?

“Dames en heren, wij hadden X1 niet nodig om deze moord op te lossen’, slaat een speurder van de 3COS de leden van de commissie-Verwilghen met stomme verbazing, wanneer hij daar in oktober 1997, achter gesloten deuren, wordt gehoord. De man heeft maandenlang zitten wroeten in het oude dossier van de GP. Zijn conclusie is de volgende: “De namen van de daders die X1 aanwijst, staan sinds 1984, weliswaar indirect, vermeld in het dossier.”

Uit de getuigenissen uit dat jaar blijkt dat Christine van Hees in de maanden voor haar dood een dubbelleven leidde. Ze spijbelde al eerder. Ze kreeg hiervoor, zonder dat haar ouders dit wisten, een ziektebriefje bij dokter Hallard. Op de schaatsbaan had ze volgens vriendinnen en haar broer ‘een zekere Marc’ ontmoet. Françoise Dubois, de gewezen echtgenote van Marc Dutroux, kan de speurders begin 1997 vertellen dat hij die schaatsbaan regelmatig bezocht. Christine ging ook vaak naar de lokalen van het radiostation van Nihoul. Aan een vriendin had Christine in grote lijnen verteld dat zij met een dubieuze groep volwassenen omging die haar zowel aantrok als afstootte.


 

Bron » De Morgen | Annemie Bulté & Douglas De Coninck | 1998